ECLI:NL:RBDHA:2024:16867
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen maatregel van bewaring en informatieplicht in vreemdelingenrecht
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 14 oktober 2024, wordt het beroep van eiser tegen de maatregel van bewaring door de minister van Asiel en Migratie behandeld. Eiser, die in vreemdelingenbewaring is gesteld, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 28 september 2024, waarin de minister de maatregel van bewaring heeft opgelegd op basis van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser stelt dat zijn recht op rechtsbijstand is geschonden, omdat hij niet op de hoogte was van de gevolgen van het ontbreken van een raadsman tijdens het gehoor. De rechtbank oordeelt echter dat eiser bewust afstand heeft gedaan van zijn recht op rechtsbijstand, aangezien hij tijdens het gehoor heeft aangegeven geen bijstand van een advocaat te willen.
Daarnaast voert eiser aan dat de minister niet heeft voldaan aan de informatieplicht zoals vastgelegd in artikel 5.3 van het Vreemdelingenbesluit 2000. De rechtbank concludeert dat de minister inderdaad niet aan deze informatieplicht heeft voldaan, maar dat dit niet leidt tot onrechtmatigheid van de bewaring, omdat eiser niet feitelijk benadeeld is door deze schending. De rechtbank maakt een belangenafweging en oordeelt dat de belangen van de minister om eiser in bewaring te stellen zwaarder wegen.
Eiser betoogt verder dat hij te laat is uitgeplaatst naar het Detentiecentrum Rotterdam, maar de rechtbank oordeelt dat de minister voldoende heeft aangetoond dat de uitplaatsing op de juiste datum heeft plaatsgevonden. Eiser stelt ook dat de minister had moeten volstaan met een lichter middel dan de inbewaringstelling, maar de rechtbank oordeelt dat de minister voldoende gemotiveerd heeft waarom dit niet het geval was. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af.