ECLI:NL:RBDHA:2024:20289
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van de Dublinverordening
In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag op 7 juni 2024 niet in behandeling genomen, omdat Polen verantwoordelijk is voor de aanvraag. De rechtbank heeft het beroep op 3 oktober 2024 behandeld, waarbij zowel eiser als de gemachtigden van eiser en de minister aanwezig waren. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, maar laat de rechtsgevolgen in stand, wat betekent dat de asielaanvraag van eiser niet alsnog in behandeling hoeft te worden genomen.
De rechtbank oordeelt dat de minister zich op het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan beroepen, wat inhoudt dat lidstaten erop mogen vertrouwen dat andere lidstaten, in dit geval Polen, vreemdelingen in overeenstemming met het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) behandelen. Eiser heeft echter betoogd dat hij in Polen te maken zal krijgen met een situatie die in strijd is met artikel 3 van het EVRM, en heeft hiervoor verschillende rapporten en persoonlijke ervaringen aangevoerd. De rechtbank concludeert dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de situatie in Polen sinds eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is verslechterd.
De rechtbank wijst erop dat de minister in het bestreden besluit onvoldoende is ingegaan op de stellingen van eiser over het (mogelijk) niet in behandeling nemen van een opvolgende aanvraag, wat leidt tot een motiveringsgebrek. Desondanks blijft de rechtbank bij de conclusie dat de minister van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan, en dat de overdracht aan Polen geen schending van het EVRM zal opleveren. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit, maar laat de rechtsgevolgen in stand, en veroordeelt de minister tot betaling van proceskosten aan eiser.