ECLI:NL:RBDHA:2024:19945

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 november 2024
Publicatiedatum
2 december 2024
Zaaknummer
NL24.38665
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verantwoordelijkheid voor asielaanvraag onder de Dublinverordening en interstatelijk vertrouwensbeginsel

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag afgewezen op basis van de Dublinverordening, waarbij Spanje als verantwoordelijk lidstaat is aangewezen. Eiser, geboren in 1961 met de Turkse nationaliteit, had op 29 februari 2024 een asielaanvraag ingediend in Nederland, maar de minister stelde dat Spanje verantwoordelijk was omdat eiser een Schengenvisum voor Spanje had verkregen. Eiser betwistte deze verantwoordelijkheid en voerde aan dat het visum namens Nederland was afgegeven, maar de rechtbank oordeelde dat hij niet aannemelijk had gemaakt dat Nederland verantwoordelijk was. De rechtbank bevestigde dat de minister terecht uitging van de juistheid van de EU-VIS-informatie en dat het visum door Spanje was afgegeven.

Daarnaast voerde eiser aan dat hij afhankelijk was van de zorg van zijn dochters in Nederland en dat hij op basis van artikel 16 en 17 van de Dublinverordening in Nederland moest blijven. De rechtbank oordeelde echter dat eiser niet had aangetoond dat hij uitsluitend afhankelijk was van zijn dochters voor zorg en dat de minister geen aanleiding had om de asielaanvraag naar zich toe te trekken. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde dat de minister de aanvraag terecht niet in behandeling had genomen, omdat Spanje verantwoordelijk was voor de asielaanvraag van eiser. De uitspraak werd gedaan door mr. P.H. Broier op 26 november 2024.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.38665

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], V-nummer: [v-nummer], eiser

(gemachtigde: mr. E.W.M. ter Meulen-Mouwen),
en

de Minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. S.H.M. Maas)

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 3 oktober 2024 niet in behandeling genomen omdat Spanje verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
1.1.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen (NL24.38666).
1.2.
De rechtbank heeft het beroep samen met de verzochte voorlopige voorziening op 15 november 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, O. Agir als tolk en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1961 en heeft de Turkse nationaliteit. Eiser heeft op
29 februari 2024 een asielaanvraag ingediend in Nederland.
5. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. [1] Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [2] Uit EU-VIS is gebleken dat eiser een Schengenvisum voor Spanje heeft verkregen, afgegeven door de Spaanse autoriteiten in Bolivia, geldig van 16 januari 2024 tot 29 februari 2024. Om die reden heeft Nederland op 16 april 2024 een overnameverzoek gedaan bij Spanje op grond van artikel 12, vierde lid, Dublinverordening. Spanje heeft hierop niet tijdig gereageerd. Dat staat gelijk aan het aanvaarden van het verzoek. Daarom is Spanje verantwoordelijkheid voor de asielaanvraag van eiser op grond van artikel 22, zevende lid, Dublinverordening. Op 6 november 2024 heeft Spanje alsnog gereageerd op het overnameverzoek en de vastgestelde verantwoordelijkheid bevestigd.
Is er terecht geclaimd bij Spanje op grond van de Dublinverordening?
6. Eiser voert in zijn beroepschrift als primair standpunt aan dat niet Spanje, maar Nederland verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van zijn asielaanvraag. Eiser is namelijk van mening dat het Schengenvisum dat door de Spaanse autoriteiten in Bolivia is verstrekt, is afgegeven op grond van een vertegenwoordigingsregeling. Hierdoor is volgens eiser de Dublinverordening niet van toepassing en is er ten onrechte geclaimd. Dat Spanje op 6 november 2024 heeft gereageerd met een claimakkoord, maakt dit volgens eiser niet anders. Eiser licht toe dat hij naar Nederland wilde komen en via de Nederlandse vertegenwoordiging in Bolivia een visum wilde aanvragen, maar is doorverwezen naar de Spaanse ambassade omdat er in Bolivia geen Nederlandse vertegenwoordiging aanwezig is. Hij heeft zich vervolgens gewend tot de Spaanse ambassade met het verzoek om een Nederlands visum te mogen ontvangen, ofwel een Schengenvisum voor Nederland. Eiser heeft het afgegeven visum gebruikt om naar Nederland te komen: hij is op 17 januari 2024 Europa ingereisd via Madrid en direct doorgevlogen naar Nederland.
7. De rechtbank oordeelt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat Nederland in plaats van Spanje verantwoordelijk is voor zijn asielaanvraag omdat – zoals eiser stelt – het visum weliswaar is afgegeven door Spanje maar dit namens Nederland heeft dan wel zou moeten hebben gedaan. Eiser heeft namelijk niet aannemelijk gemaakt dat de informatie daarover uit EU-VIS niet klopt. De minister mocht in beginsel uitgaan van de juistheid van EU-VIS, wat voortvloeit uit vaste jurisprudentie van de Afdeling [3] , en heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat sprake is van een Schengenvisum dat is afgegeven door Spanje. De rechtbank overweegt daarbij dat uit het EU-VIS resultaat blijkt dat Spanje staat aangemerkt als “
owner” van het visum. Bovendien staat bij “
taken on behalf” geen andere lidstaat ingevuld. Hieruit blijkt dus niet dat het visum door Spanje is afgegeven in vertegenwoordiging van een andere lidstaat (in dit geval Nederland). Ook uit de visumsticker in het paspoort van eiser blijkt dit niet, nu daarop geen vermelding staat van de code R/NL. De minister heeft tijdens de zitting toegelicht dat deze code zichtbaar zou moeten zijn in een situatie waarbij een visum is afgegeven in vertegenwoordiging van Nederland, en verwijst daarvoor naar Verordening 810/2009 [4] , bijlage 7, punt 9A. Bovendien heeft Spanje met het (uiteindelijke) claimakkoord de verantwoordelijkheid op grond van artikel 12, tweede lid, van de Dublinverordening geaccepteerd (dan wel bevestigd) en daarbij niet te kennen gegeven dat het visum niet namens Spanje zelf maar namens Nederland is verstrekt. Al deze informatie samen betekent dat ervan moet worden uitgegaan dat het visum door Spanje is afgegeven en niet namens Nederland. Het door eiser meegezonden aanvraagformulier van het Schengenvisum doet hier niet aan af, nu hieruit niet blijkt dat namens Nederland een visumaanvraag is gedaan. De stelling van eiser dat het zijn wens was om naar Nederland te komen en dat daarom ook op het aanvraagformulier is ingevuld dat Nederland de (toeristische) hoofdbestemming van de reis was, leidt ook niet tot een ander oordeel. De rechtbank onderkent weliswaar dat veel erop wijst dat eiser naar Nederland wilde reizen en dat hij ook direct via Spanje is doorgevlogen naar Nederland. Maar dat doet er niet aan af dat het visum door Spanje is afgegeven (en niet namens Nederland) en dát is het relevante feit om vast te stellen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behadeling van eisers asielaanvraag. De rechtbank overweegt daarbij dat de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de intentie van eiser bij het aanvragen van het visum niet van doorslaggevend belang is voor het vaststellen van de verantwoordelijke lidstaat op grond van de Dublinverordening. Indien eiser van mening is dat het Schengenvisum op verkeerde gronden is afgegeven omdat het niet namens Nederland is verstrekt dan wel dat dit ten onrechte niet op het visum staat, dan had hij daarover moeten klagen bij de Spaanse vertegenwoordiging in Bolivia vóórdat hij met dit visum naar Europa reisde. Het is niet gebleken dat eiser van deze mogelijkheid gebruik heeft gemaakt of dat hij deze mogelijkheid niet heeft gehad. Het is mogelijk dat eiser in de veronderstelling was dat aan hem een Nederlands Schengenvisum werd verstrekt door Spanje, maar dat leidt niet tot een ander oordeel. De (asielrechtelijke) gevolgen van het feit dat hij met dit Spaanse visum naar Nederland is gereisd, komen voor zijn rekening. Daarin ligt geen reden om in afwijking van de dwingend voorgeschreven regels daarover van de Dublinverordening niet Spanje maar Nederland als verantwoordelijke lidstaat aan te wijzen. De primaire beroepsgrond slaagt dan ook niet.
Het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Spanje
8. Eiser beroept zich subsidiair op het standpunt dat wat Spanje betreft ten aanzien van hem niet langer mag worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eiser voert aan dat uit het AIDA rapport Spanje update 2023 blijkt dat er in Spanje voor terugkeerders uit Dublin geen toegang is tot de opvangvoorzieningen vanwege een gebrek aan opvangplaatsen, hetgeen leidt tot dakloosheid en armoede (pagina 69 van voornoemd rapport). Eiser is van mening dat van hem, gelet op zijn leeftijd en medische klachten, niet kan en mag worden verwacht het risico te lopen na overdracht aan Spanje op straat te moeten zien te overleven.
9. De rechtbank stelt voorop dat in Dublinzaken het interstatelijk vertrouwensbeginsel geldt. Dit betekent dat de minister er in het algemeen vanuit mag gaan dat Spanje zijn verdragsverplichtingen nakomt en dat van dit uitgangspunt slechts wordt afgeweken indien de vreemdeling aannemelijk maakt dat het asiel- en opvangsysteem in Spanje dusdanige tekortkomingen vertoont dat hij bij overdracht aan Spanje een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het EU-Handvest. Van een dergelijke schending is sprake indien die tekortkomingen structureel zijn en een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken in de zin van het arrest Jawo. [5]
10. Eiser is er naar het oordeel van de rechtbank niet in geslaagd aannemelijk te maken dat in het algemeen ten aanzien van Spanje niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Hiertoe verwijst de rechtbank naar de meest recente uitspraak van de Afdeling [6] , die (ook) betrekking heeft op de opvangvoorzieningen voor Dublinclaimanten in Spanje. Het door eiser aangehaalde AIDA rapport Spanje update 2023 schetst volgens de Afdeling geen wezenlijk ander beeld van de situatie in Spanje voor Dublinclaimanten dan uit de landeninformatie die in eerdere uitspraken van de Afdeling is betrokken. Er is in die situatie geen aanleiding om van de minister te verlangen dat die zich er – ambtshalve – nader van vergewist dat Dublinclaimanten opvang krijgen als zij naar Spanje worden overgedragen, zoals eiser ter zitting stelde. Eiser zelf heeft ook niets overgelegd aan nadere informatie waarnaar in dat verband nog had moeten worden gekeken, anders dan het al betrokken AIDA rapport. De rechtbank overweegt verder dat Spanje, net als Nederland, partij is bij het EVRM en het Vluchtelingenverdrag en ook gebonden is aan de verschillende asielrechtelijke Europese richtlijnen. Met het (fictieve) claimakkoord heeft Spanje gegarandeerd dat de asielaanvraag van eiser in Spanje in behandeling zal worden genomen en dat eiser overeenkomstig de hiervoor genoemde wet- en regelgeving en verdragen zal worden behandeld.
11. De rechtbank overweegt dat ook in de persoonlijke situatie en ervaringen van eiser geen aanleiding wordt gezien voor het oordeel dat hij bij een overdracht aan Spanje het reële risico loopt op een situatie die in strijd is met artikel 4 van het Handvest en artikel 3 EVRM. Nu eiser in Spanje geen asielaanvraag heeft ingediend en daardoor ook (nog) geen gebruik heeft gemaakt van het asiel- en opvangsysteem in Spanje, kan hij zijn stelling dat niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan en dat hij persoonlijk daar het risico loopt geen opvang te krijgen en op straat te belanden niet met eigen ervaringen onderbouwen. Voor zover eiser van mening is dat Spanje zich niet houdt aan de eerder genoemde wet- en regelgeving en hij na zijn overdracht bijvoorbeeld toch opvangproblemen krijgt, dan mag van hem worden verwacht dat hij gebruik maakt van de mogelijkheid hierover een klacht in te dienen bij de Spaanse (hogere) autoriteiten. De minister heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat ook in het specifieke geval van eiser ten aanzien van Spanje van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan.
Afhankelijkheid van zorg door familie in Nederland
12. Eiser voert verder aan dat hij voor zijn verzorging afhankelijk is van de zorg van twee van zijn dochters die in Nederland wonen. Deze dochters helpen eiser nu al bij zijn dagelijkse verzorging en nemen overige zorgtaken voor hun rekening, waartoe eiser zelf niet in staat is. Eiser zou zonder de hulp van zijn dochters niet zelfstandig kunnen functioneren en wonen. Eiser voegt hierbij een schriftelijke verklaring van zijn beide dochters, waaruit blijkt dat zij hun vader wensen te verzorgen, alsmede een medisch dossier van “Just4Care Hospitality”. Eiser stelt diverse medische klachten te hebben, te weten rugklachten, suikerziekte, hoge bloeddruk en pijnklachten aan zijn knieën en ellenbogen. Eiser doet een expliciet beroep op artikel 16 en artikel 17 van de Dublinverordening.
Artikel 16 Dublinverordening
13. Op grond van artikel 16, eerste lid, van de Dublinverordening dient de minister ervoor te zorgen dat een vreemdeling die wegens een zwangerschap, een pasgeboren kind, een ernstige ziekte, een zware handicap of hoge leeftijd, afhankelijk is van de hulp van zijn kind, broer of zus of ouder die wettig verblijft in een van de lidstaten, kan blijven bij of wordt verenigd met dit familielid. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling [7] volgt dat de vreemdeling voor een afhankelijkheidsrelatie als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de Dublinverordening aannemelijk moet maken dat hij of zij alleen van het betreffende familielid afhankelijk is voor het verlenen van de benodigde zorg. Dit betekent dat het betreffende familielid een zodanig unieke positie als zorgverlener moet innemen dat deze niet of zeer moeilijk door anderen is te vervangen.
14. De rechtbank overweegt dat eiser er niet in is geslaagd om aannemelijk te maken dat hij voor zijn dagelijkse verzorging en medische zorg afhankelijk is van zijn dochters. Uit het door eiser ingebrachte medisch rapport blijkt wel dat er sprake is van medische klachten, maar hieruit is niet op te maken welke zorg hij nodig heeft en dat hij voor deze zorg afhankelijk is van zijn dochters in Nederland. De (niet-objectieve) verklaringen van zijn dochters zijn hiertoe niet voldoende, nu ook hieruit niet blijkt dat alleen zij in staat zijn om hun vader de passende zorg te bieden. Hierbij heeft de minister terecht betrokken dat de dochters van eiser al meerdere jaren in Nederland wonen en eiser dus ook al enige tijd zonder de zorg van zijn dochters elders heeft verbleven. Dat de (medische) situatie van eiser nu zodanig is (verslechterd) dat hij niet meer zonder de hulp van zijn dochters kan, is niet aannemelijk gemaakt. De rechtbank vindt het net als de minister begrijpelijk dat de dochters van eiser de zorg voor hun vader op zich willen nemen en dat eiser dit ook graag wil, maar dat alleen is niet voldoende om aan de criteria van artikel 16 van de Dublinverordening te voldoen.
Artikel 17 Dublinverordening
15. Op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening kan de minister elke asielaanvraag inhoudelijk behandelen, ongeacht of de minister hiervoor verantwoordelijk is op grond van de in de Dublinverordening neergelegde criteria. In paragraaf C2/5 van de Vreemdelingencirculaire 2000 is neergelegd dat de minister terughoudend gebruik maakt van deze bevoegdheid en dit alleen doet als bijzondere, individuele omstandigheden met zich meebrengen dat de overdracht van de vreemdeling aan de voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming verantwoordelijke lidstaat van een onevenredige hardheid getuigt.
16. De rechtbank oordeelt dat de minister zich voldoende gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen aanleiding is om toepassing te geven aan artikel 17 van de Dublinverordening en daarmee de asielaanvraag van eiser naar zich toe te trekken. In de individuele feiten en omstandigheden wordt terecht onvoldoende reden gezien om aan te nemen dat bij een overdracht van eiser aan Spanje sprake is van onevenredige hardheid. Dat eiser graag bij zijn dochters in Nederland zou willen verblijven, maakt nog niet dat Nederland daarmee de asielaanvraag van eiser naar zich toe moet trekken. De enkele aanwezigheid van familieleden in Nederland is op zichzelf namelijk onvoldoende voor toepassing van artikel 17 van de Dublinverordening. De Dublinverordening beoogt weliswaar waarborgen te bieden om gezinsleden die asiel hebben aangevraagd zoveel mogelijk bijeen te houden, maar is niet bedoeld als route waarlangs gezinshereniging kan plaatsvinden: daarvoor bestaan volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling afzonderlijke procedures. [8] Daarnaast is van belang dat eiser in Spanje – ook als Dublinclaimant – dezelfde rechten heeft op medische hulp en zorg voor zijn medische klachten als in Nederland. De minister mag er dus van uitgaan dat eiser deze medische zorg ook in Spanje kan ontvangen. Eiser heeft niet onderbouwd dat hij in Spanje geen of ontoereikende medische zorg zal ontvangen of dat Nederland het meest geschikte land is om hem te behandelen. Bovendien blijkt nergens uit dat hij, in het geval de benodigde medische zorg wel uitblijft, hij hier niet over zou kunnen klagen bij de Spaanse (hogere) autoriteiten of dat klagen bij voorbaat zinloos is.

Conclusie en gevolgen

17. De minister heeft de aanvraag van eiser terecht niet in behandeling genomen omdat Spanje hiervoor verantwoordelijk is. Eiser krijgt dus geen gelijk.
18. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.H. Broier, rechter, in aanwezigheid van
mr. D. Janssens, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op: 26 november 2024
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Verordening (EU) nr. 604/2023.
2.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
3.Uitspraak van 28 februari 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:661), hetgeen o.a. recentelijk(er) is bevestigd in een uitspraak van 14 februari 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:100).
4.Verordening (EG) nr. 810/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 tot vaststelling van een gemeenschappelijke visumcode (Visumcode).
5.Uitspraak van 19 maart 2019 van het Hof van Justitie van de Europese Unie (ECLI:EU:C:2019:218).
6.Uitspraak van 24 juni 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:2548).
7.Uitspraak van 13 juli 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2064), uitspraak van 19 december 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:4356) en uitspraak van 30 september 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:2296).
8.Uitspraak van de Afdeling van 23 mei 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:2152).