ECLI:NL:RBDHA:2024:20982

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 november 2024
Publicatiedatum
13 december 2024
Zaaknummer
10680086 EL 23-16
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Effectenleasezaak tussen DEXIA NEDERLAND B.V. en gedaagde partij met betrekking tot leaseovereenkomsten en schadevergoeding

In deze zaak, die voor de Rechtbank Den Haag is behandeld, gaat het om een effectenleaseovereenkomst die door de gedaagde partij is afgesloten met DEXIA NEDERLAND B.V. De gedaagde partij heeft in totaal drie leaseovereenkomsten ondertekend, waarvan de eerste in 1997 en de laatste in 1999. DEXIA heeft een eindafrekening opgesteld, waaruit blijkt dat de gedaagde partij in totaal € 11.488,59 aan maandtermijnen heeft betaald, maar ook restschulden heeft opgelopen. DEXIA heeft de gedaagde partij uitgenodigd voor een gesprek om het effectenleasedossier af te ronden, maar dit gesprek heeft niet geleid tot een oplossing.

DEXIA vordert in deze procedure een verklaring voor recht dat zij aan al haar verplichtingen heeft voldaan en dat de gedaagde partij niets meer aan DEXIA verschuldigd is. De gedaagde partij voert verweer en stelt dat er nog een vordering op DEXIA bestaat vanwege de advisering door een tussenpersoon, die niet over de benodigde vergunning beschikte. De kantonrechter heeft vastgesteld dat DEXIA onrechtmatig heeft gehandeld door de overeenkomsten aan te gaan zonder de juiste advisering en dat er een causaal verband bestaat tussen de schade van de gedaagde partij en het onrechtmatig handelen van DEXIA.

De kantonrechter heeft geoordeeld dat DEXIA de gedaagde partij moet vergoeden voor de betaalde termijnen en de restschuld, en dat de wettelijke rente verschuldigd is over het te restitueren bedrag. De vorderingen van DEXIA zijn afgewezen, en de gedaagde partij is in het gelijk gesteld. DEXIA is veroordeeld in de proceskosten, die zijn vastgesteld op € 677,00. Het vonnis is uitgesproken op 21 november 2024.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Den Haag
Rolnr.: 10680086 EL 23-16
Datum: 21 november 2024
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
inzake
de besloten vennootschap DEXIA NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eisende partij,
gemachtigde: USG Legal Professionals,
tegen
[gedaagde partij] ,
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. G. van Dijk, Leaseproces.
Partijen worden hierna Dexia en [gedaagde partij] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 20 juli 2023;
  • de conclusie van antwoord;
  • de conclusie van repliek, tevens (voorwaardelijke) wijziging van eis;
  • de conclusie van dupliek;
  • de akte van [gedaagde partij] ;
  • de akte uitlaten producties van Dexia.
1.2.
Ten slotte is partijen meegedeeld dat vonnis wordt gewezen.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde partij] heeft de volgende leaseovereenkomsten ondertekend waarop zij als lessee stond vermeld, met als wederpartij (de rechtsvoorgangster van) Dexia:
Nr.
Contractnr.
Datum
Naam overeenkomst
I.
39404667
4-11-1999
AllRound Sparen
II.
56001202
4-11-1999
Profit Effect
2.2.
Dexia heeft met betrekking tot de overeenkomsten een eindafrekening opgesteld met het volgende resultaat:
Nr.
Datum eindafrekening
Resultaat
Betaald
I.
23-1-2007
€ 657,37
Nvt
II.
15-5-2007
- € 2.589,96
Deels
2.3.
Volgens opgave van Dexia heeft [gedaagde partij] op grond van de overeenkomsten – al dan niet bij wijze van vooruitbetaling – in totaal een bedrag van € 11.488,59 aan maandtermijnen en een bedrag van € 813,05 wegens restschuld aan Dexia betaald. Volgens die opgave heeft [gedaagde partij] € 712,56 aan dividenden ontvangen en € 1.175,70 aan fiscaal voordeel genoten. Dexia heeft € 184,52 aan dividenden verrekend.
2.4.
Bij brief van 18 juni 2022 heeft Dexia [gedaagde partij] uitgenodigd om in gesprek te gaan en te onderzoeken of partijen tot afronding van het effectenleasedossier kunnen komen. Partijen zijn niet tot afronding van het dossier gekomen.

3.De vordering en het verweer

3.1.
Dexia vordert, na wijziging van eis, dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
[gedaagde partij] zal veroordelen tot betaling van een in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente,
zal verklaren voor recht dat Dexia met betrekking tot de overeenkomsten, na betaling van een in goede justitie te bepalen bedrag, aan al haar verplichtingen heeft voldaan en niets meer aan [gedaagde partij] verschuldigd is,
[gedaagde partij] zal veroordelen in de proceskosten.
3.2.
[gedaagde partij] voert verweer tegen de vorderingen en concludeert tot niet-ontvankelijk verklaring van Dexia, althans afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van Dexia in de proceskosten en de nakosten.
3.3.
Op de stellingen en verweren van partijen zal voor zover nodig hierna nader worden ingegaan.

4.De beoordeling

algemeen4.1. Het gaat in deze zaak om een financieel product dat tussen 1990 en 2003 in Nederland ongeveer één miljoen keer is verkocht, namelijk een effectenleaseovereenkomst. Kenmerk van dit product is, dat de afnemer van het product met geleend geld belegt. Na het instorten van de aandelenmarkt zijn vele afnemers geconfronteerd met restschulden en andere verliezen. In de afgelopen 15 à 20 jaar zijn in Nederland hierover duizenden procedures gevoerd, waarbij Dexia vaak één van de procespartijen was. Door belangenbehartigers van afnemers en vertegenwoordigers van aanbieders van deze producten is, in het kader van de WCAM, een regeling getroffen, die bij beschikking van het Gerechtshof Amsterdam van 25 januari 2007 algemeen verbindend is verklaard. Enkele tienduizenden afnemers hebben deze regeling niet geaccepteerd en tijdig een opt-out-verklaring ingediend, onder wie [gedaagde partij] .
4.2.
De procedures hebben geleid tot veel jurisprudentie, waaronder verschillende richtinggevende arresten van de Hoge Raad. Deze jurisprudentie is bij de gemachtigden van partijen bekend. [1] Deze jurisprudentie wordt bij de beoordeling van de vorderingen als leidraad genomen. Door partijen zijn geen (althans onvoldoende) bijzondere omstandigheden gesteld die in deze zaak een afwijking daarvan rechtvaardigen.
4.3.
Toepassing van deze jurisprudentie leidt in het onderhavige geval tot de volgende conclusies:
er is sprake van huurkoop;
er is geen sprake van dwaling, misleidende reclame en/of misbruik van omstandigheden; evenmin is er sprake van (ver)nietig(baar)heid krachtens de Wck;
Dexia heeft haar bijzondere zorgplichten geschonden, in elk geval de waarschuwingsplicht, en daardoor onrechtmatig gehandeld;
[gedaagde partij] heeft schade geleden, bestaande uit betaalde termijnen en restschuld;
er is voldoende causaal verband aanwezig tussen de hiervoor bedoelde schade en de onrechtmatige daad van Dexia.
de verklaring voor recht en afwachten van ontwikkelingen in de jurisprudentie
4.4.
Dexia vordert onder meer een verklaring voor recht die ertoe strekt het niet-bestaan van een recht vast te stellen. In haar visie is zij niets meer aan [gedaagde partij] verschuldigd, na betaling van een in goede justitie te bepalen bedrag.
4.5.
[gedaagde partij] meent nog een vordering op Dexia te hebben vanwege de advisering door een tussenpersoon en de schending van artikel 41 NR 1999 of artikel 25 NR 1995. Verder doet [gedaagde partij] een beroep op de vernietiging van de overeenkomsten. Tot slot stelt [gedaagde partij] dat Dexia nog een vergoeding dient te betalen in verband met in rekening gebrachte resterende termijnen.
4.6.
In beginsel is het aan de schuldeiser van een vordering om te bepalen of en op welk moment hij zijn vordering in rechte geldend wil maken. Anderzijds dient het procesrecht er ook toe om bescherming te bieden aan een schuldenaar die jarenlang wordt genoodzaakt rekening te houden met een onduidelijke, mogelijk nog jegens hem geldend te maken vordering. Daartoe is in dit geval de door Dexia gevraagde verklaring voor recht een geëigend middel, gelet op de huidige stand van de jurisprudentie. Voor zover [gedaagde partij] zich erop beroept dat nog verdere jurisprudentie moet worden afgewacht, wordt zij daarin niet gevolgd.
Advisering door een tussenpersoon
4.7.
Gelet op de volgorde van de verweren in de conclusie van antwoord, begrijpt de kantonrechter dat [gedaagde partij] primair stelt dat sprake was van vergunningplichtige advisering door een tussenpersoon. De kantonrechter zal dit verweer als eerste behandelen.
verjaring
4.8.
Voor zover Dexia stelt dat een eventuele vordering van [gedaagde partij] inmiddels is verjaard, wordt dit verweer niet gevolgd. In de jurisprudentie zijn bestendige oordelen te vinden voor wat betreft de stellingen en verweren van partijen die zien op de verjaring. [2] Voor zover in deze zaak geen andere, afwijkende standpunten zijn ingenomen door één van de partijen, wordt op de aan (de gemachtigden van) partijen bekende overwegingen, ook in deze zaak geoordeeld dat er geen reden is om aan te nemen dat de verweren omtrent de verjaring doel treffen.
tussenpersoon
4.9.
[gedaagde partij] heeft de overeenkomsten met Dexia afgesloten via de tussenpersoon Spaar Select B.V. Tussen partijen is niet in geschil dat de tussenpersoon niet beschikte over de voor beleggingsadvieswerkzaamheden noodzakelijke vergunning. In de prejudiciële beslissing van 10 juni 2022 [3] heeft de Hoge Raad uitgelegd in welke gevallen Dexia heeft gecontracteerd in strijd met het verbod van artikel 41 NR 1999 (dan wel met het daarmee materieel overeenkomende artikel 25 NR 1995). Daarvan is volgens de Hoge Raad sprake als de afnemer een effectenleaseovereenkomst is aangegaan nadat de daarbij optredende tussenpersoon (zonder te beschikken over de daarvoor benodigde vergunning), tevens – naar Dexia wist of behoorde te weten – als financieel adviseur is opgetreden door advies te geven. Dexia stelt dat het gegeven beleggingsadvies naar het destijds geldende Europese recht niet vergunningplichtig was. In het vonnis van de rechtbank Overijssel van 22 juni 2021 (ECLI:NL:RBOVE:2021:2548), dat heeft geleid tot de hiervoor genoemde prejudiciële beslissing van de Hoge Raad van 10 juni 2022, heeft de rechtbank toegelicht, onder verwijzing naar een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 15 oktober 2019 (ECLI:NL:GHARL:2019:8462), dat en waarom geen sprake is van strijd met het toepasselijke Europese recht. Er is geen reden om thans anders te oordelen. De Hoge Raad heeft, zoals (de gemachtigden van) partijen bekend is, bepaald dat het moet gaan om een gepersonaliseerde aanbeveling, waarbij een aantal omstandigheden zijn genoemd, die bij de beoordeling daarvan van belang kunnen zijn. Ook indien niet wordt vastgesteld dat die omstandigheden zich voordoen, bestaat de mogelijkheid dat de tussenpersoon toch een gepersonaliseerde aanbeveling heeft gedaan als door de Hoge Raad bedoeld, namelijk een aanbeveling die is voorgesteld als geschikt voor de betrokken afnemer ook als dat onder omstandigheden als een ‘verkooppraatje’ kan worden gekarakteriseerd.
4.10.
De stelplicht en bewijslast dat de tussenpersoon [gedaagde partij] heeft geadviseerd en dat Dexia wetenschap had of behoorde te hebben van het feit dat de tussenpersoon [gedaagde partij] , anders dan in algemene zin, een persoonlijk en specifiek op dit product toegesneden advies heeft verstrekt, rusten op [gedaagde partij] als de partij die zich op de rechtsgevolgen van het onrechtmatig handelen van Dexia beroept. De door [gedaagde partij] gestelde feiten en omstandigheden dienen voldoende concreet te zijn en zo mogelijk voorzien van onderbouwing. Voor zover Dexia de gestelde feiten en omstandigheden betwist, dient die betwisting eveneens voldoende gemotiveerd te zijn. Bij de beoordeling of de stellingen voldoende concreet en onderbouwd zijn en of het verweer voldoende gemotiveerd is weegt mee dat beide partijen al zeer lange tijd – in elk geval sinds de opt-out door [gedaagde partij] in 2007 – weten dat over de totstandkoming van de overeenkomsten en de afwikkeling daarvan een gerechtelijke procedure gevoerd zal (kunnen) worden, zodat van hen verlangd mag worden de voor hun procespositie relevante informatie en stukken te hebben verzameld en bewaard.
4.11.
[gedaagde partij] stelt over de feitelijke gang van zaken het volgende:
“(…) Capital Effect overeenkomst van 1997
Een financieel adviseur van Spaar Select, te weten: mevrouw [naam 1] (hierna te noemen: ‘adviseur [naam 1] ’) stond op een dag voor de deur van [gedaagde partij] . De adviseur wilde de mogelijkheden van vermogensopbouw met [gedaagde partij] bespreken. Vervolgens heeft [gedaagde partij] de adviseur binnengelaten. (…) Tijdens het huisbezoek heeft adviseur [naam 1] haar visitekaartje overhandigd. (…) Vervolgens heeft de adviseur geïnformeerd naar de financiële situatie en financiële wensen van [gedaagde partij] . Daarbij kwam het dienstverband van [gedaagde partij] ter sprake. [gedaagde partij] had tevens gesproken over de wens om vermogen op te bouwen. Adviseur [naam 1] gaf aan dat zij hier een geschikt product voor had en adviseerde [gedaagde partij] om een Capital Effect product af te sluiten. De adviseur adviseerde om een Capital Effect overeenkomst met een maandelijkse inleg van ongeveer NLG 150,- af te sluiten. Volgens adviseur [naam 1] zou [gedaagde partij] met het Capital Effect product veel vermogen kunnen opbouwen. Adviseur [naam 1] beloofde om het product nader uit te leggen tijdens een nieuw huisbezoek. (…) Adviseur [naam 1] kwam voor een tweede keer bij [gedaagde partij] langs om het Capital Effect uit te leggen. (…) Tijdens het tweede huisbezoek herhaalde adviseur [naam 1] haar advies. Volgens adviseur [naam 1] zou worden belegd in betrouwbare fondsen die goed zouden renderen, zoals AEGON en ING. Adviseur [naam 1] had het aanvraagformulier meegenomen naar het huisbezoek om door [gedaagde partij] te laten ondertekenen. (…) Adviseur [naam 1] heeft de overeenkomst voor ondertekening meegenomen naar een opvolgend huisbezoek. Vervolgens heeft adviseur [naam 1] het getekende exemplaar meegenomen en ervoor gezorgd dat de overeenkomst in goede orde bij Bank Labouchere terecht is gekomen. (…) [gedaagde partij] had geen ervaring met beleggen of kennis van complexe financiële producten. [gedaagde partij] heeft het advies van adviseur [naam 1] , met vol vertrouwen in haar deskundigheid, opgevolgd. [gedaagde partij] heeft een Capital Effect overeenkomst met een maandelijkse inleg van ongeveer NLG 150,- afgesloten. (…)
Effectenleaseovereenkomsten van 1999 (…)
In 1999 stond een andere financieel adviseur van Spaar Select op een dag voor de deur van Ebecilio- [gedaagde partij] om de mogelijkheden voor vermogensopbouw met [gedaagde partij] te bespreken. Ebecilio- [gedaagde partij] heeft de adviseur binnengelaten. (…) Tijdens het huisbezoek heeft de adviseur geïnformeerd naar de financiële situatie en financiële wensen van [gedaagde partij] . Daarbij kwam de spaarrekening van [gedaagde partij] ter sprake. (…) Verder is gesproken over de stand van zaken van de lopende Capital Effect overeenkomst. [gedaagde partij] had bij de adviseur aangegeven dat zij vermogen wilde opbouwen. De adviseur gaf aan dat hij hiervoor geschikte producten had en adviseerde [gedaagde partij] om één Profit Effect product en één Allround Sparen product af te sluiten. De adviseur adviseerde om één Profit Effect overeenkomst met een maandelijkse inleg van ongeveer NLG 150,- en één Allround Sparen overeenkomst met een vooruitbetaling van NLG 9.600,- af te sluiten. Volgens de adviseur zou [gedaagde partij] de inleg in het Profit Effect en Allround Sparen kunnen financieren van de winst van het Capital Effect product. Om de winst van het Capital Effect product te kunnen aanwenden voor de nieuwe effectenleaseovereenkomsten adviseerde de adviseur om de lopende Capital Effect overeenkomst te beëindigen. Verder gaf de adviseur aan dat [gedaagde partij] haar spaarrekening diende op te heffen, omdat de Profit Effect en Allround Sparen producten beter zou renderen dan een reguliere spaarrekening. (…) De adviseur ondersteunde zijn advies aan de hand van berekeningen die hij handmatig op kladpapier had geschreven. Hiermee toonde hij aan hoeveel vermogen de onderhavige producten zouden kunnen opleveren. De adviseur gaf daarbij aan dat [gedaagde partij] het opgebouwde vermogen zou kunnen gebruiken om bijvoorbeeld haar pensioen aan te vullen. Er werd bij deze berekeningen echter geen rekening gehouden met mogelijk tegenvallende koersresultaten. Volgens de adviseur zou worden belegd in betrouwbare fondsen die goed zouden renderen, zoals AHOLD, Koninklijke Olie, ING en Unilever. Tijdens het huisbezoek zijn de aanvraagformulieren ingevuld. (…) De adviseur heeft de overeenkomsten naar een opvolgend huisbezoek meegenomen voor ondertekening. Na ondertekening van de overeenkomsten heeft de adviseur de overeenkomsten meegenomen en ervoor gezorgd dat de getekende overeenkomsten in goede orde bij Bank Labouchere terecht zijn gekomen. (…) [gedaagde partij] had geen ervaring met beleggen of kennis van complexe financiële producten. [gedaagde partij] heeft het advies van de adviseur, met vol vertrouwen in zijn deskundigheid, opgevolgd. [gedaagde partij] heeft een Profit Effect overeenkomst met een maandelijkse inleg van NLG 150,84 en een Allround Sparen overeenkomst met een vooruitbetaling van NLG 9.600,- afgesloten. (…) Geen van de adviseurs hebben [gedaagde partij] geïnformeerd over de specifieke risico’s. Zo hebben zij er niet op gewezen dat met de inleg de rentelasten voor een andere lening (de effectenlease-overeenkomsten) werd betaald en dat bij tegenvallende koersontwikkelingen, de inleg geheel verloren kon gaan en er bovendien een schuld kon ontstaan uit hoofde van de effectenleaseovereenkomsten. [gedaagde partij] had geweten van de risico’s, dan had zij de overeenkomsten nooit afgesloten. (…)”.
4.12.
[gedaagde partij] heeft, ter onderbouwing van haar stellingen, gewezen op de volgende stukken die in het geding zijn gebracht:
- een kopie van een visitekaartje, voorzien van het logo van Spaar Select, waarop vermeld staat:
“ [naam 1] Financieel Adviseur (…)”,
- een brief van 14 oktober 1997 gericht aan [gedaagde partij] , voorzien van het logo van Spaar Select, betreffende een afspraakbevestiging, waarin te lezen is:
‘(…) Ik zal u dan nader informeren over de interessante spaarproducten die door de diverse verzekeraars worden aangeboden.
Spaar Select is een gespecialiseerd en landelijk werkend erkend adviesbureau op het gebied van financiële dienstverlening. Met behulp vaan de adviseurs van Spaar Select wordt u wegwijs gemaakt in de wereld van:belastingvrij sparen, lijfrentes, bedrijfssparen en spaarleasen.Zo kunt u alle spaarvormen met elkaar vergelijken, zodat u eenafgewogen keuzekunt maken.
Waarom Spaar Select?
  • Spaar Select is eenonafhankelijke adviesorganisatie.Wij zijn op geen enkele wijze gebonden aan een bank of verzekeringsmaatschappij.
  • (…)’,
- een kopie van de overeenkomst van 11 november 1997 met contractnummers 20004670, voorzien van het adviseursnummer:
ATP00249 – Spaar Select B.V.,
- kopieën van de overeenkomsten van 4 november 1999 met contractnummers 39404667 en 56001202, voorzien van het adviseursnummer:
ATP00249 – Spaar Select B.V.en waar handgeschreven
“ [naam 2] ”op is vermeld.
4.13.
Met deze feitelijke uiteenzetting en stukken heeft [gedaagde partij] voldoende onderbouwd gesteld dat sprake is geweest van vergunningplichtige advisering. Dexia heeft de door [gedaagde partij] geschetste gang van zaken slechts in algemene termen betwist. Dexia had echter meer concreet moeten maken dat en waarom volgens haar destijds geen sprake is geweest van advisering. Zo had Dexia moeten uiteenzetten op welke wijze de overeenkomsten in haar visie tot stand waren gekomen. Dexia heeft weliswaar erop gewezen dat zij op geen enkele wijze betrokken is geweest bij het contact tussen [gedaagde partij] en de adviseur van de tussenpersoon, maar dat kan Dexia niet baten. Voor zover Dexia daardoor in bewijsnood is, komt dat voor haar rekening en risico. Niet alleen had zij zoals hiervoor is overwogen eerder bewijs kunnen verzamelen maar daarbij komt dat Dexia destijds ervan heeft afgezien om eigen voorlichting te geven aan potentiële klanten en gebruik heeft gemaakt van deze tussenpersoon voor de afzet van haar producten. Dit terwijl het voor haar als aan toezicht onderworpen effecteninstelling verboden was om van die tussenpersoon cliënten aan te nemen aan wie adviezen waren verstrekt. Het had op haar weg gelegen om daarop controle uit te oefenen en ervoor te zorgen dat zij wel over concrete informatie beschikte over de totstandkoming van een contract en de daarbij betrokken (medewerker van de) tussenpersoon. [4] Daarom wordt uitgegaan van de juistheid van de door [gedaagde partij] geschetste gang van zaken nu Dexia deze onvoldoende heeft weersproken. Aan bewijslevering wordt niet toegekomen.
wetenschap Dexia
4.14.
[gedaagde partij] stelt dat Dexia wist, althans behoorde te weten, dat de tussenpersoon Spaar Select een op de persoon van [gedaagde partij] toegesneden beleggingsadvies heeft gegeven. Dexia betwist dit. Hoewel in dit geval niet is gebleken dat Dexia concrete wetenschap heeft gehad van de advisering van de tussenpersoon aan [gedaagde partij] , had zij behoren te weten dat [gedaagde partij] door de tussenpersoon is geadviseerd. [5]
aansprakelijkheid Dexia4.15. Nu Dexia ondanks het voorgaande toch met [gedaagde partij] de overeenkomsten is aangegaan, heeft zij jegens [gedaagde partij] onrechtmatig gehandeld. Dit moet Dexia zwaar worden aangerekend. Weliswaar zijn aan [gedaagde partij] omstandigheden toerekenbaar die tot de schade hebben bijgedragen, maar vanwege de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten, eist de billijkheid in beginsel dat de vergoedingsplicht van Dexia geheel in stand blijft. [6] Weliswaar kunnen er situaties zijn waarin voldoende reden is om een deel van de schade op grond van artikel 6:101 BW voor rekening van de afnemer te doen komen, maar in dit geval zijn dergelijke feiten en omstandigheden niet aanwezig. De schade komt dan ook geheel voor rekening van Dexia.
conclusie4.16. Uit het voorgaande volgt dat [gedaagde partij] niets meer aan Dexia is verschuldigd en dat niet ten volle kan worden vastgesteld dat Dexia niets meer aan [gedaagde partij] is verschuldigd. Wat Dexia nog wel aan [gedaagde partij] is verschuldigd, kunnen partijen inmiddels berekenen. De voor vergoeding in aanmerking komende schade bestaat uit de door de afnemer betaalde inleg (termijnbetalingen en eventuele aflossingen) en het niet vergoede gedeelte van de (fictieve) restschuld. Daarnaast dient rekening gehouden te worden met te verrekenen genoten voordelen, waaronder daadwerkelijk ontvangen dividenduitkeringen, fiscale voordelen en een eventueel in aanmerking te nemen batig saldo uit voorgaande overeenkomsten. Een en ander volgens het door Dexia overgelegde financiële overzicht waarvan de juistheid door [gedaagde partij] niet is betwist. In het geval reeds eerder een schadevergoeding door Dexia is betaald, geldt ten aanzien van de verrekening daarvan hetgeen is overwogen in de beslissing van de Rechtbank Amsterdam van 25 november 2021 (ECLI:NL:RBAMS:2021:7910). De wettelijke rente is verschuldigd over het door Dexia te restitueren bedrag volgens de uitgangspunten als geformuleerd in HR 1 mei 2015 (ECLI:NL: HR:2015:1198) en HR 3 februari 2017 (ECLI:NL:HR:2017:164).
4.17.
Gelet op het voorgaande behoeven de overige verweren van [gedaagde partij] en het verzoek om gebruik te maken van de in artikel 22 Rv gegeven bevoegdheid, niet inhoudelijk besproken te worden, waarbij mede van belang is dat [gedaagde partij] niet heeft aangevoerd méér belang te hebben bij een ander dan het hiervoor besproken verweer. De vorderingen van Dexia zullen worden toegewezen als na te melden. Omdat [gedaagde partij] inhoudelijk gelijk krijgt is Dexia aan te merken als de in overwegende mate in het ongelijk te stellen partij. Dexia zal dan ook worden veroordeeld in de proceskosten (inclusief nakosten). De proceskosten van [gedaagde partij] worden begroot op:
- salaris gemachtigde € 542,00 (2,0 x tarief € 271,00)
- nakosten
€ 135,00
Totaal € 677,00.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
verklaart voor recht dat Dexia niets meer aan [gedaagde partij] verschuldigd is, nadat is overgegaan tot uitbetaling van de schadevergoeding als onder 4.16. weergegeven,
5.2.
veroordeelt Dexia in de proceskosten, die aan de zijde van [gedaagde partij] tot en met heden worden vastgesteld op € 677,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als Dexia niet tijdig aan de veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet Dexia ook de kosten van betekening betalen,
5.3.
verklaart de veroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.L.J.M. de Waal, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 21 november 2024 in tegenwoordigheid van de griffier.
typ: BF

Voetnoten

1.In het bijzonder gaat het om de arresten van de Hoge Raad van 28 maart 2008 (ECLI:NL:HR:2008:BC2837), 5 juni 2009 (ECLI:NL:HR:2009:BH 2815), 29 april 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BP4003), 3 februari 2017 (ECLI:NL:HR: 2017:164) en 12 april 2019 (ECLI:NL:HR:2019:590) en de arresten van het gerechtshof Amsterdam van 1 december 2009 (ECLI:NL: GHAMS:2009:BK4981) en 1 april 2014 (ECLI:NL:GHAMS:2014:1135).
2.zie onder meer gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 3 november 2020 ECLI:NL:GHARL:2020:8992, gerechtshof Amsterdam, 25 januari 2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:1462 en gerechtshof Den Bosch 10 januari 2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:23.
3.Hoge Raad 10 juni 2022, ECLI :NL:HR:2022:862.
4.Vergelijk gerechtshof Arnhem Leeuwarden 16 mei 2023 ECLI:NL:GHARL:2023:4177.
5.Hoge Raad 9 juni 2023, ECLI:NL:HR:2023:882.
6.Hoge Raad 2 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2012 r.o. 5.6 en 5.7. Deze lijn is nadien bevestigd in de arresten van de Hoge Raad van 12 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1935, en van 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:862.