ECLI:NL:GHDHA:2024:394

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
13 maart 2024
Publicatiedatum
18 maart 2024
Zaaknummer
22-001296-23
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak deelname aan terroristische organisatie en veroordeling voor het in hulpeloze toestand brengen van minderjarige zoon

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 13 maart 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een verdachte die eerder was vrijgesproken van deelname aan een terroristische organisatie, maar wel was veroordeeld voor het in hulpeloze toestand brengen van haar minderjarige zoon. De verdachte, geboren in Marokko in 1968, had samen met haar zoon naar Syrië gereisd, waar hij omkwam door oorlogsgeweld. Het hof oordeelde dat de verdachte niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat zij had deelgenomen aan de terroristische organisatie Islamitische Staat (IS) of voorbereidingshandelingen had verricht voor terroristische misdrijven. De verdachte werd echter wel schuldig bevonden aan het in hulpeloze toestand brengen van haar zoon, omdat zij hem blootstelde aan de gevaren van het conflict in Syrië. Het hof legde een gevangenisstraf op van zeven maanden, met aftrek van voorarrest. De uitspraak benadrukt de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is begaan, evenals de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder haar geestelijke gezondheid en de impact van haar handelen op haar leven.

Uitspraak

Rolnummer: 22-001296-23
Parketnummer: 71-028979-22
Datum uitspraak: 13 maart 2024
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 13 april 2023 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] (Marokko) op
[geboortedag] 1968,
adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het onder 1 en 2 tenlastegelegde vrijgesproken en ter zake van het onder 3 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 16 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan negen maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren, onder oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals vermeld in het vonnis waarvan beroep. Het — reeds geschorste — bevel tot voorlopige hechtenis is opgeheven.
De officier van justitie heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na aanpassing van de omschrijving van de tenlastelegging op de voet van artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering - tenlastegelegd dat:
1.
zij op één of meerdere tijdstippen in de periode van 1 augustus 2014 tot en met 3 februari 2022 in één of meer plaats(en) in Syrië,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
heeft deelgenomen aan een terroristische organisatie, te weten Islamitische Staat (IS), danwel Islamic State of Iraq and Shaam (ISIS) of Islamic State of Iraq and Levant (ISIL), althans (telkens) een aan IS en Al Qaida gelieerde organisatie(s), althans (een) organisatie(s) die de gewapende Jihadstrijd voorstaat, welke organisatie(s) tot oogmerk had(den) en/of heeft/hebben het plegen van terroristische misdrijven, te weten,
A. het opzettelijk brand stichten en/of een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor een ander en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel te duchten is en/of levensgevaar voor een ander te duchten is en dit feit iemands dood ten gevolge heeft (zoals bedoeld in artikel 157 Wetboek van Strafrecht), (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 176a van het Wetboek van Strafrecht) en/of
B. doodslag (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 288a van het Wetboek van Strafrecht) en/of
C. moord (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 289 jo. 83 van het Wetboek van Strafrecht) en/of
D. de samenspanning en/of opzettelijke voorbereiding van en/of bevordering tot eerder vermelde misdrijven (zoals bedoeld in artikel 176a en/of 289a en/of 96 lid2 van het Wetboek van Strafrecht) en/of
E. het voorhanden hebben van een of meerdere wapens en/of munitie van de categorieën II en/of III (zoals bedoeld in artikel 26 lid 1 van de Wet wapens en munitie) (te) begaan met een terroristisch oogmerk en/of met het oogmerk om een terroristisch misdrijf voor te bereiden of gemakkelijk te maken (zoals bedoeld in artikel 55 lid 1 en/of lid 5 van de Wet wapens en munitie)
2.
zij op één of meerdere tijdstippen in de periode van 1 april 2014 tot en met 3 februari 2022 in één of meer plaats(en) in Nederland en/of Syrië,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
telkens met het oogmerk om ter voorbereiding en/of ter bevordering van de (meermalen) te plegen misdrijven:
- het opzettelijk brand stichten en/of een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor een ander en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel te duchten is en/of levensgevaar voor een ander te duchten is en dit feit iemands dood ten gevolge heeft, (te) begaan, met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 157 jo 176b van het Wetboek van Strafrecht) en/of
- doodslag (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 288a van het Wetboek van Strafrecht) en/of
- moord (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 289 jo 83 van het Wetboek van Strafrecht)
- een ander heeft trachten te bewegen om het misdrijf te plegen, te doen plegen of mede te plegen, om daarbij behulpzaam te zijn of om daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen te verschaffen en/of
- gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van het misdrijf aan zichzelf of aan anderen heeft verschaft en/of
- voorwerpen voorhanden heeft gehad waarvan zij wist dat zij bestemd waren tot het plegen van het misdrijf
immers heeft/hebben zij, verdachte, en/of haar mededader(s)
A. zich het radicaal extremistisch gedachtegoed van de gewapende Jihadstrijd met een terroristisch oogmerk, gevoerd door terroristische organisaties zoals de Islamitische Staat (IS), danwel Islamic State of , Iraq and Shaam (ISIS) of Islamic State of Iraq and Levant (ISIL) en Jabhat al Nusra (JaN) (later Ha'yat Tahrir al-Sham (HTS) of Jabhat Fateh Al-Sham), althans (telkens) een aan IS en Al Qaida gelieerde organisatie(s), althans (een)organisatie(s) die de gewapende Jihadstrijd voorstaat/voorstaan, eigen gemaakt en/of
B. zich laten informeren over het afreizen naar en/of verblijven in het strijdgebied in Syrië en/of
C. de reis naar Syrië gemaakt teneinde zich te begeven naar het strijdgebied, althans naar een, door een terroristische organisatie (zoals JaN en IS(IS/IL), althans een hieraan gelieerde strijdgroep) gecontroleerd gebied en/of gedurende enige tijd verbleven in bedoeld (strijd)gebied in Syrië en/of
D. zich gevoegd bij een of meer mededader(s) en/of IS(IS/IL) strijder(s), althans (telkens) perso(o)n(en) gelieerd aan (een) terroristische organisatie(s) die de gewapende Jihadstrijd voorstaat/voorstaan en/of een gezamenlijk huishouden heeft gevoerd met een of meer person(en) die (eveneens) deelnam(en) aan IS(IS/IL) en/of
E. met één of meer mededader(s) in Syrië deelgenomen en/of bijgedragen aan de gewapende Jihadstrijd gevoerd door de terroristische organisatie IS, althans (een) terroristische organisatie(s) die de gewapende Jihadstrijd voorstaat/voorstaan en/of
F. haar zoon [zoon van verdachte], geboren op [geboortedag] 1998, in Syrië laten deelnemen aan ideologische en/of (gevechts)trainingen en/of trainingskampen en/of opleidingen bij (een) Jihadistische strijdgroep(en) en heeft laten deelnemen en/of een bijdrage heeft laten leveren aan de gewapende Jihadstrijd gevoerd door de (terroristische) organisatie IS, althans (een) terroristische organisatie(s) die de gewapende Jihadstrijd voorstaat/voorstaan;
3.
zij
in de periode van 1 augustus 2014 tot en met 2 juni 2015 in Turkije en/of Syrië,
meermalen, opzettelijk haar minderjarige kind genaamd [zoon van verdachte], geboren op [geboortedag] 1998,
tot wiens onderhoud, verpleging en verzorging zij als ouder van [zoon van verdachte] krachtens de wet verplicht was, in een hulpeloze toestand gebracht en/of in een hulpeloze toestand heeft gelaten, immers heeft zij, verdachte, terwijl zij wist dat [zoon van verdachte] gedurende bovengenoemde periode(n) (mede gelet op de minderjarigheid) zichzelf niet kon verweren en/of beschermen en/of in een veilige situatie kon brengen, (telkens),
met die [zoon van verdachte] gereisd naar Turkije en/of Syrië en/of die [zoon van verdachte] meegenomen/gebracht naar en/of langdurig laten verblijven in één of meer plaats(en) en/of gebied(en) waar gewapende conflicten aan de gang waren en/of oorlogsgeweld heerste en/of
die [zoon van verdachte] laten aansluiten en deelnemen aan een terroristische organisatie en/of laten deelnemen aan gevechts- en/of geweldsactiviteiten ten behoeve van een terroristische organisatie en (daarbij) die [zoon van verdachte] (telkens) laten dragen en/of gebruiken en/of voorhanden hebben van één of meer vuurwapens en/of
(daarbij) die [zoon van verdachte] (telkens) blootgesteld aan en/of in een situatie gebracht van gevaren en/of (rechtstreekse) gevolgen van gewapende conflicten en/of oorlogsgeweld (zoals bombardementen en/of beschietingen en/of dreiging van geweld door personen) en/of (daarmee) (telkens) het leven en/of de psychische en lichamelijke gezondheid en/of welzijn van die [zoon van verdachte] in gevaar gebracht en/of
(daarbij) niet, althans te laat, ingegrepen en [zoon van verdachte] niet in een veilige situatie gebracht en/of gehouden,
ten gevolge waarvan die [zoon van verdachte] op of omstreeks 2 juni 2015 te Syrië is overleden.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren, met aftrek van voorarrest.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
In de hierna vermelde overwegingen zal het hof eerst de feiten 1 en 2 gezamenlijk behandelen, en daarna feit 3 bespreken. De voetnoten in de tekst verwijzen steeds naar bronnen van het recht of vindplaatsen in het dossier.
De door het hof gebezigde bewijsmiddelen zijn opgenomen in de bij dit arrest gevoegde bewijsmiddelenbijlage.
Vrijspraak feiten 1 en 2
1.
Verdenking
Zoals hiervoor aangegeven is aan de verdachte onder feit 1 tenlastegelegd dat zij – kort gezegd – al dan niet in vereniging met een ander of anderen, heeft deelgenomen aan een terroristische organisatie, te weten IS/ISIS/ISIL (hierna ook wel gezamenlijk aangeduid als IS).
Onder feit 2 is de verdachte tenlastegelegd dat zij – kort gezegd – al dan niet in vereniging met een ander of anderen, voorbereidings- dan wel bevorderingshandelingen heeft verricht om misdrijven te plegen als brandstichting, doodslag en/of moord met een terroristisch oogmerk.

2. Standpunten van partijen

2.1
Het Openbaar Ministerie
Het Openbaar Ministerie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte vanaf 1 augustus 2014 tot en met
23 september 2017 heeft deelgenomen aan de terroristische organisatie IS en heeft daartoe – kort samengevat - het volgende aangevoerd.
De volgende onder feit 2 tenlastegelegde handelingen van de verdachte kunnen volgens het Openbaar Ministerie bewezen worden verklaard:
  • Het zich laten informeren over het afreizen of verblijven in strijdgebied (feit 2, onderdeel B)
  • Het afreizen naar Syrië om zich te begeven naar het strijdgebied (feit 2, onderdeel C);
  • Het zich voegen (met [zoon van verdachte]) bij een IS-strijder, namelijk [echtgenoot van dochter van verdachte] (hierna ook: [echtgenoot van dochter van verdachte]), en een gezamenlijk huishouden voeren met een IS-strijder (feit 2, onderdeel D).
Daarmee heeft zij bijgedragen aan de gewapende Jihadstrijd, gevoerd door IS (feit 2, onderdeel E).
Volgens het Openbaar Ministerie is er voldoende bewijs dat zowel [echtgenoot van dochter van verdachte] als [zoon van verdachte] aangesloten zijn geweest bij IS en heeft de verdachte samen met de destijds 15-jarige [zoon van verdachte], zichzelf of anderen (waaronder [zoon van verdachte]) gelegenheid, middelen en inlichtingen verschaft tot het plegen van de in de tenlastelegging onder 2 genoemde terroristische misdrijven.
Hierbij is volgens het Openbaar Ministerie sprake geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en haar zoon [zoon van verdachte], en na diens overlijden met haar dochter [dochter van verdachte]. Een nauwe en bewuste samenwerking is niet vereist voor alle gedragingen die in de onder 2 tenlastegelegde onderdelen A tot en met F ten laste zijn gelegd. Daarmee is ook onderdeel F van het onder 2 tenlastegelegde bewezen, aldus het Openbaar Ministerie. Door [zoon van verdachte] mee te nemen naar IS-gebied, wetende dat IS verwachtingen zou hebben van een jongen van zijn leeftijd, heeft zij haar zoon laten deelnemen en/of een bijdrage laten leveren aan de gewapende Jihadstrijd gevoerd door IS.
Op basis van het voorgaande acht het Openbaar Ministerie ook bewezen dat de verdachte zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van deelneming aan een terroristische organisatie, zoals onder feit 1 is tenlastegelegd. Met haar handelen heeft de verdachte immers de invloedsfeer van IS getalsmatig versterkt, aldus het Openbaar Ministerie.
2.2
De verdediging
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 en 2 tenlastegelegde.
De raadsvrouw heeft hiertoe voor wat betreft feit 1 aangevoerd dat, hoewel de verdachte de keuze heeft gemaakt om de Turks-Syrische grens over te steken en zich in IS-gebied te begeven terwijl zij wist dat het daar oorlog was, niet geconcludeerd kan worden dat zij daarmee de keuze heeft gemaakt om te gaan ‘deelnemen aan een huishouden met een IS-strijder’ dan wel dat zij zich daarmee heeft aangesloten bij IS.
De verdachte heeft weliswaar in Syrië gewoond bij haar dochter [dochter van verdachte] en haar echtgenoot [echtgenoot van dochter van verdachte], die volgens de verklaring van [dochter van verdachte] strijder was bij onder meer IS, maar zij heeft geen rol of taken binnen het gezin gehad. Er bestond geen gezamenlijke huishouding, aldus de raadsvrouw.
Terzake van feit 2 heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de onderdelen A, B, C, D en E niet bewezen kunnen worden als feitelijke handelingen van het onder 2 tenlastegelegde. Voor onderdeel F ontbreekt dubbel opzet en het oogmerk ten aanzien van het laten deelnemen van [zoon van verdachte] aan IS, aldus de raadsvrouw.
3. Oordeel van het hof
3.1
Juridisch kader artikel 140a Sr
Deelneming aan – kort gezegd - een terroristische organisatie is strafbaar gesteld in artikel 140a van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). Alvorens te beoordelen of daarvan in dit geval sprake is, zal hierna kort worden ingegaan op enkele relevante juridische kaders.
3.2
Terroristische organisatie
Volgens artikel 140a, eerste lid, Sr moet het gaan om een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van terroristische misdrijven. Het oogmerk van de organisatie - een samenwerkingsverband in al dan niet wisselende samenstelling - moet derhalve zijn gericht op het plegen van (specifieke) misdrijven die zijn opgesomd in artikel 83 Sr, mits begaan met het in artikel 83a Sr omschreven terroristisch oogmerk.
Onder terroristisch oogmerk wordt ingevolge artikel 83a Sr verstaan het oogmerk om de bevolking of een deel der bevolking van een land ernstige vrees aan te jagen, dan wel een overheid of internationale organisatie wederrechtelijk te dwingen iets te doen, niet te doen of te dulden, dan wel de fundamentele politieke, constitutionele, economische of sociale structuren van een land of een internationale organisatie ernstig te ontwrichten of te vernietigen.
Voor het bewijs van het oogmerk kan onder meer betekenis toekomen aan misdrijven die in het kader van de organisatie al zijn gepleegd, aan het meer duurzaam of gestructureerde karakter van de samenwerking – zoals dat kan blijken uit de onderlinge verdeling van werkzaamheden of onderlinge afstemming van activiteiten van deelnemers binnen de organisatie met het oog op het bereiken van het gemeenschappelijke doel van de organisatie – en, meer algemeen, aan de planmatigheid of stelselmatigheid van de met het oog op dit doel verrichte activiteiten van deelnemers binnen de organisatie.
Het gaat bij het misdrijf van artikel 140a Sr dus niet om het daadwerkelijk gepleegd zijn van terroristische misdrijven, maar om het oogmerk tot het plegen van die misdrijven. Voor dat oogmerk kan ook het naaste doel van de organisatie volstaan. Het is niet vereist dat het plegen van terroristische misdrijven de voornaamste bestaansgrond van de organisatie is.
3.3
Deelneming
Van deelneming aan een terroristische organisatie als bedoeld in artikel 140a Sr kan slechts dan sprake zijn als de verdachte behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in, dan wel ondersteunt, gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het in dat artikel bedoelde oogmerk.
De deelnemingsgedraging behoeft in de tenlastelegging niet nader omschreven te worden. Wel zal feitelijk moeten worden vastgesteld waaruit de deelneming precies heeft bestaan.
Een aandeel als hiervoor bedoeld kan bestaan uit het (mede)plegen van enig misdrijf, maar ook uit het verrichten van hand en spandiensten die op zichzelf niet strafbaar hoeven te zijn, maar wel strekken tot verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie. Voldoende is dat betrokkene in zijn algemeenheid — in de zin van onvoorwaardelijk opzet - weet dat de organisatie het plegen van terroristische misdrijven tot oogmerk heeft. Niet is vereist dat betrokkene enige vorm van opzet heeft op de door de terroristische organisatie beoogde concrete misdrijven. Evenmin is vereist dat betrokkene zelf heeft meegedaan of meedoet aan het plegen van misdrijven die door (leden van) de organisatie zijn of worden gepleegd.
3.4
Juridisch kader artikel 96 lid 2 Sr
De in artikel 96, tweede lid, Sr beschreven voorbereidings- en bevorderingshandelingen zijn strafbaar ongeacht het resultaat ervan. Vereist is dat de dader de gedraging onderneemt met het oogmerk het betreffende terroristische misdrijf voor te bereiden of te bevorderen. Voorwaardelijk opzet op de voorbereiding of bevordering van een terroristisch misdrijf volstaat niet.
Het misdrijf dat wordt voorbereid of bevorderd zal in zoverre moeten vaststaan dat kan worden bepaald of het een misdrijf betreft waarvan de voorbereiding en bevordering als bedoeld in artikel 96, tweede lid, Sr strafbaar is. Tijd, plaats en wijze van uitvoering zullen dus enigszins concreet moeten vaststaan. De verweten voorbereidings- en bevorderingshandelingen kunnen in onderlinge samenhang worden beschouwd. Ook indien op zichzelf staande handelingen geen strafbare voorbereiding opleveren, kan uit de combinatie van alle handelingen en het gedachtegoed van de verdachte tezamen het oogmerk van de verdachte op het voorbereiden van een misdrijf worden afgeleid.
3.5
Beoordeling
Het gerechtshof Den Haag heeft in eerdere uitspraken al geoordeeld dat IS/ISIS/ISIL het oogmerk had om de fundamentele politieke structuur van Syrië te vernietigen en de bevolking ernstige vrees aan te jagen en dat deelneming aan de gewapende strijd in Syrië aan de zijde van IS met zich meebrengt het plegen van terroristische misdrijven. [1]
Strijdgroepen als IS bereikten in de tenlastegelegde periode hun doelen, waaronder het vervangen van de bestaande politieke structuur door een structuur gebaseerd op de sharia, mede door angst, dood en verderf te zaaien onder ieder die hun extreem fundamentalistische geloof niet deelde. Zij kunnen aldus worden aangemerkt als organisaties die tot oogmerk hebben het plegen van terroristische misdrijven, als bedoeld in artikel 140a Sr.
3.5.1
De feiten
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep stelt het hof de volgende feiten en omstandigheden vast.
De verdachte is de moeder van [dochter van verdachte], die in 2013 haar vriend [echtgenoot van dochter van verdachte] achterna was gereisd naar Syrië. [2] In januari 2014 veroverde IS Raqqa en in juni 2014 zijn [dochter van verdachte] en [echtgenoot van dochter van verdachte], met wie [dochter van verdachte] inmiddels Islamitisch was getrouwd, verhuisd naar Dawla (het hof begrijpt: IS)-gebied, Raqqa. [3]
De verdachte, die op de hoogte van de gewapende conflicten en het oorlogsgeweld in Syrië, heeft op 17 augustus 2014 vliegtickets naar Turkije doen kopen. [4] De verdachte en haar destijds vijftienjarige zoon [zoon van verdachte], geboren op [geboortedag] 1998, zijn op of omstreeks 20 augustus 2014 met een taxi naar Düsseldorf (Duitsland) vertrokken om vanaf daar het vliegtuig naar Istanbul (Turkije) te nemen. [5] In Istanbul zijn zij opgehaald en met de auto naar een Turkse plaats in de buurt van de Syrische grens gebracht. Daar is de verdachte samen met [zoon van verdachte] de grens met Syrië overgegaan. [6] In Syrië heeft de verdachte samen met [zoon van verdachte] verbleven bij haar dochter [dochter van verdachte] en dier man [echtgenoot van dochter van verdachte]. Ze hebben eerst twee maanden nabij Raqqa gewoond, daarna in Al-Bab en begin 2016 weer in Raqqa. [7] [echtgenoot dochter] was aanvankelijk strijder voor Jabhat al-Nusra, maar had zich in 2014 aangesloten bij IS. Ook [zoon van verdachte] heeft zich kort na aankomst in Syrië bij IS aangesloten. [8] Al-Bab stond in 2015 onder het bewind van IS. [9]
[zoon van verdachte] is op 16-jarige leeftijd bij een bombardement om het leven gekomen. Op 2 juni 2015 is op Facebook een bericht geplaatst dat [bijnaam zoon van verdachte] - dit was de
kunya, ofwel de bijnaam, van [zoon van verdachte] - was overleden. Bij dit bericht stonden foto’s met daarop [zoon van verdachte] afgebeeld met automatische vuurwapens en een vlag van IS. [echtgenoot van dochter van verdachte] is in juni 2016 komen te overlijden. [10] Vrienden van [echtgenoot van dochter van verdachte] hebben voor de verdachte, [dochter van verdachte] en haar twee kinderen een ander huis geregeld in Raqqa. In februari 2017 is dit huis gebombardeerd en zijn ze vertrokken naar Mayadin. [11] Op 26 september 2017 heeft de zus van de verdachte de politie bericht dat de verdachte, [dochter van verdachte] en haar twee kinderen uit IS-gebied waren. De Koerden hebben de verdachte en [dochter van verdachte] gevangen genomen, waarna zij in kamp Al-Roj zijn terechtgekomen. [12] Op 4 februari 2022 is de verdachte in Nederland door de politie aangehouden. [13]
Uit het voorgaande en de overige inhoud van het dossier komt naar voren dat de verdachte vanaf ongeveer 20 augustus 2014 in Syrië heeft verbleven. Zij woonde aldaar met haar zoon [zoon van verdachte] bij haar dochter [dochter van verdachte] en haar echtgenoot [echtgenoot van dochter van verdachte], ging af en toe naar de markt, een winkeltje of naar het internetcafé. In Raqqa deed zij weleens boodschappen. [14] De verdachte, die leed aan lichamelijke en geestelijke gezondheidsproblemen, werd door haar huisgenoten in haar levensbehoeften voorzien en verzorgd. [15]
3.5.2
Deelname van de verdachte aan IS?
De vraag die in casu aan het oordeel van het hof voorligt is of, nu de verdachte samen met haar zoon [zoon van verdachte] deel uitmaakte van het huishouden van haar dochter en haar schoonzoon [echtgenoot van dochter van verdachte], terwijl die [zoon van verdachte] en [echtgenoot van dochter van verdachte] waren aangesloten bij IS, de verdachte eveneens (in de zin van medeplegen) heeft deelgenomen aan de terroristische organisatie IS.
De beantwoording van deze vraag is afhankelijk van de feitelijke omstandigheden zoals die blijken uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting.
Naar het oordeel van het hof is in dit geval niet gebleken van een concrete gedraging van de verdachte waarmee zij opzettelijk steun heeft verleend aan de verwezenlijking van het oogmerk van de terroristische organisatie IS. Dat de verdachte heeft verbleven in door IS gecontroleerd gebied en in die periode deel heeft uitgemaakt van een huishouden, waartoe ook personen behoorden die waren aangesloten bij IS, is daarvoor onvoldoende. Voor zover het Openbaar Ministerie heeft bedoeld te stellen dat de verdachte door enig handelen er opzettelijk aan heeft bijgedragen dat een of meer anderen, zoals haar zoon [zoon van verdachte] en/of haar schoonzoon [echtgenoot van dochter van verdachte], heeft/hebben deelgenomen aan IS, acht het hof dat niet wettig en overtuigend bewezen. Meer in het bijzonder geldt dit voor de stelling van het Openbaar Ministerie dat de verdachte daaraan heeft bijgedragen door haar zoon mee te nemen naar IS-gebied, nu onvoldoende bewijs voorhanden is dat zij dit deed met vorenbedoeld opzet.
Gelet op het voorgaande dient de verdachte van het onder 1 tenlastegelegde te worden vrijgesproken.
3.5.3
Voorbereiden en bevorderen van terroristische misdrijven?
Het hof acht op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting ook niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het oogmerk had om een of meer van de terroristische misdrijven, bedoeld in het onder feit 2 tenlastegelegde, voor te bereiden of te bevorderen. Dit oogmerk kan niet worden vastgesteld op grond van de omstandigheden dat de verdachte is afgereisd naar Syrië, terwijl zij op de hoogte was van het gewapend conflict aldaar, en heeft verbleven bij haar familie, waarvan haar schoonzoon lid van IS bleek te zijn en haar zoon zich na hun aankomst bij IS aansloot. Gelet hierop dient de verdachte van het onder 2 tenlastegelegde te worden vrijgesproken.
3.5.4
Slotsom feiten 1 en 2
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 en 2 is tenlastegelegd, zodat de verdachte daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
3.
zij
in de periode vanop of omstreeks 201augustus 2014
tot en met 2 juni 2015in
Turkije en/ofSyrië,
meermalen,opzettelijk haar minderjarige kind genaamd [zoon van verdachte], geboren op [geboortedag] 1998,
tot wiens onderhoud, verpleging en verzorging zij als ouder van [zoon van verdachte] krachtens de wet verplicht was, in een hulpeloze toestand
heeftgebracht
en/of in een hulpeloze toestand heeft gelaten, immers
heeftiszij, verdachte, terwijl zij wist dat [zoon van verdachte]
gedurende bovengenoemde periode(n)(mede gelet op de minderjarigheid) zichzelf niet kon verweren en/of beschermen en/of in een veilige situatie kon brengen,
(telkens),
met die [zoon van verdachte]
gereisd naar Turkije en/ofSyrië
ingereisden
/ofdie [zoon van verdachte] meegenomen
/gebrachtnaar
en/of langdurig laten verblijven in één of meer plaats(en) en/ofeengebied
(en)waar gewapende conflicten aan de gang waren en
/ofoorlogsgeweld heerste
en/of
die [zoon van verdachte] laten aansluiten en deelnemen aan een terroristische organisatie en/of laten deelnemen aan gevechts- en/of geweldsactiviteiten ten behoeve van een terroristische organisatie en (daarbij) die [zoon van verdachte] (telkens) laten dragen en/of gebruiken en/of voorhanden hebben van één of meer vuurwapensen
/of
(daarbij) die [zoon van verdachte]
(telkens)blootgesteld aan en
/ofin een situatie gebracht van gevaren en
/of(rechtstreekse) gevolgen van gewapende conflicten en
/ofoorlogsgeweld (zoals bombardementen en
/ofbeschietingen en
/ofdreiging van geweld door personen) en
/of(daarmee)
(telkens)het leven en/of de psychische en lichamelijke gezondheid en/of welzijn van die [zoon van verdachte] in gevaar gebracht
en/of
(daarbij) niet, althans te laat, ingegrepen en [zoon van verdachte] niet in een veilige situatie gebracht en/of gehouden,
ten gevolge waarvan die [zoon van verdachte] op of omstreeks 2 juni 2015 te Syrië is overleden.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
De bewijsmiddelen zijn, als vermeld, als bijlage aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen feit 3
Aan de verdachte is onder 3 tenlastegelegd dat zij – kort gezegd - in de periode van 1 augustus 2014 tot en met
2 juni 2015 haar minderjarige kind [zoon van verdachte] in een hulpeloze toestand heeft gebracht en/of gelaten door met hem naar Syrië te reizen en hem heeft meegenomen naar een conflict-/oorlogsgebied, ten gevolge waarvan [zoon van verdachte] op 2 juni 2015 is overleden.
De verdediging heeft aangevoerd dat de verdachte van dit feit dient te worden vrijgesproken, nu geen sprake is van (voorwaardelijk) opzet bij de verdachte. Hieraan is ten grondslag gelegd dat zij niet over de capaciteit en vaardigheden beschikte om in de stresssituatie waarin zij zich bevond een weloverwogen beslissing te nemen. Voorts heeft de verdediging aangevoerd dat de dood van [zoon van verdachte] om verschillende redenen niet aan de verdachte toe te rekenen valt.
Het hof overweegt als volgt.
Vast staat dat de verdachte op of omstreeks 20 augustus 2014 met haar toen vijftien jarige zoon [zoon van verdachte] vanuit Turkije Syrië is binnen gereisd en met hem is doorgereisd naar door IS gecontroleerd oorlogsgebied. Hierover heeft de verdachte verklaard dat ze bij de grens van Turkije met Syrië samen met [zoon van verdachte] bij haar schoonzoon [echtgenoot van dochter van verdachte] in de auto is gestapt en naar haar in Syrië verblijvende dochter [dochter van verdachte] is gegaan. De verdachte heeft ook verklaard dat ze zich ervan bewust was dat ze de grens naar Syrië overging en dat haar zoon geen inspraak had toen werd besloten naar Syrië te gaan.
Dit alles deed de verdachte, terwijl zij wist dat het oorlog was in Syrië. Aldus heeft ze [zoon van verdachte] meegenomen naar een gebied waar sprake was van een gewapend conflict en oorlogsgeweld. Zij heeft hiermee willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat er gevaar voor [zoon van verdachte]’ leven of gezondheid zou ontstaan en hem op die wijze in een hulpeloze toestand gebracht. Dat de verdachte de beslissing naar eigen zeggen in een stresssituatie moest nemen doet hier niet aan af. Ook haar beperkte verstandelijke vermogens en stoornis staan hieraan niet in de weg; gesteld noch gebleken is immers dat bij de verdachte sprake was van een zodanig ernstige geestelijke afwijking, dat aangenomen moet worden dat zij van elk inzicht in de draagwijdte van haar gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan is verstoken. Het verweer dat geen sprake is van (voorwaardelijk) opzet wordt dan ook verworpen.
Partiële vrijspraak ten aanzien van het in hulpeloze toestand laten
Met de verdediging en de rechtbank is het hof van oordeel dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het opzettelijk in een hulpeloze toestand
latenvan [zoon van verdachte], nu daarvoor het wettig en overtuigend bewijs ontbreekt.
Het standpunt van de verdediging, inhoudende dat de verdachte, toen zij eenmaal was aangekomen in door IS gecontroleerd grondgebied in Syrië, dit gebied al snel weer wilde verlaten, maar over onvoldoende mogelijkheden beschikte om dat te bewerkstelligen, is voldoende aannemelijk geworden. Meer in het bijzonder heeft het hof gelet op de inhoud van politiemutaties uit september en oktober 2014. Hieruit volgt dat [zoon 1 van verdachte] (de andere zoon van de verdachte) bij de politie meldde dat hij contact had met de verdachte en dat zij kenbaar had gemaakt dat ze terug wilde, maar dat dit onmogelijk werd gemaakt door de gevechten aldaar. Begin september was hij naar Düsseldorf gereden om zijn moeder en [zoon van verdachte] op te halen, maar wederom had moeder telefonisch aangegeven dat de overtocht niet mogelijk was. Ook een neef van de verdachte had contact met de verdachte en meldde de politie eind september dat de verdachte aangaf dat het vrijwel onmogelijk was om de grens te passeren zonder gevaar te lopen. In oktober liet hij weten dat de verdachte duidelijk aan de familie had aangegeven terug te willen keren naar Nederland. Het zou qua bombardementen iets rustiger zijn in het gebied, dus zouden ze blijven proberen om Syrië te verlaten, aldus de neef. [16]
Ook betrekt het hof hierbij de informatie uit de kennisdocumenten in het dossier, waaruit (onder andere) volgt dat IS burgers en strijders, die Al-Bab (waar de verdachte en haar zoon geruime tijd hebben verbleven) probeerden te ontvluchten, doodde. [17]
Onder deze omstandigheden kan niet worden bewezen dat de verdachte, die haar zoon weliswaar in hulpeloze toestand had gebracht, de aanmerkelijk kans dat zij hem ook in die hulpeloze toestand zou laten, bewust heeft aanvaard.
Rest de vraag of het – in strafrechtelijke zin - in hulpeloze toestand brengen van [zoon van verdachte] het overlijden van [zoon van verdachte] tot gevolg heeft gehad, zoals ten laste is gelegd.
Partiële vrijspraak ten aanzien van het dodelijk gevolg
Zoals hiervoor overwogen is genoegzaam vast komen te staan dat [zoon van verdachte] zich in Syrië heeft aangesloten bij een groep strijders van IS. Vast staat bovendien dat [zoon van verdachte] is omgekomen bij oorlogsgeweld, te weten een bombardement, vermoedelijk van een wapendepot dat hij op dat moment bewaakte. [18]
Het hof is gelet op deze feiten en omstandigheden van oordeel dat in de keten van gebeurtenissen de gedragingen van de verdachte – te weten het meenemen van [zoon van verdachte] naar oorlogsgebied - een noodzakelijke factor zijn geweest voor het ingetreden gevolg van het overlijden. Desalniettemin is het hof van oordeel dat dit gevolg redelijkerwijs niet aan de gedragingen van de verdachte kan worden toegerekend.
Ook in dit verband is relevant hetgeen hiervoor ten aanzien van het in hulpeloze toestand laten van [zoon van verdachte] is overwogen: voldoende aannemelijk is geworden dat de verdachte wel weg wilde met [zoon van verdachte], maar dit niet kon. Daarbij komt, dat het hof niet kan vaststellen dat - op het moment dat de verdachte en [zoon van verdachte] Syrië inreisden - voorzienbaar was dat [zoon van verdachte] zich bij IS zou aansluiten. Deze omstandigheden, in combinatie met het tijdverloop tussen het bewezenverklaarde en het overlijden van [zoon van verdachte], maken dat het overlijden van [zoon van verdachte] omstreeks 2 juni 2015 in redelijkheid niet als gevolg kan worden toegerekend aan het bewezenverklaarde gronddelict, te weten het op of omstreeks 20 augustus 2014 in hulpeloze toestand brengen van [zoon van verdachte] door hem - kort gezegd - naar Syrië mee te nemen.
De verdachte zal daarom van dit onderdeel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:
Opzettelijk iemand tot wiens verzorging zij krachtens de wet verplicht is, in een hulpeloze toestand brengen.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van het feit
De verdachte heeft in augustus 2014 haar destijds vijftienjarige zoon [zoon van verdachte] meegenomen naar door IS gecontroleerd grondgebied in Syrië. Dit, terwijl zij wist dat er in Syrië op dat moment gewapende conflicten en oorlogsgeweld heerste. Door aldus te handelen heeft de verdachte haar minderjarige zoon in een hulpeloze toestand gebracht door hem bloot te stellen aan de aan gewapende conflicten en oorlogsgeweld verbonden gevaren en gevolgen. Het hof rekent dit de verdachte zwaar aan.
Uittreksel Justitiële documentatie
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d.
15 januari 2024, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van een strafbaar feit.
Rapportages over de persoon van de verdachte
Reclassering
Het hof heeft kennis genomen van de zich in het dossier bevindende adviesrapporten van Reclassering Nederland van 27 februari 2023 en 19 januari 2024.
In het reclasseringsadvies van 27 februari 2023 is onder meer het volgende vermeld.
Na onderzoek is vastgesteld dat er geen ideologisch gewelddadig gedachtengoed ten grondslag ligt aan het delictgedrag. De verdachte heeft hiervoor onvoldoende kennis en kan zich ook niet conformeren aan de uitleg en handelingen van bepaalde islamitische concepten. De copingvaardigheden van de verdachte lijken ten grondslag te liggen aan het delict. Ook haar zwakzinnigheid speelt hier een grote rol en een belast verleden. De verdachte kan oorzaak en gevolg niet goed overzien. Zij probeert alle problemen bij zichzelf te houden en op te lossen, om niemand uit haar omgeving te belasten. De verdachte was al beschadigd na een gewelddadig huwelijk toen zij naar Turkije vertrok. Een punt van zorg voor de reclassering is de opmerking in het NTA rapport dat de verdachte een onachtzame, niet assertieve en meegaande houding heeft, mede als gevolg van haar zwakke gezondheidstoestand en haar zeer beperkte kennisniveau. Hierdoor is de verdachte zeer beïnvloedbaar en kwetsbaar.
In hoger beroep heeft de reclassering een aanvullend reclasseringsadvies d.d. 19 januari 2024 uitgebracht.
Hierin vermeldt de reclassering dat de verdachte vanaf het moment dat de voorlopige hechtenis is geschorst, te weten op 30 september 2022, in het behandelcentrum van Ipse de Bruggen verblijft. Vanaf april 2023 was er geen sprake meer van bijzondere voorwaarden noch van een forensisch kader. Het forensisch kader is toen omgezet in een vrijwillig zorgkader. De verdachte heeft in de tussenliggende periode laten zien dat zij vrijwillig meewerkt aan het opgelegde behandelplan en het behandelcentrum is tevreden over haar inzet. De verdachte erkent dat zij zorg nodig heeft en nog lange tijd nodig zal hebben. De gemeente en Ipse de Bruggen blijven haar hierin ondersteunen en faciliteren. De klinische behandeling zal per april 2024 aflopen en de verwachting is dat de ingezette traumabehandeling dan zal zijn afgerond. De behandeling zal daarna overgaan in een ambulant traject. Ipse de Bruggen acht een forensisch kader niet nodig voor de voortzetting.
In het reclasseringsadvies van 27 februari 2023 werd het risico op recidive als laag ingeschat. Deze inschatting is bevestigd door het verloop van het traject in het vrijwillige kader. Er zijn geen criminogene factoren of risico’s die controle of begeleiding behoeven; dit is vooral een zorgcasus. De verdachte heeft de noodzaak van de behandeling ingezien en de reclassering verwacht ook bij de afloop van haar huidige klinische plaatsing dat dit onveranderd blijft. De reclassering acht daarom een reclasseringstoezicht niet geïndiceerd en adviseert bij een veroordeling dan ook om geen bijzondere voorwaarden op te leggen.
Pro Justitia
Voorts heeft het hof acht geslagen op het Pro Justitiarapport d.d. 22 juli 2022 betreffende de verdachte, opgemaakt door M.D. van der Heide, forensisch milieuonderzoeker, drs. F. Jonker, klinisch psycholoog en D.C.W.H. Naus, psychiater. Onderzoekers merken op dat de verdachte een kwetsbare getraumatiseerde vrouw is die (momenteel) hulpbehoevend is en bij wie een (intensieve) psychiatrische behandeling geïndiceerd is. Bij de behandeling dient tevens rekening gehouden te worden met de zwakbegaafdheid van de verdachte. Door beperkt(e) inzicht en probleemoplossingsvaardigheden kan stress ontstaan die zich uit in psychische klachten. Samengevat is de verdachte lijdende aan een ernstig psychiatrisch toestandsbeeld en in diagnostische zin voldoet zij aan de criteria van zowel een PTSS, een somatische symptoomstoornis, een depressieve stoornis en een paniekstoornis. Tevens is er sprake van zwakbegaafdheid. Gesteld kan worden dat zij voornoemde klachten al vanaf 2006 had. Aangezien de verdachte een ontkennende verdachte is, kan niet worden bepaald of aspecten van de stoornissen van invloed zijn geweest op de gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het tenlastegelegde en kan er geen advies worden gegeven over toerekenen. De onderzoekers adviseren geen gedwongen behandeling op te leggen in een strafrechtelijk kader. Uit zorgoogpunt is wel een behandel- en woonondersteuningsadvies gegeven.
De advocaat-generaal heeft bij requisitoir aangegeven dat het Openbaar Ministerie op basis van de conclusies van de onderzoekers uitgaat van de (enigszins) verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte.
Het hof is van oordeel dat, hoewel de onderzoekers daarover geen uitspraak doen vanwege de ontkennende houding van de verdachte, op grond van de conclusies van de onderzoekers over de persoon van de verdachte, bezien in samenhang met hetgeen uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken omtrent de toedracht van het bewezenverklaarde, het bewezenverklaarde de verdachte in verminderde mate valt toe te rekenen.
Het hof neemt daarnaast in strafmatigende zin in aanmerking dat de verdachte na haar gevangenneming in Syrië enige tijd in een Koerdische gevangenis en ruim 4 jaar onder slechte omstandigheden in een detentiekamp in Syrië heeft verbleven. De verdachte zal bovendien levenslang de last met zich mee moet dragen dat zij haar zoon heeft meegenomen naar Syrië en hij daar door oorlogsgeweld is overleden. Dit zijn aanzienlijke negatieve gevolgen van haar handelen, die zij reeds heeft ondervonden en ook in de toekomst blijft ondervinden.
Ondanks deze strafmatigende factoren is het hof van oordeel dat oplegging van een kortere onvoorwaardelijke gevangenisstraf dan door de rechtbank is opgelegd onvoldoende recht zou doen aan de ernst van het bewezenverklaarde.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Toepasselijk wettelijk voorschrift
Het hof heeft gelet op artikel 255 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens geldt dan wel gold.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 3 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 3 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
7 (zeven) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door mr. L.C. van Walree,
mr. D.M. Thierry en mr. M.A.J. van de Kar, in bijzijn van de griffier mr. M.J.J. van den Broek.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 13 maart 2024.
mr. D.M. Thierry is buiten staat dit arrest te ondertekenen.

Voetnoten

1.Zie o.a. Gerechtshof Den Haag 6 december 2019, ECLI:NL:GHDHA:2019:3879; Gerechtshof Den Haag 18 december 2020, ECLI:NL:GHDHA:2020:2492; Gerechtshof Den Haag 26 januari 2021, ECLI:NL:GHDHA:2021:102.
2.Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 4 maart 2022, LERCA15097-072, van Team Generieke Opsporing 11 (DLR), p. 948.
3.Kennisdocument Tijdlijn Raqqa (Syrië) ten tijde van de aanwezigheid van de Islamitische staat (januari 2014-oktober 2017) d.d. 22 juni 2022, opgemaakt door dr. J. Jolen, Dienst Landelijke Recherche, p.4; Proces-verbaal van verhoor [dochter van verdachte] d.d. 12 april 2022, LERCA15142-023, van Team Generieke Opsporing 11 (DLR), p. 515, 516, 520.
4.Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 4 maart 2022, LERCA15097-072, van Team Generieke Opsporing 11 (DLR), p. 950; de verklaring van de verdachte afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg van 7 maart 2013; Proces-verbaal van bevindingen d.d. 10 januari 2022, LERCA15097-058, van Team Generieke Opsporing 11 (DLR), p. 334.
5.Een geschrift, zijnde een mutatierapport d.d. 5 januari 2015 van Politie Eenheid Den Haag, HGL District Zoetermeer, p. 107; Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 4 maart 2022, LERCA15097-072, van Team Generieke Opsporing 11 (DLR), p. 950, 951; de verklaring van de verdachte afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg van 7 maart 2013; Proces-verbaal einddossier, Zaak 26SantaAna, proces-verbaal van Relaas Zaaksdossier d.d. 17 juni 2022, LERCA15097-087, van Team Generieke Opsporing 11 (DLR), p. 7.
6.Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 4 maart 2022, LERCA15097-072, van Team Generieke Opsporing 11 (DLR), p. 953; de verklaring van de verdachte afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg van 7 maart 2013.
7.Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 4 maart 2022, LERCA15097-072, van Team Generieke Opsporing 11 (DLR), p. 956, 957.
8.Proces-verbaal van verhoor [dochter van verdachte] d.d. 12 april 2022, LERCA15142-023, van Team Generieke Opsporing 11 (DLR), p. 519, 521, 522.
9.Situatieschets Al-Bab, Syrië ten tijde van de aanwezigheid van de Islamitische Staat (januari 2014-februari 2017) d.d. 25 november 2022, opgemaakt door F. El-Kamouni-Janssen, Dienst Landelijke Recherche, p. 3.
10.Proces-verbaal einddossier, Zaak 26SantaAna, proces-verbaal van Relaas Zaaksdossier d.d. 17 juni 2022, LERCA15097-087, van Team Generieke Opsporing 11 (DLR), p. 18, 19, 20; Afschermproces-verbaal, betreft verstrekking informatie [bijnaam zoon van verdachte] alias [zoon van verdachte] d.d. 22 juli 2019, p. 167.
11.Proces-verbaal van verhoor [dochter van verdachte] d.d. 8 juni 2022, LERCA15142-31, van Team Generieke Opsporing 11 (DLR), p. 554; Een geschrift, zijnde een mutatierapport d.d. 4 februari 2017 van Politie Eenheid Den Haag, District Zoetermeer – Leidschendam/Voorburg, p. 133; Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 20 april 2022, LERCA15097-28, van Team Generieke Opsporing 11 (DLR), p. 962, 963.
12.Een geschrift, zijnde een mutatierapport d.d. 5 oktober 2017 van Politie Eenheid Den Haag, District Zoetermeer – Leidschendam/Voorburg, p. 148; Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 20 april 2022, LERCA15097-28, van Team Generieke Opsporing 11 (DLR), p. 968, 969; Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 20 april 2022, LERCA15097-81, van Team Generieke Opsporing 11 (DLR), p. 978, 979.
13.Proces-verbaal van aanhouding d.d. 4 februari 2022, van de Koninklijke Marechaussee, LERCA15097-064, p. 1015
14.Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 4 maart 2022, LERCA15097-072, van Team Generieke Opsporing 11 (DLR), p. 955.
15.Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 4 maart 2022, LERCA15097-072, van Team Generieke Opsporing 11 (DLR), p. 956, 960, 961; Proces-verbaal van verhoor [dochter van verdachte] d.d. 8 juni 2022, LERCA15142-31, van Team Generieke Opsporing 11 (DLR), p. 548.
16.Een geschrift, zijnde een mutatierapport d.d. 5 januari 2015 van Politie Eenheid Den Haag, District Zoetermeer, p. 107, 108;
17.Situatieschets Al-Bab, Syrië ten tijde van de aanwezigheid van de Islamitische Staat (januari 2014-februari 2017) d.d. 25 november 2022, opgemaakt door F. El-Kamouni-Janssen, Dienst Landelijke Recherche, p. 10,12,14.
18.proces-verbaal bevindingen De Wandeling, proces-verbaalnummer: Lerca l5097-42, p.939