ECLI:NL:RBDHA:2024:21222

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 december 2024
Publicatiedatum
16 december 2024
Zaaknummer
NL24.47684
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van vreemdeling in het kader van asielprocedure en uitzetting naar Marokko

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, op 10 december 2024, wordt het beroep van eiser tegen het voortduren van de aan hem opgelegde maatregel van bewaring beoordeeld. Deze maatregel is opgelegd op 28 september 2024 en is eerder getoetst in een uitspraak van 14 oktober 2024. De rechtbank heeft het vooronderzoek op 5 december 2024 gesloten en besloten dat de zaak niet op zitting wordt behandeld. De rechtbank concludeert dat het voortduren van de maatregel van bewaring rechtmatig is en dat er voldoende zicht op uitzetting naar Marokko bestaat. Eiser heeft aangevoerd dat de minister onvoldoende voortvarend heeft gehandeld en dat er geen zicht op uitzetting is, maar de rechtbank oordeelt dat de minister voldoende voortvarend heeft gehandeld en dat er geen reden is om aan te nemen dat de Marokkaanse autoriteiten geen laissez-passer zullen afgeven. Eiser heeft ook geklaagd over de omstandigheden in detentie, maar de rechtbank oordeelt dat het detentiecentrum Rotterdam voldoet aan de eisen van de Terugkeerrichtlijn. De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding af en verklaart het beroep ongegrond. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.47684

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 december 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. J.P.W. Temminck Tuinstra),
en

de minister van Asiel en Migratie.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het voortduren van de aan hem opgelegde maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) en het verzoek om schadevergoeding. Deze maatregel is opgelegd op 28 september 2024.
1.1.
De rechtbank heeft deze maatregel van bewaring eerder getoetst. Op het eerste beroep is beslist bij uitspraak van 14 oktober 2024. [1]
1.2.
De minister heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hier op gereageerd.
1.3.
De rechtbank heeft het vooronderzoek op 5 december 2024 gesloten en bepaald dat de zaak niet op zitting wordt behandeld.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of het voortduren van de maatregel van bewaring rechtmatig is. Zij doet dat onder meer aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
2.1.
Het beroep is ongegrond. Het voortduren van de maatregel van bewaring is niet onrechtmatig. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Toetsingskader
3. Als de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw 2000 of bij de afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, dan verklaart zij het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan. [2]
3.1.
Uit de uitspraak van 14 oktober 2024 volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom beoordeelt de rechtbank nu alleen of de maatregel van bewaring van 28 september 2024 sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek (op 8 oktober 2024) rechtmatig is.
Geen zitting
4. Hoewel eiser verzocht heeft om op zitting gehoord te worden, heeft de rechtbank aan dat verzoek geen gevolg gegeven. Het horen van de vreemdeling in vervolgberoepen is niet verplicht. Het horen van eiser is in dit geval ook niet nodig. De rechtbank heeft namelijk op basis van de stukken in het procesdossier al voldoende informatie om een oordeel te kunnen geven over het vervolgberoep. Het betoog van eiser dat het dossier onvoldoende concrete informatie bevat om de rechtmatigheid van het voortduren van de bewaring te kunnen toetsten slaagt niet. De voortgangsrapportage geeft immers een overzicht van alle registraties die in het dossier hebben plaatsgevonden, waaronder notities over de acties die de minister heeft verricht om te uitzetting te bewerkstelligen. Daarbij is van belang dat, buiten het tijdsverloop, geen gewijzigde omstandigheden in de persoonlijke situatie van eiser zijn aangevoerd en deze de rechtbank ook niet ambtshalve zijn gebleken. In dit kader is de enkele stelling van eiser dat hij detentieongeschikt zou zijn onvoldoende.
Heeft de minister voldoende voortvarend gehandeld?
5. Eiser voert aan dat de minister onvoldoende voortvarend heeft gehandeld, omdat er tussen de vertrekgesprekken meer dan vier weken tijd zit en tussen de rappels meer dan drie weken tijd.
5.1.
De beroepsgrond slaagt niet. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister voldoende voortvarend gehandeld. Uit de voortgangsrapportage volgt dat de minister sinds het sluiten van het vorige onderzoek op 8 oktober 2024 een vertrekgesprek heeft gehouden met eiser op 31 oktober 2024 en 2 december 2024. Verder heeft de minister de Marokkaanse autoriteiten maandelijks gerappelleerd, namelijk op 22 oktober 2024 en 14 november 2024. Dit is voldoende voor de conclusie dat de minister voldoende voortvarend aan de uitzetting van eiser werkt. De rechtbank wijst er daarbij ook nog op de maatstaf niet is of de minister voortvarender had kunnen handelen, maar dat het volstaat wanneer de minister voldoende voortvarend handelt. Daar is in dit geval aan voldaan.
Ontbreekt het zicht op uitzetting?
6. Eiser voert aan dat onvoldoende zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn bestaat, omdat hij niet over papieren beschikt.
6.1.
De rechtbank stelt voorop dat in zijn algemeenheid kan worden uitgegaan van zicht op uitzetting binnen redelijke termijn naar Marokko. [3] Er is geen aanleiding om aan te nemen dat dat inmiddels niet meer zo is. Niet is gebleken dat de Marokkaanse autoriteiten te kennen hebben gegeven dat voor eiser geen laissez-passer zal worden afgegeven. Daarom is er op dit moment geen reden om aan te nemen dat voor eiser geen laissez-passer wordt verstrekt. Uit de voortgangsrapportage blijkt dat de minister voor het laatst op 14 november 2024 schriftelijk heeft gerappelleerd bij de Marokkaanse autoriteiten. Dat nog niet bekend is wanneer een presentatie gepland staat, is onvoldoende voor de conclusie dat het redelijk vooruitzicht op verwijdering in het geval van eiser ontbreekt. De minister mag enige tijd worden gegund om de reactie van de Marokkaanse autoriteiten af te wachten. Dat eiser niet beschikt over papieren maakt het voorgaande niet anders. Het beschikken over papieren kan het proces mogelijk versnellen, maar het ontbreken van papieren leidt niet tot de conclusie dat het zicht op uitzetting naar Marokko ontbreekt.
Het regime in detentie
7. Eiser voert aan dat de bewaring in het strikte regime in het detentiecentrum Rotterdam het karakter heeft van een strafrechtelijke detentie. Dit regime is volgens eiser niet overeenkomstig de eisen van het Hof van Justitie [4] en artikel 5, eerste lid en onder f, van het EVRM. Eiser heeft het zwaar in detentie.
7.1.
De beroepsgrond slaagt niet. Deze rechtbank en zittingsplaats heeft in haar uitspraak van 3 juni 2022 geoordeeld dat het detentiecentrum Rotterdam kan worden gekwalificeerd als een speciale inrichting voor bewaring als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de Terugkeerrichtlijn. [5] De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft deze uitspraak bevestigd in een uitspraak van 21 juli 2022, onder de uitdrukkelijke overweging dat de rechtbank terecht tot het oordeel is gekomen dat het detentiecentrum Rotterdam als een speciale inrichting voor bewaring als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de Terugkeerrichtlijn kan worden aangemerkt. [6] De rechtbank ziet in hetgeen eiser heeft aangevoerd geen aanleiding om hierover nu anders te oordelen. De rechtbank overweegt verder dat voor klachten over de feitelijke toepassing van het regime in het detentiecentrum een andere rechtsingang openstaat dan het instellen van beroep tegen de bewaringsmaatregel. [7]
Moet de belangenafweging in het voordeel van eiser vallen?
8. Eiser voert aan dat de belangenafweging in zijn voordeel moet uitvallen. Ondanks de lp-aanvraag, de rappellen en de vertrekgesprekken blijft een reactie van de Marokkaanse autoriteiten uit. Eiser werkt aan alles mee en werkt zijn uitzetting niet tegen. Eiser wil bij terugkeer naar Marokko werken als lasser in Agadir. Helaas is contact met zijn familie niet mogelijk. Zij hebben hem in het verleden in Marokko aan zijn lot overgelaten, waardoor hij een groot deel van zijn leven op straat heeft moeten overleven. Hij heeft een moeilijke jeugd gehad. Dat maakt dat van hem niet gevergd kan worden zelf aan papieren te komen. Hij heeft van zijn familieleden niets te verwachten. Zij kunnen hem helaas niet verder helpen. Dus dit werpt de minister ten onrechte tegen en dit zou niet in zijn nadeel moeten meewegen.
8.1.
De rechtbank stelt verder vast dat eiser nu iets meer dan twee maanden in detentie zit. Volgens vaste rechtspraak komt gedurende de eerste zes maanden van de bewaring in beginsel meer gewicht toe aan de belangen van de minister bij voortduring van de bewaring dan aan de belangen van de vreemdeling bij zijn invrijheidstelling. Toch kunnen bijzondere omstandigheden ertoe leiden dat aan de belangen van de vreemdeling, ook al is de zesmaandentermijn nog niet verstreken, een groter gewicht toekomt dan aan de belangen van de minister. Van dergelijke bijzondere omstandigheden is naar het oordeel van de rechtbank in dit geval echter niet gebleken. Dat eiser tot nu toe mee heeft gewerkt, zijn uitzetting niet tegenwerkt en dat hij tot nu toe nog niet aan papieren heeft kunnen komen geeft geen grond voor het oordeel dat de belangenafweging in dit stadium in het voordeel van eiser zou moeten uitvallen. Voor zover eiser met zijn betoog een beroep doet op de verzwaarde belangenafweging wijst de rechtbank er op dat de minister deze pas na zes maanden in de voortgangsrapportage hoeft op te nemen.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?9. Los van de door eiser aangevoerde gronden, ziet de rechtbank in de door de minister en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [8]

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de voortduring van de bewaring van eiser rechtmatig is en de minister geen schadevergoeding aan eiser hoeft te betalen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Bruinse-Pot, rechter, in aanwezigheid van
mr.S.M. Hampsink, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Rb. Den Haag (zp. Arnhem) 14 oktober 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:16867.
2.Dat staat in artikel 96, derde lid, van de Vw 2000.
3.ABRvS 14 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3269 en ABRvS 2 februari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:438.
4.Zoals bedoeld in EHRM 29 januari 2008, Saadi tegen VK, appl. No. 13229/03, ECLI:CE:ECHR:2008:0129JUD001322903, par. 74.
7.vgl. de Afdelingsuitspraak van 15 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1710.
8.Vergelijk ABRvS 26 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2829.