4.3.1.Feitelijke vaststellingen
De rechtbank heeft in de bijlage opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond van deze bewijsmiddelen stelt de rechtbank de volgende feiten vast.
Islamitische Staat
De organisatie Islamitische Staat in Irak en de Levant (ISIL) riep op 29 juni 2014 het kalifaat uit in de door haar veroverde gebieden in Irak en Syrië. Vanaf dat moment werd de naam ISIL niet langer gebruikt, maar vervangen door Islamitische Staat (IS). IS wordt omschreven als een jihadi-salafistische organisatie, die opriep tot het op gewelddadige wijze omverwerpen van seculiere regimes. Inwoners van door IS gecontroleerd gebied, dienden zich – onder dreiging van extreem geweld – te conformeren aan de door IS gehanteerde interpretatie van de islam.
Aan het hoofd van IS stond, ten tijde van het uitroepen van het kalifaat, [naam 1] , die zichzelf als kalief presenteerde. Moslims werd opgeroepen om de eed van trouw af te leggen aan de kalief. Vanaf de oprichting van IS kenmerkte deze organisatie zich door het systematisch toepassen van extreem geweld, waaronder publiekelijk uitgevoerde executies (door middel van onder andere onthoofdingen en kruisigingen). Ook werden terreuraanslagen gepleegd in en buiten het kalifaat. IS en zijn aanhangers verspreidden via internet en sociale media filmpjes van executies van tegenstanders. IS is door de Nederlandse rechter meermaals aangemerkt als een terroristische organisatie.
Jezidi’s en slavernij
Jezidi’s behoren tot een religieuze en etnische minderheidsgroepering in delen van Irak, Syrië en Turkije. In 2014 leefde het grootste deel van de jezidibevolking in Irak rond het Sinjar-gebergte, ten noorden van de stad Mosul en in de Iraaks-Koerdische provincie Dohuk, rond de stad Sheikhan. Op 3 augustus 2014 viel IS het gebied rond Sinjar aan, in het noordwesten van Irak. De aanval werd uitgevoerd door honderden IS-strijders en was gericht op de inname van steden en dorpen aan alle kanten van de berg Sinjar. In Sinjar woonden op dat moment zo’n 400.000 jezidi’s. Als gevolg van de aanval vluchtten vele jezidi’s naar het Sinjar-gebergte, waarna IS begon met het omsingelen en belegeren van de hoger gelegen gedeelten van het gebergte.
Jezidi’s die niet konden ontkomen aan de aanval van IS werden gevangengenomen of gedood. Jezidi mannen en oudere jongens die weigerden zich te bekeren tot de islam werden geëxecuteerd. Duizenden jezidi vrouwen en meisjes werden naar andere delen van Irak en Syrië overgebracht en onderworpen aan slavernij.
Een groot deel van het bestuurlijk apparaat van IS was betrokken bij de praktijk van slavernij in het kalifaat. In officiële documenten van IS werd de praktijk van slavernij beschreven en gelegitimeerd door te verwijzen naar passages uit de Koran en de Soenna: slavernij werd beschreven als een herintroductie van een vroeg-islamitische praktijk. Slavernij werd tevens gezien als een religieus voorschrift voor moslims. Gevangengenomen jezidi’s werden gezien als
ghanima(oorlogsbuit), jezidi vrouwen en kinderen werden bestempeld als
sabaya(slaven) die onder meer onder IS-strijders werden verdeeld. Op diverse plaatsen in Irak en Syrië werden
souq sabaya(slavenmarkten) opgezet, waar jezidi vrouwen en kinderen werden verhandeld. Korte tijd was zelfs sprake van onlinehandel in slaven. Kinderen werden gescheiden van hun moeder: jongens ouder dan zeven jaar werden overgebracht naar militaire trainingskampen of ingezet als huisbediende. Meisjes werden vanaf negen jaar gescheiden van hun moeder. Naast het legitimeren van de praktijk van slavernij werden in IS-documenten ook handleidingen opgenomen over hoe om te gaan met slaven. Hierin stond onder andere beschreven dat het was toegestaan om seksueel contact te hebben met slaven, ook als de slaaf minderjarig is. Het toepassen van (zwaar) lichamelijk geweld werd gelegitimeerd, evenals het straffen van een slaaf indien deze probeerde te vluchten. Slaven mochten worden verhandeld of overgedragen van de ene op de andere IS-strijder.
Jezidi slaven, waaronder kinderen, werden onder meer ondergebracht in huizen van IS-strijders, waar zij in veel gevallen werden gedwongen zich te bekeren tot de islam en hun ‘eigenaar’ te huwen. Zij werden mishandeld, gebruikt als seksslaaf en werden gedwongen om te werken voor de IS-strijder en zijn gezin. Jezidi slaven wachtten een zware bestraffing als zij zich verzetten tegen het (seksuele) geweld. Hun kinderen werden door IS ingezet als pressiemiddel. Indien jezidi slaven probeerden te ontsnappen stonden hier zware straffen tegenover: de dood, ernstige mishandeling waaronder groepsverkrachting, en collectieve bestraffing.
De praktijk van slavernij in het kalifaat werd niet alleen door officiële IS-documenten beschreven en aangemoedigd, ook via social media werden de voordelen van slavernij door IS-strijders en door vrouwelijke IS-aanhangers beschreven. Het dossier bevat een kennisdocument waarin een aantal Twitterberichten is opgenomen, waarin slavernij werd gelegitimeerd en toegejuicht.
[benadeelde 1] en [benadeelde 2]
Naar aanleiding van de aanval van IS op het gebied rond Sinjar in augustus 2014 vluchtte [benadeelde 1] samen met haar gezin naar het Sinjar-gebergte. Na een nacht werd zij samen met haar drie dochters en haar zoon gevangengenomen door IS. Ook [benadeelde 2] werd gevangengenomen door IS, nadat zij de bergen in was gevlucht toen Sinjar werd ingenomen. In januari 2015, vijf maanden na de aanval, werden [benadeelde 1] en [benadeelde 2] samen met vele andere jezidi’s vanuit Irak naar de Syrische stad [plaatsnaam 2] – de hoofdstad van het IS-kalifaat – gebracht. Na ongeveer een maand op verschillende locaties te hebben verbleven, waaronder een boerderij en een ondergrondse gevangenis, werden [benadeelde 1] en [benadeelde 2] samen met nog een andere jezidi vrouw en een meisje naar een woning gebracht aan de [straatnaam] in [plaatsnaam 2] .
De vrouwen verbleven in deze woning met drie IS-strijders, genaamd [naam 2] , [naam 3] en [naam 4] . Elk van de jezidi vrouwen werd toebedeeld aan een van deze IS-strijders, met wie zij uiteindelijk ook moesten trouwen. De vrouwen werden gedwongen met deze mannen op een kamer te slapen en werden seksueel misbruikt. De strijder waaraan [benadeelde 1] werd gekoppeld, was [naam 2] . [benadeelde 2] werd toegewezen aan [naam 3] .
De woning zat op slot zodat de vrouwen niet konden vluchten. Gedurende hun verblijf in deze woning moesten de jezidi vrouwen huishoudelijke taken verrichten waaronder schoonmaken, de was doen en koken. Ook moesten zij zich bekeren tot de islam en werden zij gedwongen om vijf keer per dag te bidden. Als zij niet deden wat van hen werd gevraagd, werden de vrouwen geslagen. Na ongeveer drie maanden verhuisde [benadeelde 1] samen met [naam 2] naar een andere woning. [benadeelde 2] bleef samen met [naam 3] wonen in het huis aan de [straatnaam] .
Na het verlaten van de woning aan de [straatnaam] bleef [benadeelde 1] gedwongen het huishoudelijk werk te verrichten en samen met [naam 2] op een kamer te slapen. Ook het seksueel misbruik en het gebruik van geweld tegen [benadeelde 1] duurde voort. [naam 2] dreigde [benadeelde 1] te verkopen aan een andere IS-strijder als zij niet deed wat hij van haar vroeg. [benadeelde 1] werd door [naam 2] niet betaald of op andere wijze gecompenseerd voor het werk dat zij, zeven dagen in de week, verrichte.
Eind september 2015 verhuisde [benadeelde 1] met [naam 2] en haar zoon, met wie zij op dat moment weer contact had, naar [plaatsnaam 3] . In die stad heeft [benadeelde 1] bij een internetcafé contact opgenomen met een Koerdische mensenmokkelaar. Op 7 november 2015 zijn [benadeelde 1] en haar zoon door deze smokkelaar meegenomen, en hebben zij aan de slavernij kunnen ontsnappen.
Voorbereiding en uitreis naar Syrië door de verdachte
De verdachte is in september 2014 begonnen zich te verdiepen in de islam door de Koran te lezen en te bidden. Voor die tijd was zij niet praktiserend. De verdachte besloot zich te verdiepen in de islam om houvast te vinden.
In december 2014 begon de verdachte zich islamitisch te kleden, en droeg zij een hoofddoek en lange gewaden, iets wat zij voorheen niet deed. Uit de getuigenverklaringen van medewerkers van de school waar de verdachte haar opleiding volgde, blijkt dat in deze periode op de Facebook-pagina van de verdachte meerdere foto’s stonden, waaronder een foto van een IS-vlag met een AK47 en kogels, een foto van strijders met wapens in een woestijn tezamen met een man in een wit gewaad compleet bedekt en met een wapen en tot slot een foto met strijders die op de grond aan het bidden waren, met wapens op de grond naast hen.
De medewerkers van de school maakten zich, vanwege het Facebook-profiel van de verdachte en de manier waarop zij zich opeens kleedde, zorgen om de verdachte en hebben de politie ingeschakeld. De politie is diezelfde maand nog hierover in gesprek gegaan met de verdachte, samen met een hulpverlener met wie de verdachte al contact had. Aan haar heeft de verdachte verteld dat zij weleens nadacht over uitreizen naar Syrië.
Rond deze tijd was de verdachte al twee maanden actief op internetpagina’s van IS. Op deze manier had de verdachte contact met mensen die in Syrië waren en met mensen die daarvoor reclame maakten, en beelden lieten zien of nieuws uitzonden. Voor haar uitreis heeft de verdachte kennis opgedaan over IS, zodat zij wist wat haar te wachten stond en hoe zij zich moest kleden.
In februari 2015 besloot de verdachte om daadwerkelijk uit te reizen naar het kalifaat in Syrië, omdat zij het als haar plicht als moslim zag om
hijrahte verrichten. Ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat zij destijds wist dat er oorlog was in Syrië, dat zij wist wat IS deed en waar het om bekend stond. Deze kennis had zij opgedaan via het internet, sociale media en het nieuws.
De verdachte heeft ter voorbereiding op haar uitreis op een van de IS-pagina’s een willekeurig persoon benaderd en gevraagd of hij haar kon helpen. Van hem kreeg de verdachte de instructie om een vliegticket te kopen naar Turkije en om contact op te nemen als zij in Turkije was. De verdachte heeft vervolgens voor haar en haar zoontje [minderjarige 1] (geboren op [geboortedatum 2] 2010 en bekend met ontwikkelings- en gedragsproblematiek) twee vliegtickets gekocht van Düsseldorf International Airport (Duitsland) naar Antalya (Turkije) met als vertrekdatum 17 februari 2015.
Aangekomen in Turkije heeft de verdachte haar contactpersoon gebeld. Volgens instructie is zij met haar zoon naar een bepaalde ophaallocatie gereisd, waarvandaan zij naar een huis zijn gebracht. Daar zijn zij opgehaald door mensen die hen de grens met Syrië hebben helpen oversteken.
Na haar aankomst in Syrië is de verdachte samen met haar zoon, destijds vier jaar oud, geplaatst in een
madafa, een vrouwenhuis. Bij haar aankomst is de verdachte naar eigen zeggen stevig ondervraagd om te controleren of zij geen spion was. De verdachte heeft twee à drie weken in dit vrouwenhuis verbleven, waarna zij naar een andere
madafain [plaatsnaam 2] is overgeplaatst. De verdachte is vanuit deze
madafabegin mei 2015 getrouwd met een IS-strijder, met de
kunya(bijnaam) [bijnaam 1] en oorspronkelijk afkomstig uit Marokko. Zijn echte naam is niet bekend.
De verdachte heeft met [bijnaam 1] drie kinderen gekregen, namelijk [minderjarige 2] (geboren op [geboortedatum 3] 2016), [minderjarige 3] (geboren op [geboortedatum 4] 2017) en [minderjarige 4] (geboren op [geboortedatum 5] 2018). De verdachte maakte in die tijd gebruik van drie verschillende kunya’s die verwezen naar de namen van de kinderen, namelijk [bijnaam 2] , [bijnaam 3] en [bijnaam 4] .[naam 5] is de naam die [minderjarige 1] daar heeft gekregen. De verdachte deelde via whatsapp ook foto’s van haar kinderen. Op 30 januari 2016 heeft zij een foto gestuurd van haar zoon [minderjarige 1] en op [geboortedatum 1] 2016 een foto van haar pasgeboren dochtertje [minderjarige 2] . Op beide foto’s is te zien dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] een band met daarop het logo van IS dragen.
Verblijf van de verdachte in de woning van [benadeelde 1] en [naam 2]
Vlak na haar huwelijk heeft de verdachte met haar zoon verbleven in de woning van [naam 2] en [benadeelde 1] voor een periode van ongeveer een maand. De verdachte kreeg een eigen kamer in de woning toebedeeld waar zij haar tijd voornamelijk doorbracht. Op de momenten dat [naam 2] niet aanwezig was en de verdachte gebruik kon maken van de andere ruimtes in de woning, kwam zij in contact met [benadeelde 1] De verdachte heeft verklaard dat [benadeelde 1] op deze momenten huishoudelijk werk uitvoerde. De verdachte wist dat [benadeelde 1] een jezidi vrouw was die tot slaaf was gemaakt door [naam 2] .
Verder verloop van het verblijf in IS-gebied
De verdachte heeft op meerdere plekken in zowel Syrië als Irak gewoond. Door bombardementen, gevechten en het kleiner worden van het door IS gecontroleerde gebied is de verdachte, voor haar eigen veiligheid en de veiligheid van haar kinderen, meermalen gedwongen geweest om te verhuizen. Zo is één van de huizen waar de verdachte heeft gewoond, geraakt tijdens een bombardement. De verdachte, destijds zwanger van [minderjarige 2] , was op dat moment net naar het ziekenhuis voor een echografie.
De verdachte heeft gedurende haar verblijf meermalen via whatsapp contact gehad met haar vader en hem op de hoogte gesteld van de situatie. Zo schrijft de verdachte op 3 september 2015 dat de gevechten in Irak zwaarder zijn dan in Syrië, en dat de wifi is uitgeschakeld voor de veiligheid ‘tegen de kuffar je weet met die vliegtuigen ze hebben met ramadan en el ied vaak gebombardeerd’. Later, op 3 januari 2017, stuurt de verdachte haar vader het volgende bericht: “
Ik hoor nu hier de laatste paar dagen veel vliegtuigen paar dagen geleden hebben ze twee bommen hier gegooid heel vlakbij hier ik sta hier elke dag dicht bij de dood subhanaa Allah duaa papa alsjeblieft doe duaa voor ons en voor de mujahedeen dien het vechten zijn bidznillah ga we allemaal shaheed.”
De dagelijkse bezigheden van de verdachten bestonden uit het doen van het huishouden en het zorgen voor de kinderen. Ook bekeek zij filmpjes die IS naar buiten had gebracht en waarop geweld was te zien.
De verdachte stond achter de shariawetgeving die IS uitsprak en handhaafde. In de ogen van de verdachte is de sharia de islam. De opvattingen van de verdachte klinken door in de berichten die zij aan haar vader zond. Zo schreef zij op 10 februari 2017: “
ik [h]oorde dat de honden nu n verbod geven voor de vrouwen d[i]e niqab/burka dragen [..] moge Allah deze vieze honden vervloeken n hun haat die ze hebb[e]n er in stikken [..] zo zie je maar weer papa hoe deze vieze kuffar ons moslims behandelen wanneer kome jullie deze kant op [..] wil je jannah dan moet je de akhira volgen n niet deze vieze dunya!! Vre[e]s Allah papa deze wereld is niks”De verdachte heeft haar vader (en tante) ook meerdere keren gevraagd om naar haar toe te komen, en hen het leven in IS-gebied positief voorgespiegeld. Een bericht van 12 oktober 2015 luidt bijvoorbeeld: ‘’[..]
kom nou deze kant op hier h[e]b je beter leven dan in nl”
De verdachte en haar gezin moesten rondkomen van het geld dat haar man [bijnaam 1] elke maand kreeg van IS. [bijnaam 1] ging de meeste dagen ’s ochtends weg en kwam pas ’s avonds weer terug. Af en toe was hij een langere periode weg. Ook is hij een keer gewond geraakt bij een bombardement. [bijnaam 1] droeg wapens; hij had een pistool en een AK47. Ook de verdachte heeft twee keer een wapen gedragen, naar eigen zeggen omdat haar man dat haar opdroeg.
In 2018, tijdens de zwangerschap van [minderjarige 4] heeft [bijnaam 1] de scheiding uitgesproken. Na de bevalling in juli van dat jaar was de scheiding tussen de verdachte en [bijnaam 1] ook officieel. Omdat zij vanwege het uitspreken van de scheiding geen geld meer ontving, heeft de verdachte zich bij IS laten registreren zodat zij eten en drinken kon krijgen. Zij heeft een pasje gekregen en ontving naast voedsel ook luiers voor de kinderen
De naam van de verdachte komt in verschillende documenten uit de IS-administratie voor. Zo is haar naam geregistreerd door de afdeling 'Strijderszaken' en de het 'Centrum voor (krijgs)gevangenen en martelaren' in de provincie Al Baraka gedurende de periode van 9 juli 2018 tot 26 februari 2019. Aangetekend is dat de verdachte een voedselmand en tien eenheden meel heeft ontvangen van IS. Haar ledenpas had nummer 1209 en persoonsnummer 554289.
In 2019 verbleef de verdachte in de provincie Al Baraka, wat toen het laatste stuk grondgebied was dat IS in handen had. De verdachte is in februari 2019 naar het opvangkamp Al-Hol vertrokken en is begin november 2022 gerepatrieerd.
Het kalifaat van IS is in maart 2019 gevallen.
4.3.2.Ten aanzien van dagvaarding I feit 2: deelname aan een terroristische organisatie
Onder feit 2 wordt de verdachte deelname aan een terroristische organisatie verweten. Het relevante juridisch kader aan de hand waarvan dit feit beoordeeld dient te worden, laat zich als volgt samenvatten.
Terroristische organisatie
Artikel 140a, eerste lid, Sr ziet op deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van terroristische misdrijven. Het oogmerk van de organisatie – een samenwerkingsverband in al dan niet wisselende samenstelling – moet derhalve zijn gericht op het plegen van (specifieke) misdrijven die zijn opgesomd in artikel 83 Sr, mits begaan met het in artikel 83a Sr omschreven terroristisch oogmerk.
Onder terroristisch oogmerk wordt ingevolge artikel 83a Sr verstaan het oogmerk om de bevolking of een deel der bevolking van een land ernstige vrees aan te jagen, dan wel een overheid of internationale organisatie wederrechtelijk te dwingen iets te doen, niet te doen of te dulden, dan wel de fundamentele politieke, constitutionele, economische of sociale structuren van een land of een internationale organisatie ernstig te ontwrichten of te vernietigen.
Voor het bewijs van het oogmerk kan onder meer betekenis toekomen aan misdrijven die in het kader van de organisatie al zijn gepleegd, aan het meer duurzaam of gestructureerde karakter van de samenwerking – zoals dat kan blijken uit de onderlinge verdeling van werkzaamheden of onderlinge afstemming van activiteiten van deelnemers binnen de organisatie met het oog op het bereiken van het gemeenschappelijke doel van de organisatie – en, meer algemeen, aan de planmatigheid of stelselmatigheid van de met het oog op dit doel verrichte activiteiten van deelnemers binnen de organisatie.
Het gaat bij het misdrijf van artikel 140a Sr dus niet om het daadwerkelijk gepleegd zijn van terroristische misdrijven, maar om het oogmerk tot het plegen van die misdrijven. Voor dat oogmerk kan ook het naaste doel van de organisatie volstaan. Het is niet vereist dat het plegen van terroristische misdrijven de voornaamste bestaansgrond van de organisatie is.
Deelneming
Van deelneming aan een terroristische organisatie kan slechts dan sprake zijn als de verdachte behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk tot het plegen van terroristische misdrijven of als de verdachte vorenbedoelde gedragingen ondersteunt.
Een dergelijk aandeel kan bestaan uit het (mede)plegen van enig misdrijf, maar ook uit het verrichten van hand en spandiensten die op zichzelf niet strafbaar hoeven te zijn, maar wel strekken tot verwezenlijking van het oogmerk van de terroristische organisatie. Voldoende is dat de verdachte in zijn algemeenheid – in de zin van onvoorwaardelijk opzet – weet dat de organisatie het plegen van terroristische misdrijven tot oogmerk heeft. Niet is vereist dat de verdachte enige vorm van opzet heeft op de door de terroristische organisatie beoogde concrete misdrijven. Evenmin is vereist dat de verdachte zelf heeft meegedaan of meedoet aan het plegen van misdrijven die door (leden van) de organisatie zijn of worden gepleegd.
IS
Het is inmiddels bestendige jurisprudentie dat IS in de tenlastegelegde periode het oogmerk had om de fundamentele politieke structuur van Syrië en Irak te vernietigen en de bevolking ernstige vrees aan te jagen en dat deelneming aan de gewapende strijd aan de zijde van IS het plegen van terroristische misdrijven met zich brengt.IS bereikte in de tenlastegelegde periode haar doelen, waaronder het vervangen van de bestaande politieke structuur door een structuur gebaseerd op de sharia, mede door dood en verderf te zaaien onder ieder die hun extreem fundamentalistische geloof niet deelde. IS kan aldus worden aangemerkt als een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van terroristische misdrijven, als bedoeld in artikel 140a Sr.
Deelneming aan IS door de verdachte
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte heeft deelgenomen aan de terroristische organisatie IS. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.
Vast staat dat de verdachte met haar zoon [minderjarige 1] op 17 februari 2015 via Duitsland en Turkije is afgereisd naar Syrië. Ondanks gesprekken hierover met de politie en een hulpverlener, wilde de verdachte naar het door IS uitgeroepen kalifaat toe om de
hijrahte verrichten, terwijl zij wist dat er oorlog was in Syrië en dat IS (extreem) geweld pleegde ten aanzien van andersgelovigen. Dit heeft zij ter terechtzitting ook zo verklaard. Voor haar uitreis heeft de verdachte bewust kennis opgedaan over IS, zodat zij wist wat haar te wachten stond en hoe zij zich moest kleden en gedragen. Tekenend is haar verklaring bij de politie: “
Als ik met een leeg imago daarheen ging dan gaan ze je ondervragen. Dus ik moest bepaalde dingen voorbereiden. IS was al bekend wat voor organisatie het is. Daarom dacht ik dan weet ik wat me te wachten staat. Dit is wat IS doet, waar ze om bekend staan.” De reis naar het kalifaat was dus niet enkel ingegeven door de wens een rustig en ongestoord leven te kunnen leiden.
Na ruim twee maanden in een
madafate hebben verbleven, heeft de verdachte ervoor gekozen om te trouwen met een IS-strijder en zich gedurende een lange periode in het kalifaat van IS te vestigen in Syrië en Irak. De verdachte heeft met [bijnaam 1] , een actieve IS-strijder, een gezamenlijke huishouding gevoerd. De verdachte en haar gezin kwamen rond van het geld dat [bijnaam 1] elke maand kreeg van IS. Zodoende hebben zij en haar gezin financieel geprofiteerd van IS. Die steun zorgde er voor dat de verdachte zich kon wijden aan het huishouden en de opvoeding van de kinderen, hetgeen binnen IS als belangrijke taak van de vrouw werd gezien. [bijnaam 1] beschikte over vuurwapens, terwijl de verdachte zelf (in ieder geval) twee keer een wapen van hem heeft gedragen.
Ook nadat zij was gescheiden van [bijnaam 1] is de verdachte binnen IS gebied gebleven, zelfs tot aan de uiteindelijke val van het kalifaat. De verdachte heeft ervoor gekozen om zich ook toen te wenden tot IS, zoals blijkt uit de documenten uit de administratie van IS. Ook komt zij in de periode van 9 juli 2018 tot 26 februari 2019 voor in de ledenadministratie van IS met een bijbehorend persoonsnummer.
De verdachte heeft zich gedurende de hele periode van haar verblijf onder het gezag van IS gesteld, en onderworpen aan de door IS opgelegde regels van de sharia. Dat was een keuze uit overtuiging. De verdachte stond achter de sharia regels en vereenzelvigde die met de islam. Het gedachtengoed van IS heeft ze ook uitgedragen naar mensen in haar omgeving, waaronder haar vader, blijkens de berichten naar hem waarin ze het heeft over ‘vieze
kuffars’ (ongelovigen). Die verbondenheid met IS blijkt ook uit de omstandigheid dat zij twee van haar kinderen met een band van IS om het hoofd heeft geportretteerd.
Concluderend heeft de verdachte door haar handelen, ingegeven door haar bewuste en uit overtuiging stammende keuze om in IS-gebied te blijven, de invloedssfeer van IS telkens getalsmatig versterkt. De verdachte heeft aldus gedragingen verricht die strekten tot of rechtstreeks verband hielden met de verwezenlijking van het terroristische oogmerk van IS, terwijl de verdachte van het terroristische oogmerk van deze organisatie in zijn algemeenheid op de hoogte was. Zij wist immers van de gewapende strijd en het extreme geweld dat IS gebruikte, zoals uit haar verklaring ter terechtzitting bleek. Ook was zij op de hoogte van (enkele van) de gruwelijkheden die in Syrië plaatsvonden, alleen al omdat zij meerdere malen filmpjes van IS heeft gekeken waarin deze te zien waren.
Alle voornoemde feiten en omstandigheden maken dat de verdachte kan worden beschouwd als lid van en (daarmee) deelnemer aan de terroristische organisatie IS.
Vrijspraak medeplegen
De rechtbank is voorts van oordeel dat uit de bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat bij het voorgaande sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en een ander die in de kern bestond uit een gezamenlijke uitvoering, zodat de rechtbank de verdachte vrij zal spreken van het tenlastegelegde medeplegen.
Pleegperiode
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte tot en met 26 februari 2019 voorkomt in de administratie van IS. Daarin wordt vermeld dat zij per die datum is vertrokken in het kader van de onderhandelingen. Dat sluit aan bij de verklaring van de verdachte dat zij vanaf eind februari 2019 in Koerdische opvangkampen heeft verbleven. Uit het dossier blijkt niet dat de verdachte na die tijd nog enige deelnemingshandeling heeft verricht. De rechtbank zal de verdachte dan ook vrijspreken van het haar ten laste gelegde voor wat betreft de periode na 26 februari 2019.
Conclusie feit 2
De rechtbank is gelet op het bovenstaande van oordeel dat de verdachte in de periode van 17 februari 2015 tot en met 26 februari 2019 in Syrië en Irak heeft deelgenomen aan een organisatie die tot oogmerk had het plegen van terroristische misdrijven, te weten IS.
4.3.3.Ten aanzien van dagvaarding I, feit 3: voorbereidingshandelingen
Onder feit 3 wordt de verdachte verweten verschillende strafbare voorbereidingshandelingen te hebben gepleegd, opgesomd in de tenlastelegging onder de letters A (het eigen maken van extremistisch gedachtengoed); B (zich laten informeren over het afreizen naar het strijdgebied); C (het afreizen naar Syrië); D (het zich voegen bij IS-strijders); E (bij te dragen aan de gewapende Jihadstrijd); F (het delen van IS-propaganda); en G (het dragen van vuurwapens).
Bij de beoordeling van dit verwijt hoort het volgende juridisch kader.
De in artikel 96, tweede lid, Sr beschreven voorbereidings- en bevorderingshandelingen zijn strafbaar ongeacht het resultaat ervan. Vereist is dat de dader de gedraging onderneemt met het oogmerk het betreffende terroristische misdrijf voor te bereiden of te bevorderen. Voorwaardelijk opzet op de voorbereiding of bevordering van een terroristisch misdrijf volstaat niet. Het misdrijf dat wordt voorbereid of bevorderd zal in zoverre moeten vaststaan dat kan worden bepaald of het een misdrijf betreft waarvan de voorbereiding en bevordering als bedoeld in artikel 96, tweede lid, Sr strafbaar is. Tijd, plaats en wijze van uitvoering zullen dus enigszins concreet moeten vaststaan. De verweten voorbereidings- en bevorderingshandelingen kunnen in onderlinge samenhang worden beschouwd. Ook indien op zichzelf staande handelingen geen strafbare voorbereiding opleveren, kan uit de combinatie van alle handelingen en het gedachtegoed van de verdachte tezamen het oogmerk van de verdachte op het voorbereiden van een misdrijf worden afgeleid.
De rechtbank overweegt, aansluitend op de hiervoor weergegeven overwegingen met betrekking tot het bij dagvaarding I onder 2 ten laste gelegde, als volgt.
Ten aanzien van de onder A, B, C en D tenlastegelegde gedragingen overweegt de rechtbank dat uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat de verdachte zich voor de uitreis naar Syrië al de ideologie van IS eigen heeft gemaakt door daar kennis over te vergaren en dat zij in Nederland al voorstander was van de gewapende strijd door IS. Dit gelet op hetgeen hiervoor is overwogen met betrekking tot de periode voor de uitreis naar Syrië en in het bijzonder gelet op de foto’s die op haar Facebook-account stonden, waarop een IS vlag, wapens en strijders te zien waren. Met de gedragingen die hierna hebben plaatsgevonden, het uitreizen en zich aansluiten bij IS-strijders, heeft zij haar ideologische overtuigingen ook in de praktijk gebracht.
De onder E tenlastegelegde gedragingen acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen. In het dossier is geen bewijs voorhanden dat de verdachte daadwerkelijk heeft deelgenomen aan de gewapende jihadstrijd, dan wel dat zij daaraan een significante bijdrage heeft geleverd. De verdachte zal van dat onderdeel in de tenlastelegging worden vrijgesproken.
Ook de onder F tenlastegelegde gedragingen acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen. Uit het dossier kan onvoldoende worden afgeleid dat de verdachte zich online heeft uitgelaten of met anderen heeft gecommuniceerd over het IS gedachtengoed of dat zij heeft getracht dat te promoten. De appberichten met haar vader, veelzeggend als ze zijn, zijn in essentie privéberichten en kunnen niet als propaganda worden gekwalificeerd.
Wel acht de rechtbank het onder G ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen. De verdachte heeft erkend vuurwapens te hebben gedragen, terwijl ook een getuige daarvan rept.
Gelet op het voorgaande en op de hiervoor reeds weergegeven feitelijke vaststellingen en overwegingen ten aanzien van het bij dagvaarding I onder 2 ten laste gelegde, acht de rechtbank de onder A, B, C, D en G opgesomde gedragingen wettig en overtuigend bewezen, zoals weergegeven in de bewezenverklaring.
Naar het oordeel van de rechtbank is geen sprake geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en een ander die in de kern bestond uit een gezamenlijke uitvoering, zodat de verdachte wordt vrijgesproken van het tenlastegelegde medeplegen.
Door aldus te handelen heeft de verdachte zichzelf of anderen gelegenheid, middelen en inlichtingen verschaft tot het plegen van de bij dagvaarding I onder 3 genoemde terroristische misdrijven en – door het voorhanden hebben van vuurwapens – voorwerpen voorhanden gehad waarvan zij wist dat deze bestemd waren tot het plegen van een dergelijke misdrijven.
Uit de combinatie van de onder A, C, D en G bewezenverklaarde gedragingen, in onderlinge samenhang beschouwd, kan tenslotte het oogmerk van de verdachte op het voorbereiden van deze misdrijven worden afgeleid. Het verweer van de verdediging dat er geen sprake is van een terroristisch oogmerk wordt dan ook verworpen.
Van de periode na 26 februari 2019 zal de rechtbank de verdachte (partieel) vrijspreken, nu de verdachte zich toen heeft overgegeven en in Koerdische opvangkampen verbleef.
De rechtbank komt tot de slotsom dat de verdachte zich in de periode van 17 februari 2015 tot en met 26 februari 2019 schuldig heeft gemaakt aan de bevordering en voorbereiding van terroristische misdrijven.
Daarmee komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van het bij dagvaarding I onder 3 tenlastegelegde.
4.3.5.Ten aanzien van dagvaarding 1, feit 1 en dagvaarding II: slavernij
De verdachte wordt – kort gezegd – verweten dat zij zich schuldig heeft gemaakt aan het (mede)plegen van slavernij als misdrijf tegen de menselijkheid bestaande uit het door [benadeelde 1] en [benadeelde 2] laten verrichten van gedwongen arbeid.
Misdrijven tegen de menselijkheid
De tenlasteleggingen zijn toegesneden op artikel 4, eerste lid, onder c Wim dat slavernij strafbaar stelt als misdrijf tegen de menselijkheid. Voor een bewezenverklaring van een misdrijf tegen de menselijkheid is vereist dat het misdrijf is gepleegd in de context van een wijdverbreide of stelselmatige aanval gericht tegen een burgerbevolking met kennis van die aanval.
Een ‘aanval gericht tegen een burgerbevolking’ is in artikel 4, tweede lid, onder a Wim gedefinieerd als het meermalen plegen van feiten die in het eerste lid van dat artikel zijn opgenomen tegen een burgerbevolking, ter uitvoering of voortzetting van het beleid van een staat of organisatie, dat het plegen van een dergelijke aanval tot doel heeft.
De rechtbank heeft bij de beoordeling van dit verwijt acht geslagen op relevante uitspraken van internationale straftribunalen en het Internationaal Strafhof waaruit onder meer volgt dat de gedragingen die onderdeel van de aanval uitmaken niet gewelddadig behoeven te zijn of steeds hetzelfde rechtsgoed behoeven te beschermen. De aanval kan bestaan uit een optelsom van verschillende gedragingen, zolang sprake is van samenhang tussen de gedragingen en de aanval.Verder dient de aanval gericht te zijn tegen een burgerbevolking. Niet vereist is dat de aanval op de gehele burgerbevolking gericht is,een aanval gericht tegen een aanzienlijk aantal individuen is voldoende.
Bij het vereiste wijdverbreide of stelselmatige karakter van de aanval refereert ‘wijdverbreid’ aan de schaal of omvang van bijvoorbeeld het aantal slachtoffers,en ‘stelselmatig’ aan het bestaan van een plan of een patroon.Voorts is vereist dat de aanval plaatsvindt ter uitvoering of voortzetting van het beleid van een staat of organisatie, waarbij gedoeld wordt op actieve aanmoediging of bevordering van een aanval op een burgerbevolking door een staat of organisatie.Ook behoeft het beleid of plan niet expliciet afgekondigd te zijn of gedetailleerd uitgewerkt te zijn.Een
de factoof impliciet plan is voldoende.
Slavernij
Het begrip slavernij is nader omschreven in artikel 4, tweede lid, onder b Wim. Volgens dit artikel dient onder slavernij te worden verstaan: ‘de uitoefening op een persoon van een of alle bevoegdheden verbonden aan het recht van eigendom’.
Artikel 4, eerste lid, onder c Wim weerspiegelt artikel 7, eerste lid, onder c van het Statuut van Rome inzake het Internationaal Strafhof. De rechtbank heeft acht geslagen op de ‘Elements of Crimes’, die krachtens voornoemd Statuut bedoeld zijn als hulp bij de interpretatie en toepassing van de bepalingen uit het Statuut. De ‘Elements of Crimes’ behorend bij artikel 7, eerste lid, onder c luiden als volgt:
1. The perpetrator exercised any or all of the powers attaching to the right of ownership over one or more persons, such as by purchasing, selling, lending or bartering such a person or persons, or by imposing on them a similar deprivation of liberty.
2. The conduct was committed as part of a widespread or systematic attack directed against a civilian population.
3. The perpetrator knew that the conduct was part of or intended the conduct to be part of a widespread or systematic attack directed against a civilian population.
Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op uitspraken van internationale straftribunalen en het Internationaal Strafhof, waarin nadere aanknopingspunten worden gegeven voor de uitleg en toepassing van slavernij als misdrijf tegen de menselijkheid.
Uit die jurisprudentie volgt dat de rechtbank aan de hand van de omstandigheden van het geval dient te beoordelen of sprake is van de uitoefening op een persoon van een of alle bevoegdheden verbonden aan het recht van eigendom.Indicatoren hiertoe zijn onder andere (i) controle over of beperking van iemands bewegingsvrijheid en meer in het algemeen, het nemen van maatregelen om ontsnapping te voorkomen dan wel te ontmoedigen; (ii) controle over de fysieke omgeving; (iii) psychologische controle of druk; (iv) geweld, dreiging met geweld of dwang; (v) de duur van de uitoefening van de bevoegdheden verbonden aan het recht van eigendom; (vi) uitoefening van exclusiviteit; (vii) onderwerping aan wrede behandeling en misbruik; (ix) dwangarbeid of onderwerping van de persoon aan een onderdanige status; en (x) de kwetsbaarheid van de persoon en de sociaaleconomische omstandigheden waarin de bevoegdheden worden uitgeoefend.Niet is vereist dat een persoon tegen geldelijke of andere vergoeding is ‘aangeschaft’ of ‘vervreemd’.Wel zijn dit klassieke voorbeelden van het uitoefenen van bevoegdheden verbonden aan het recht van eigendom en sterke aanwijzingen dat sprake is van slavernij.Tot slot is van belang dat eventuele vrijheidsberoving van het slachtoffer verschillende vormen kan aannemen, het kan bijvoorbeeld situaties betreffen waarin een slachtoffer niet fysiek wordt opgesloten, maar anderszins niet kan vertrekken omdat ze nergens anders heen kan en voor haar leven vreest.
Wijdverbreide en/of stelselmatige aanval op een burgerbevolking door IS?
De rechtbank dient vast te stellen of sprake is van een wijdverbreide of stelstelmatige aanval op een burgerbevolking.
Uit de hiervoor weergegeven feitelijke vaststellingen volgt dat IS vanaf augustus 2014 een aanval heeft gepleegd op de jezidi gemeenschap. Het tot slaaf maken en verhandelen van gevangengenomen jezidi vrouwen maakte onderdeel uit van deze aanval. De tot slaaf gemaakte jezidi vrouwen werden gedwongen om als huishoudelijke hulp te werken voor IS-families en velen van hen werden blootgesteld aan misbruik en verkrachting. Deze gedragingen, gelet op de aard en omvang daarvan, kunnen worden aangemerkt als een aanval op een burgerbevolking.
Bij de aanval zijn honderdduizenden jezidi’s ontheemd, vele honderden jezidi’s gedood en tot op heden zijn nog duizenden jezidi’s vermist. Duizenden vrouwen en meisjes werden tot slaaf gemaakt en verhandeld. Gelet op de grote hoeveelheid slachtoffers van de aanval van IS, is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een wijdverbreide aanval.
Bij de aanval op de jezidi gemeenschap was bovendien sprake van een vooraf opgesteld plan en een proces voor het selecteren en scheiden van jezidi’s op basis van geslacht en leeftijd. De jezidi vrouwen werden op een georganiseerde wijze afgevoerd met bussen en trucks voordat zij werden verhandeld op de speciaal daarvoor opgerichte slavenmarkten. Het tot slaaf maken van de jezidi’s werd door IS gelegitimeerd, goedgekeurd en gestimuleerd. Dit blijkt onder meer uit de publicaties van IS waarin de regelgeving ten aanzien van de slavernij alsook de praktische omgang met slaven en dus het beleid van IS uiteen werd gezet. Uit deze regels kwam onder meer naar voren dat slaven mochten worden verhandeld. Dit verhandelen vond plaats op door IS georganiseerde slavenmarkten in Syrië en Irak. Bij alle aspecten die gemoeid gingen met de slavernij van de jezidi vrouwen was het bestuurlijk apparaat van IS betrokken. Gelet op het vorengenoemde is naar het oordeel van de rechtbank eveneens sprake van een stelselmatige aanval.
Aldus is naar oordeel van de rechtbank sprake van een wijdverbreide én stelselmatige aanval op een burgerbevolking.
Kennis van de aanval
Wat betreft de vraag of de verdachte kennis had van de aanval op de jezidi gemeenschap overweegt de rechtbank als volgt.
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat zij afwist van het bestaan van de jezidi gemeenschap, en dat zij wist dat [benadeelde 1] een jezidi vrouw was. Ook wist zij dat [benadeelde 1] door [naam 2] als slavin werd gebruikt, niet vrij was en niet kon vluchten, zoals hierna nader uiteen is gezet.
De verdachte heeft evenwel ontkend dat zij wist van de aanval van IS op de jezidi gemeenschap. Die verklaring acht de rechtbank niet geloofwaardig.
De aanval op de jezidi gemeenschap en het tot slaaf maken van vrouwen en kinderen maakte onderdeel uit van het leven binnen het kalifaat. Veel van de tot slaaf gemaakte jezidi vrouwen werden naar [plaatsnaam 2] gebracht en vervolgens verkocht onder andere op de daar georganiseerde slavenmarkten. De verdachte verbleef gedurende het tenlastegelegde feit in [plaatsnaam 2] , de hoofdstad van het kalifaat. Ook werd in de periode voorafgaand aan maar ook na de uitreis van de verdachte zowel door officiële instanties binnen IS als door derden veel gepubliceerd over slavernij en het lot van de jezidi. De publicaties van IS waren openbaar toegankelijk, rechtvaardigden de slavernij en boden zelfs gedetailleerde handleidingen over hoe met de slaven moest worden omgegaan. Tegen die achtergrond bezien is de verklaring van de verdachte reeds op voorhand weinig geloofwaardig.
Wat aan de ongeloofwaardigheid van de verklaring bijdraagt, is de omstandigheid dat de verdachte meerdere tot slaaf gemaakte vrouwen en hun eigenaren persoonlijk ontmoette bij bijeenkomsten op vrijdagavond. Dat maakt dat de verdachte had kunnen weten dat het lot van [benadeelde 1] geen geïsoleerd incident was.
Gelet op het vorengenoemde is de rechtbank van oordeel dat de verdachte wel degelijk kennis had van de aanval van IS op de jezidi gemeenschap, en wist van de IS-praktijk om jezidi vrouwen tot slaaf te maken.
Beoordeling dagvaarding I, feit 1
Aan de rechtbank ligt de vraag voor of wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan slavernij jegens [benadeelde 1] : het op [benadeelde 1] uitoefenen van een of alle bevoegdheden verbonden aan het recht van eigendom.
Betrouwbaarheid verklaringen [benadeelde 1]
De verdenking tegen de verdachte rust in aanzienlijke mate op de verklaringen van [benadeelde 1] De rechtbank zal moeten beoordelen of uit die verklaringen met voldoende zekerheid feiten en omstandigheden kunnen worden afgeleid op grond waarvan de betrokkenheid van de verdachte bij het in dagvaarding I, onder 1 tenlastegelegde feit kan worden vastgesteld. Daarbij is behoedzaamheid geboden, gelet op het niet geringe tijdsverloop tussen de verweten gebeurtenissen en het afleggen van de verklaringen, en de omstandigheid dat de getuige heeft verklaard over zeer traumatische gebeurtenissen.
[benadeelde 1] heeft op verschillende momenten bij verschillende organisaties verklaringen afgelegd over hetgeen zij heeft meegemaakt nadat IS de Sinjar-regio aanviel, onder andere bij het United Nations Investigative Team to Promote Accountability for Crimes Committed by Da’esh/ISIL (hierna: UNITAD). Bij UNITAD heeft [benadeelde 1] voor het eerst, tijdens een gesprek op 28 maart 2022 over de verdachte verklaard. Op 27, 28 en 29 juni 2022 is [benadeelde 1] nader bevraagd over de gedragingen van de verdachte. De verklaringen uit maart en uit juni 2022 zijn beide belastend voor de verdachte. Op 27 en 29 augustus 2024 is [benadeelde 1] gehoord door de rechter-commissaris en heeft zij opnieuw belastend over de verdachte verklaard.
De rechtbank stelt vast dat de verklaringen van [benadeelde 1] voldoende consistent zijn, daar waar het belangrijke onderdelen betreft: haar gevangenneming door IS, het gescheiden worden van haar kinderen, het uiteindelijk terechtkomen in het huis aan de [straatnaam] in [plaatsnaam 2] en vervolgens het door [naam 2] meegenomen worden naar een andere woning waar uiteindelijk de verdachte tijdelijk bij haar komt wonen. Ook verklaart [benadeelde 1] in voldoende mate consistent over wanneer de verdachte introk in de woning.
De rechtbank stelt echter ook vast dat de verklaringen van [benadeelde 1] bij UNITAD en haar verklaring bij de rechter-commissaris uiteen lopen ten aanzien van onder andere het aantal keren dat de verdachte bij [benadeelde 1] in huis heeft verbleven en de houding van de verdachte jegens [benadeelde 1] Anders dan de raadslieden hebben betoogd zijn deze discrepanties naar het oordeel van de rechtbank niet van een dermate groot gewicht dat daardoor de verklaring van [benadeelde 1] bij de rechter-commissaris onbetrouwbaar is. De verklaringen zijn immers op verschillende wijze tot stand gekomen in een verschillende context, waarbij de rechtbank het van belang acht dat bij UNITAD in mindere mate is doorgevraagd naar details over de betrokkenheid van de verdachte. Bovendien vond het verhoor bij de rechter-commissaris plaats ruim twee jaar na de gesprekken bij UNITAD. Naar het oordeel van de rechtbank zijn zowel de verklaringen van [benadeelde 1] bij UNITAD als haar verklaring bij de rechter-commissaris bruikbaar voor het bewijs. De rechtbank neemt de verklaringen van [benadeelde 1] dan ook als uitgangspunt.
Slavernij
De rechtbank dient vast te stellen of de verdachte jegens [benadeelde 1] een of alle bevoegdheden verbonden aan het recht van eigendom heeft uitgeoefend.
Uit de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden blijkt dat [benadeelde 1] is toegeëigend door [naam 2] . Zij moest samen met hem in een woning verblijven en huishoudelijk werk voor hem verrichten waaronder de was doen, koken en schoonmaken. [naam 2] dwong [benadeelde 1] om met hem op een kamer te slapen, maakte seksueel misbruik van haar en gebruikte (ander) geweld tegen haar. Uit het dossier blijkt dat [benadeelde 1] op een bepaald moment beschikking had over een sleutel van de woning en dus fysiek de woning kon verlaten. Anders dan de verdediging naar voren heeft gebracht, doet dit naar het oordeel van de rechtbank niet af aan de omstandigheid dat [benadeelde 1] feitelijk niet in staat was te ontsnappen, gelet op de omstandigheid dat zij woonde in de hoofdstad van het kalifaat en vluchten daar – voor haar, als jezidi vrouw – geen reële optie was. Bovendien heeft [benadeelde 1] verklaard dat zij niet wilde vluchten zonder haar kinderen die ook gevangen waren genomen door IS en in haar nabijheid verbleven.
De rechtbank oordeelt dan ook dat [benadeelde 1] door [naam 2] werd gehouden en gebruikt als slaaf, en dat de verdachte dat wist. Ter zitting, toen het over de positie van [benadeelde 1] ging, heeft de verdachte gezegd, dat zij – de verdachte – ‘wel vrij was’. Daaruit leidt de rechtbank af dat de verdachte wist dat [benadeelde 1] dat niet was, en als slaaf werd gehouden.
Op grond van de verklaringen van [benadeelde 1] stelt de rechtbank vast dat de verdachte [benadeelde 1] niet heeft geholpen met het uitvoeren van haar huishoudelijke taken. In plaats daarvan heeft de verdachte de hoeveelheid werkzaamheden die [benadeelde 1] moest verrichten vergroot doordat [benadeelde 1] ook eten voor de verdachte moest klaarmaken, de kleding van de verdachte en haar zoon moest wassen en overige huishoudelijke taken moest uitvoeren. De verdachte heeft [benadeelde 1] bovendien opdrachten gegeven om werk in het huishouden te verrichten, en voor verdachtes zoon te zorgen, niet alleen op de momenten dat [benadeelde 1] alleen was met de verdachte, maar ook op de momenten dat [naam 2] aanwezig was in de woning.
De rechtbank gaat bij deze vaststellingen voorbij aan de andersluidende, ontkennende verklaringen van de verdachte over wat er heeft plaatsgevonden in het huis van [naam 2] . De verklaringen van [benadeelde 1] zijn immers – zoals hiervoor overwogen – betrouwbaar en komen bovendien overeen met wat er in het algemeen bekend is – en ook hiervoor is weergegeven – over wat jezidi vrouwen aangedaan is in het kalifaat.
De verdachte verbleef – in de wetenschap dat [benadeelde 1] [naam 2] slavin was – in dezelfde woning als [naam 2] en [benadeelde 1] Zij heeft vervolgens niet alleen gebruik gemaakt van de bestaande situatie door [benadeelde 1] taken uit te laten voeren voor haarzelf en haar zoon, maar ook actief opdrachten gegeven aan [benadeelde 1] Met andere woorden: zij heeft niet alleen de bestaande situatie in stand gelaten waarin [benadeelde 1] werk moest verrichten voor [naam 2] , maar hier ook een actieve bijdrage aan gehad. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verdachte, door aldus te handelen, [benadeelde 1] gedwongen arbeid laten verrichten.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat [benadeelde 1] was overtuigd dat zij de opdrachten van de verdachte niet kon weigeren. Zij was bang dat een weigering zou worden doorverteld aan [naam 2] met alle mogelijke gevolgen van dien. De rechtbank is van oordeel dat deze overtuiging van [benadeelde 1] gerechtvaardigd was. [benadeelde 1] heeft verklaard dat de verdachte niet aardig was tegen haar. Hoewel de verdachte zelf geen geweld toepaste tegen [benadeelde 1] , kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders dan dat de verdachte wist dat [naam 2] dit wel deed en [benadeelde 1] zelfs seksueel misbruikte. De verdachte woonde immers samen met [naam 2] en [benadeelde 1] in een relatief kleine woning, [benadeelde 1] heeft verklaard dat het (seksuele) geweld met de verdachte besproken te hebben en de verdachte heeft ter terechtzitting zelf verklaard over het gebruik van geweld door IS-strijders jegens tot slaaf gemaakten. Het geweld vond plaats als [benadeelde 1] zich niet gedroeg zoals [naam 2] wenste. De rechtbank acht bovendien relevant dat [naam 2] tegen [benadeelde 1] heeft gezegd dat zij alles moest doen wat de verdachte van haar vroeg. De rechtbank is van oordeel dat, gelet op deze context, [benadeelde 1] geen andere keuze had dan de opdrachten van de verdachte uit te voeren en deze niet kon weigeren.
Daarbij dient in het bijzonder de achtergrond te worden betrokken waartegen de gedragingen van de verdachte hebben plaatsgevonden. [benadeelde 1] was door IS ontvoerd, tot slaaf gemaakt en vervolgens in het bezit gekomen van [naam 2] door wie zij werd onderworpen aan misbruik en (dreiging met) geweld. Hierbij komt dat binnen IS het hebben van (jezidi) slaven in hoge mate werd aangemoedigd en gestimuleerd. Zowel voorafgaand als gedurende de periode dat de verdachte in de woning verbleef, werd [benadeelde 1] gedwongen om zeven dagen per week werk te verrichten waar zij niet voor werd gecompenseerd. Het was voor [benadeelde 1] feitelijk niet mogelijk om te ontsnappen aan deze situatie.
De verdachte wist van de bijzonder kwetsbare positie van [benadeelde 1] en maakte daar zelf gebruik van door [benadeelde 1] gedwongen arbeid te laten uitvoeren. Naar het oordeel van de rechtbank was [benadeelde 1] derhalve ook ten aanzien van de verdachte in een onderdanige positie waarin zij werd ontdaan van elke vorm van autonomie. De rechtbank verwerpt dan ook het verweer van de verdediging dat de verdachte niet in voldoende mate eigendomsbevoegdheden heeft uitgeoefend ten aanzien van [benadeelde 1]
De verdediging heeft betoogd dat de belastende verklaringen van [benadeelde 1] onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal en derhalve niet wordt voldaan aan het bewijsminimum van artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv). De rechtbank verwerpt dit verweer.
De verdachte en [benadeelde 1] hebben allebei verklaard dat de verdachte gedurende haar verblijf in de woning zich met name bevond op haar kamer. De verdachte heeft bovendien ter terechtzitting verklaard dat [benadeelde 1] haar niet vroeg om hulp. Deze passieve houding van de verdachte sluit aan bij de verklaringen van [benadeelde 1] dat de verdachte lui was en haar niet hielp in het huishouden. Bovendien hebben zowel de verdachte als [benadeelde 1] verklaard dat [naam 2] gedurende de dag wegging en zij op die momenten samen in de woning waren. Ook heeft de verdachte ter terechtzitting verklaard dat zij wist dat [benadeelde 1] jezidi was, tegen haar wil in de woning verbleef en ‘niet vrij’ was. Tot slot heeft de verdachte bevestigd dat [benadeelde 1] overdag constant bezig was met schoonmaken, wassen en koken, en dat het niet mogelijk was voor [benadeelde 1] om te vluchten. Naar het oordeel van de rechtbank bieden deze verklaringen van de verdachte voldoende concrete steun aan de verklaringen van [benadeelde 1] over de tenlastegelegde gedragingen.
Medeplegen
De rechtbank ziet zich voorts voor de vraag gesteld of sprake is van het tenlastegelegde medeplegen. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting dat sprake is van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en [naam 2] die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering. Op het moment dat de verdachte introk in de woning van [naam 2] kwam zij terecht in een situatie waarin [naam 2] [benadeelde 1] al als slaaf hield. De verdachte heeft verklaard dat zij wist dat [benadeelde 1] tot slaaf was gemaakt en ook zo werd gebruikt door [naam 2] . De verdachte heeft deze situatie in stand gelaten en daarnaast ook zelfstandig opdrachten gegeven aan [benadeelde 1] , onder andere over het huishouden in de woning, ook op momenten dat [naam 2] zelf in huis was. Dat laatste duidt erop dat [naam 2] op de hoogte was van het handelen van de verdachte en – al dan niet stilzwijgend – daarmee instemde. Dat de verdachte niet mocht communiceren met [naam 2] of alleen in een kamer met hem mocht zijn doet niet af aan het oordeel dat de verdachte en [naam 2] hebben samengewerkt .
De rechtbank acht het tenlastegelegde medeplegen dan ook bewezen.
Onderdeel van de aanval
De rechtbank heeft overwogen dat het tot slaaf maken van jezidi vrouwen en hen vervolgens huishoudelijke werk laten verrichten, onderdeel uitmaakte van een wijdverbreide en stelselmatige aanval tegen de burgerbevolking. De rechtbank komt tot het oordeel dat de slavernij van [benadeelde 1] en wat haar is overkomen naadloos past in het reeds geschetste algemene patroon van de aanval waarbij jezidi vrouwen werden ontvoerd en tot slaaf werden gemaakt. De verdachte wist dat [benadeelde 1] een door IS ontvoerde en tot slaaf gemaakte jezidi vrouw was. Verder wist de verdachte dat [naam 2] haar huishoudelijke taken dwong uit te voeren. Deze context bood de verdachte de mogelijkheid om zelf [benadeelde 1] opdrachten te geven. Naar het oordeel van de rechtbank kunnen de handelingen van de verdachte niet anders worden gezien dan in het licht van de aanval van IS op de jezidi gemeenschap.
Pleegperiode
Uit het dossier blijkt dat [benadeelde 1] op 7 november 2015 samen met haar zoon heeft kunnen vluchten. In haar verklaring bij UNITAD heeft [benadeelde 1] verteld dat zij veertig dagen voordat zij is ontsnapt, met [naam 2] en haar zoon in [plaatsnaam 3] is gaan wonen. Het is derhalve niet mogelijk dat de verdachte na 1 oktober 2015 nog opdrachten heeft gegeven aan [benadeelde 1] De rechtbank zal de verdachte vrijspreken van de tenlastegelegde periode na 1 oktober 2015.
Conclusie
De rechtbank is van onderdeel dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het misdrijf tegen de menselijkheid slavernij jegens [benadeelde 1] in de periode van 1 mei 2015 tot 1 oktober 2015.
Beoordeling dagvaarding II
Tot slot ligt aan de rechtbank de vraag voor of wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan slavernij jegens [benadeelde 2]
Betrouwbaarheid verklaringen [benadeelde 2]
De verdenking tegen de verdachte rust in overwegende mate op de verklaringen van [benadeelde 2] De rechtbank zal ook ten aanzien van die verklaringen moeten beoordelen of met voldoende zekerheid feiten en omstandigheden kunnen worden afgeleid op grond waarvan de betrokkenheid van de verdachte kan worden vastgesteld. Daarbij is, net als ten aanzien van de verklaringen van [benadeelde 1] en om dezelfde redenen, behoedzaamheid geboden.
Het dossier bevat een drietal verklaringen van [benadeelde 2] , afgelegd bij verschillende organisaties, waarin zij de verdachte noemt. Op 23, 24 september 2020 en 7 oktober 2020 heeft [benadeelde 2] een verklaring afgelegd bij UNITAD. In deze verklaring noemt zij de verdachte in reactie op de vraag of zij Europeanen is tegengekomen in [plaatsnaam 2] . Verder heeft [benadeelde 2] verklaard dat de verdachte niet in haar huis verbleef, maar wel bij haar op visite kwam en dat de verdachte zelf geen tot slaaf gemaakte vrouw in huis had.
Twee jaar later, op 29 september 2022 heeft [benadeelde 2] nogmaals een verklaring afgelegd bij UNITAD. In deze verklaring geeft zij aan dat zij de verdachte regelmatig zag. Op de vraag of [benadeelde 2] zelf ooit opdrachten heeft gekregen van de verdachte heeft [benadeelde 2] ontkennend geantwoord. Uit de verklaring blijkt eveneens dat [benadeelde 2] de verdachte nooit opdrachten heeft zien of horen geven aan andere jezidi vrouwen. Voorts heeft [benadeelde 2] verklaard dat zij regelmatig op bezoek ging bij de verdachte en dat de verdachte voor een periode van twee weken bij haar en [naam 3] in huis heeft verbleven, omdat het huis van de verdachte was gebombardeerd. [benadeelde 2] heeft desgevraagd verklaard dat de zij nooit heeft geholpen met het huishouden op de momenten dat zij op bezoek ging bij de verdachte, en gezegd dat ‘zij niet hun werk deed’.
Op 23 en 25 mei 2024 is [benadeelde 2] gehoord door de rechter-commissaris en heeft zij verklaard dat de verdachte ongeveer twee maanden bij haar heeft gewoond. Tijdens dit verhoor heeft [benadeelde 2] verklaard dat zij gedurende deze periode huishoudelijk werk moest verrichten van de verdachte. Bovendien zou de verdachte haar hebben gedwongen om samen te bidden. Geconfronteerd met haar (andersluidende) verklaring bij UNITAD van 29 september 2022, heeft [benadeelde 2] gezegd zich niet alles meer goed te kunnen herinneren en slechts opdrachten te hebben gekregen van de verdachte toen de verdachte bij haar ( [benadeelde 2] ) verbleef.
De rechtbank stelt vast de verklaringen van [benadeelde 2] aanzienlijke discrepanties bevatten met betrekking tot het handelen van de verdachte. Deze discrepanties zijn naar het oordeel van de rechtbank dermate groot dat zij niet te verklaren zijn door de wijze van totstandkoming van de verklaringen, of het tijdsverloop tussen de gebeurtenissen en het afleggen van de verklaringen. Bovendien stelt de rechtbank vast dat de discrepanties tussen de verklaringen zien op een onderdeel dat doorslaggevend zou zijn voor het bewijs: het uitoefenen van eigendomsbevoegdheden. De rechtbank is gelet hierop van oordeel dat zij de verklaringen van [benadeelde 2] niet voor het bewijs kan bezigen.
De rechtbank komt zo oordelend ook niet toe aan de vraag of er voldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is om door middel van een zogenoemde schakelbewijsconstructie tot een bewezenverklaring te kunnen komen, zoals de officier van justitie heeft bepleit. In de kern komt een dergelijke constructie er in deze zaak op neer dat de verklaringen van [benadeelde 2] worden ondersteund door ander bewijsmateriaal, waardoor tot een bewezenverklaring zou kunnen worden gekomen. Nu de rechtbank de verklaringen van [benadeelde 2] niet voor het bewijs zal bezigen en het dossier voorts onvoldoende aanknopingspunten biedt voor het oordeel dat de verdachte de onder dagvaarding II tenlastegelegde gedragingen heeft begaan, dient zij hiervan te worden vrijgesproken.
Conclusie
De rechtbank spreekt de verdachte vrij van hetgeen haar bij dagvaarding II wordt verweten.