ECLI:NL:RVS:2022:2100
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen de bewaring van een vreemdeling door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 3 juni 2022 het beroep van de vreemdeling tegen de bewaring door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid ongegrond verklaarde. De vreemdeling was op 12 mei 2022 in bewaring gesteld. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht had gehandeld en wees ook het verzoek om schadevergoeding af. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. J. van Bennekom, heeft hoger beroep ingesteld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het hoger beroep behandeld en geconcludeerd dat de rechtbank terecht tot haar oordeel is gekomen. De Raad van State verwijst naar relevante jurisprudentie, waaronder een arrest van het Hof van Justitie van 10 maart 2022, en stelt vast dat het detentiecentrum Rotterdam als een speciale inrichting voor bewaring kan worden aangemerkt. De Raad van State oordeelt dat er geen aanleiding is om prejudiciële vragen te stellen, omdat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid of rechtsontwikkeling beantwoord moeten worden.
Uiteindelijk bevestigt de Raad van State de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. B. Meijer, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. T.W.A. Weber, griffier, en is openbaar uitgesproken op 21 juli 2022.