Beoordeling door de rechtbank
1. Eiser is geboren op [datum] 1977 en heeft de Syrische nationaliteit.
2. Eiser heeft op 29 september 2022 zijn eerste asielaanvraag ingediend in Nederland. Bij besluit van 23 maart 2023 heeft verweerder de aanvraag van eiser niet in behandeling genomen op grond dat Spanje verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. Het daartegen ingediende beroep is door deze rechtbank en zittingsplaats bij uitspraak van 17 april 2023 ongegrond verklaard.Hiermee is het hiervoor genoemde besluit van 23 maart 2023 onherroepelijk geworden. Op 19 juni 2023 is eiser overgedragen aan de autoriteiten van Spanje. Op 14 juli 2023 heeft eiser een opvolgende asielaanvraag ingediend in Nederland. Uit onderzoek in Eurodac en uit de verklaringen van eiser is gebleken dat eiser geen asielaanvraag heeft ingediend in Spanje. Spanje is daarom nog verantwoordelijk voor de asielaanvraag van eiser.Nederland heeft op grond hiervan op 5 september 2023 een verzoek tot overname gedaan.Op 8 september 2023 heeft Spanje het verzoek aanvaard, waarmee de verantwoordelijkheid van Spanje vaststaat.Bij besluit van 27 oktober 2023 heeft verweerder de aanvraag van eiser daarom niet in behandeling genomen. Vervolgens is eiser geregistreerd als ‘met onbekende bestemming vertrokken’ (MOB). Op 4 januari 2024 zijn de Spaanse autoriteiten daarvan in kennis gesteld en is de uiterste overdrachtstermijn verlengd.Op 27 juni 2024 heeft eiser onderhavige asielaanvraag ingediend. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen omdat Spanje daarvoor verantwoordelijk is.
3. Eiser kan zich niet met het bestreden besluit verenigen, en voert daartoe het volgende aan. Uit artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening volgt dat de overdrachtstermijn tot achttien maanden kan worden verlengd indien de vreemdeling met onbekende bestemming is vertrokken. In het bestreden besluit ontbreekt echter de specifieke verlengingstermijn, wat leidt tot een motiveringsgebrek en een schending van het zorgvuldigheids- en rechtszekerheidsbeginsel. Hierdoor kan eiser niet vaststellen vanaf welke datum hij rekening dient te houden met een overdracht aan Spanje. Daarnaast is de MOB-melding van 13 september 2023 onvoldoende om te concluderen dat hij is ondergedoken. Eiser verwijst naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht, van 10 juli 2020waarin werd geoordeeld dat onderduiken niet kan worden aangenomen wanneer de overdrachtstermijn nog niet in zicht is. In eisers geval geldt dat de overdrachtstermijn nog lang niet verstreken is en hij zich inmiddels weer heeft gemeld. Verder wijst eiser op de uitspraak van de Afdelingvan 14 december 2022,waarin werd geoordeeld dat het Jawo-arrest te strikt werd geïnterpreteerd. Het kort uit beeld zijn zonder overdracht te frustreren werd onterecht als onderduiken aangemerkt. Alleen doelbewust onderduiken met als doel de overdracht te frustreren, wordt aangemerkt als onderduiken in de zin van de Dublinverordening en het Jawo-arrest.
4. Daarnaast voert eiser aan dat Spanje niet in staat is om adequate opvang en informatievoorzieningen te bieden. Hij verwijst naar het AIDA-rapport van 30 mei 2024, waaruit blijkt dat informatiefolders in Spanje enkel beschikbaar zijn in het Spaans, Engels en Frans. Aangezien eiser geen van deze talen machtig is, zal hij de inhoud van deze folders niet begrijpen. Ook heeft eiser in Spanje geen opvang genoten en verwijst daarbij naar de conclusie van het AIDA-rapport, waaruit blijkt dat er sprake is structurele problemen in de opvangvoorzieningen in Spanje. Dit leidt tot een risico op een onmenselijke of vernederende behandeling, zoals bedoeld in artikel 3 van het EVRMen artikel 4 van het Handvest.Verder wordt een asielaanvraag in Spanje niet aangemerkt als een opvolgende asielaanvraag.
De rechtbank oordeelt als volgt.
5. In artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening is bepaald dat indien de overdracht niet plaatsvindt binnen de gestelde termijn van zes maanden, de verplichting voor de verantwoordelijke lidstaat om de vreemdeling over te nemen of terug te nemen komt te vervallen en de verantwoordelijkheid overgaat op de verzoekende lidstaat. Indien de overdracht niet kan worden uitgevoerd, kan deze termijn tot maximaal achttien maanden worden verlengd als de vreemdeling onderduikt. Deze bepaling moet zo worden uitgelegd dat een verzoeker onderduikt wanneer deze persoon doelbewust ervoor zorgt dat hij buiten het bereik blijft van de nationale autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van de overdracht, met het doel om deze overdracht te frustreren.
6. Uit het bestreden besluit blijkt dat in de situatie van eiser sprake is geweest van een MOB-melding op 13 december 2023, omdat eiser op die datum de woonruimte zelfstandig heeft verlaten. Eiser heeft niet betwist dat hij de opvang inderdaad heeft verlaten. Op 4 januari 2024 heeft verweerder de overdrachtstermijn op grond van artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening verlengd en zowel eiser als de Spaanse autoriteiten hierover geïnformeerd. De verwijzing naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht, van 10 juli 2020 treft geen doel. In die zaak was geen sprake van onderduiken, omdat de uiterste overdrachtstermijn nog niet in zicht was en de vreemdeling zich snel na het claimakkoord weer had gemeld. Verweerder had destijds nog vijf maanden de tijd om de vreemdeling over te dragen. Dit is niet vergelijkbaar met de situatie van eiser, waar de uiterste overdrachtsdatum een duidelijk kortere periode verwijderd was van het moment dat eiser zich aan het toezicht onttrok. Ook de verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 14 december 2022 treft geen doel. Uit de verklaringen van eiser in zijn aanmeldgehoor blijkt dat hij de opvang heeft verlaten, omdat hij niet terug wilde keren naar Spanje.Dit duidt op een bewuste keuze met als doel de overdracht naar Spanje te frustreren. Bovendien heeft eiser zich pas op 27 juni 2024 opnieuw gemeld, ruim na de oorspronkelijke uiterste overdrachtsdatum van 8 maart 2024. Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser is ondergedoken en is de overdrachtstermijn terecht verlengd.
7. Uit artikel 26, tweede lid, van de Dublinverordening volgt dat in het besluit dient te worden vermeld binnen welke termijn de overdracht zal plaatsvinden. In het bestreden besluit is die echter niet benoemd. Dit vormt een gebrek in het bestreden besluit. Dit gebrek wordt evenwel gepasseerd met toepassing van artikel 6:22 van de Awb.Hiertoe wordt overwogen dat verweerder ter zitting heeft vermeld dat de uiterste overdrachtstermijn kan worden afgeleid uit het – in het voornemen en het bestreden besluit genoemde – procedureoverzicht en dat de uiterste overdrachtstermijn is verlengd tot achttien maanden. Vaststaat dat Nederland bij brief van 4 januari 2024 de Spaanse autoriteiten heeft meegedeeld dat de overdracht geen doorgang kon vinden, omdat gebleken was dat eiser met onbekende bestemming was vertrokken, en dat de overdrachtstermijn werd verlengd tot 18 maanden. Voorts is meegedeeld dat Spanje zo spoedig mogelijk zou worden geïnformeerd over een nieuwe overdracht. Daarmee is voldaan aan het bepaalde in artikel 9, tweede lid, van de Uitvoeringsverordeningen is de overdrachtstermijn als bedoeld in (thans) artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening verlengd tot achttien maanden na het claimakkoord.Het dossier bevat geen concrete aanknopingspunten dat de uiterste overdrachtstermijn zou zijn verlengd met een kortere termijn. Het beleid van verweerder bevat evenmin redenen te veronderstellen dat in bepaalde gevallen de uiterste overdrachtstermijn wordt verlengd met een korter termijn.Niet is gebleken dat eiser door het niet vermelden van de specifieke overdrachtstermijn in zijn belangen is geschaad. Eiser heeft in deze procedure in ieder geval ter zitting duidelijkheid gekregen over zijn overdrachtstermijn. Verder worden in het bestreden besluit wel de rechtsmiddelen genoemd die eiser kan aanwenden indien hij het niet eens is met het besluit, evenals de termijn waarbinnen deze rechtsmiddelen moeten worden ingediend.
8. In beginsel mag verweerder ten opzichte van Spanje, dat evenals Nederland partij is bij het EVRM en het Vluchtelingenverdrag, uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit is bevestigd in de uitspraak van de Afdeling van 24 juni 2024.Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dit in zijn geval niet kan. Eiser is hier niet in geslaagd. De Afdeling is bij haar beoordeling onder andere ingegaan op het AIDA-rapport waar eiser naar verwijst. Eiser heeft verder niet onderbouwd dat hij in Spanje geen toegang krijgt tot de asielprocedure en opvangvoorzieningen. Daarbij wordt opgemerkt dat eiser na zijn eerdere overdracht op 19 juni 2023, Spanje al na enkele dagen heeft verlaten om naar Nederland af te reizen, zodat niet is gebleken dat hij enige inspanning heeft verricht om hiertoe toegang te verkrijgen. Ook heeft eiser geen ervaringen met de asielprocedure in Spanje, nu eiser daar geen asielaanvraag heeft ingediend. Gelet op het voorgaande is niet gebleken van systeemfouten in de asielprocedure en opvangvoorzieningen. Bovendien heeft Spanje met het claimakkoord gegarandeerd de asielaanvraag van eiser in behandeling te nemen met inachtneming van de Europese richtlijnen en internationale verplichtingen.
9.
Eiser heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden, die maken dat overdracht aan Spanje van onevenredige hardheid getuigt. Voorts heeft verweerder terecht overwogen dat eiser zich bij voorkomende problemen kan wenden tot de (hogere) Spaanse autoriteiten. Niet is gebleken dat eiser bij voorkomende problemen niet kan klagen of dat dit bij voorbaat zinloos is. Verweerder heeft dan ook in redelijkheid kunnen beslissen dat er geen aanleiding is om de asielaanvraag van eiser onverplicht aan zich te trekken met toepassing van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening.
10. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser terecht niet in behandeling genomen. Het beroep is ongegrond.
11. De rechtbank ziet, gelet op het gebrek in het bestreden besluit, wel aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor een derde beroepsmatige verleende rechtsbijstand vast op € 1.750,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1).