In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 13 april 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van deelname aan een terroristische organisatie en voorbereidingshandelingen voor een terroristisch misdrijf. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de eerste twee tenlastegelegde feiten, namelijk deelname aan de terroristische organisatie Islamitische Staat (IS) en het plegen van voorbereidingshandelingen voor een terroristisch misdrijf. De rechtbank oordeelde dat niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat de verdachte daadwerkelijk had deelgenomen aan IS of dat zij voorbereidingshandelingen had verricht. De verdachte had weliswaar met haar minderjarige zoon naar Syrië gereisd, maar de rechtbank concludeerde dat haar intentie niet was om zich bij IS aan te sluiten, maar om haar dochter te bezoeken. De rechtbank achtte het aannemelijk dat de verdachte in Syrië niet actief had deelgenomen aan de terroristische organisatie en dat zij niet had gefaciliteerd of ondersteund.
Echter, de rechtbank heeft de verdachte wel schuldig bevonden aan het in hulpeloze toestand brengen van haar minderjarige kind. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, door haar zoon mee te nemen naar een oorlogsgebied, hem in een hulpeloze toestand had gebracht, wat uiteindelijk leidde tot zijn overlijden. De rechtbank stelde vast dat de verdachte op de hoogte was van de gevaren van het gebied en dat zij daarmee de aanmerkelijke kans op gevaar voor haar zoon had aanvaard. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 16 maanden, waarvan 9 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaar. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder haar psychische problemen en zwakbegaafdheid, en heeft besloten tot een lagere straf dan door de officier van justitie was geëist.