ECLI:NL:RVS:2009:BJ5193
Raad van State
- Hoger beroep
- H.G. Lubberdink
- T.M.A. Claessens
- H.G. Sevenster
- Rechtspraak.nl
Verantwoordelijkheid voor asielverzoek en overdrachtstermijn onder de Dublin-verordening
In deze zaak gaat het om de verantwoordelijkheid voor de behandeling van een asielverzoek van een vreemdeling in het kader van de Dublin-verordening. De staatssecretaris van Justitie heeft hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Almelo, die de afwijzing van de asielaanvraag door de staatssecretaris had vernietigd. De voorzieningenrechter oordeelde dat onvoldoende was gemotiveerd dat Oostenrijk verantwoordelijk was voor de behandeling van het asielverzoek, omdat de overdrachtstermijn volgens de Verordening op 10 april 2008 was verstreken zonder dat een verlenging had plaatsgevonden.
De Raad van State overweegt dat de verantwoordelijkheid voor het behandelen van het asielverzoek bij niet tijdige overdracht eerst op de verzoekende lidstaat komt te rusten, indien de vreemdeling niet binnen zes maanden na de claimaanvaarding is overgedragen. De staatssecretaris heeft echter voldoende gemotiveerd dat de overdrachtstermijn was verlengd tot 10 april 2009, omdat Nederland de Oostenrijkse autoriteiten tijdig had geïnformeerd over de situatie van de vreemdeling. De Raad van State concludeert dat de staatssecretaris niet onterecht heeft gesteld dat Oostenrijk verantwoordelijk is voor de behandeling van het asielverzoek.
De Raad van State vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter en verklaart het hoger beroep van de staatssecretaris gegrond. De zaak wordt terugverwezen naar de staatssecretaris voor een nieuwe beslissing op de aanvraag van de vreemdeling, waarbij rekening moet worden gehouden met de overwegingen van de Raad van State. De uitspraak benadrukt het belang van tijdige communicatie tussen lidstaten in het kader van de Dublin-verordening en de noodzaak om de verantwoordelijkheden goed te documenteren.