201707351/1/V3.
Datum uitspraak: 28 februari 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op de hoger beroepen van:
1. de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
2. [de vreemdeling],
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, van 5 september 2017 in zaak nr. 17/6190 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 20 maart 2017 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, niet in behandeling genomen.
Bij uitspraak van 5 september 2017 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M. Pals, advocaat te Arnhem, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven en voorwaardelijk incidenteel hoger beroep ingesteld.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
Inleiding
1. De vreemdeling heeft zich op 25 augustus 2016 op Schiphol gemeld. Na controle van de vingerafdrukken van de vreemdeling in EU-vis, een Europees registratiesysteem voor vreemdelingen, bleek dat de Italiaanse vertegenwoordiging in Pakistan aan hem een Schengenvisum heeft verleend en dat de vreemdeling bij de aanvraag om dit visum een Pakistaans paspoort heeft overgelegd. De vreemdeling heeft op dezelfde dag een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel. Deze aanvraag heeft de staatssecretaris bij besluit van 20 maart 2017 niet in behandeling genomen, omdat uitgaande van de identiteitsgegevens die in de aanvraag zijn vermeld en zoals die uit EU-vis naar voren zijn gekomen, de vreemdeling op het moment van de aanvraag meerderjarig was, zodat Italië krachtens artikel 12 van de Dublinverordening verantwoordelijk is voor de behandeling van deze aanvraag. De Italiaanse autoriteiten hebben op 9 februari 2017 het overnameverzoek van de staatssecretaris geaccepteerd.
Aangevallen uitspraak
2. De rechtbank heeft overwogen dat de vreemdeling van aanvang af heeft verklaard dat hij Afghaan en minderjarig is en hij de nodige inspanningen heeft verricht om zijn gestelde identiteit en leeftijd met de hulp van de Afghaanse ambassade te staven. Volgens de rechtbank heeft de staatssecretaris, gelet hierop en op de door de vreemdeling overgelegde originele Afghaanse taskera en het echt bevonden Afghaans paspoort ten onrechte doorslaggevende betekenis toegekend aan de informatie in EU-vis. Verder ziet de rechtbank niet in waarom de verklaring van de vreemdeling over het verkrijgen van het Pakistaanse paspoort niet kan worden gevolgd. Gelet hierop is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat het besluit van de staatssecretaris dat hij het verzoek om internationale bescherming niet in behandeling kan nemen, voor vernietiging in aanmerking komt.
Hoger beroep
3. De staatssecretaris klaagt in zijn grief dat de rechtbank, door zo te overwegen, heeft miskend dat de vreemdeling er niet in is geslaagd aan te tonen dat de informatie in EU-vis onjuist is. Hij wijst er in dat verband op dat de Italiaanse vertegenwoordiging in Karachi het Pakistaanse paspoort na onderzoek echt moet hebben bevonden, voordat zij aan de vreemdeling een visum heeft verleend. De vreemdeling is met dit paspoort naar Europa gereisd en heeft daarmee de paspoortcontroles tijdens de vliegreis gepasseerd. De vreemdeling heeft over het verkrijgen van het Pakistaanse paspoort weliswaar verklaringen afgelegd, maar deze zijn zowel tegenstrijdig als vaag en nauwelijks gestaafd en daar komt bij dat hij na aankomst in Nederland het paspoort aan de reisagent heeft teruggegeven, zodat de staatssecretaris de echtheid van dit paspoort niet meer kan controleren. Voorts voert de staatssecretaris aan dat aan de door de Afghaanse autoriteiten afgegeven documenten geen zwaarwegende betekenis kan worden toegekend, omdat de vreemdeling hiermee niet aantoont dat hij niet de Pakistaanse nationaliteit zou hebben, in welk verband de staatssecretaris verwijst naar de uitspraak van de Afdeling van 7 maart 2017, ECLI:NL:RVS:2017:628. 3.1. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de staatssecretaris in beginsel terecht uitgaat van de juistheid van de informatie in EU-vis en dat het aan de vreemdeling is om aan te tonen dat in zijn geval deze informatie onjuist is (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 15 augustus 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2219). Zij heeft echter ten onrechte aangenomen dat de vreemdeling hierin is geslaagd. Immers, anders dan de rechtbank heeft overwogen, doen de door de vreemdeling bij herhaling afgelegde verklaringen dat hij Afghaan en minderjarig is aan de juistheid van de informatie in EU-vis niet af. Bovendien is de rechtbank er ten onrechte van uitgegaan dat de vreemdeling een originele echt bevonden taskera heeft overgelegd. Uit het onderzoek van Bureau documenten is namelijk gebleken dat de taskera minder dan waarschijnlijk, namelijk zeer wel mogelijk echt is en dat niet kan worden vastgesteld of het document door een daartoe bevoegde instantie is opgemaakt en afgegeven, en evenmin, of de inhoud van het document inhoudelijk juist is. Gelet hierop en aangezien het Afghaanse paspoort is gebaseerd op deze taskera zijn deze stukken evenmin voldoende om te twijfelen aan de informatie in EU-vis. Dat de staatssecretaris geen eigen onderzoek naar de echtheid van het Pakistaanse paspoort heeft ingesteld komt voor rekening van de vreemdeling, die zoals hij heeft verklaard het paspoort aan de reisagent heeft teruggegeven. De staatssecretaris heeft zich bij zijn besluit dan ook terecht op de informatie in EU-vis gebaseerd. De grief slaagt.
Voorwaardelijk incidenteel hoger beroep van de vreemdeling
4. Wat de vreemdeling in het voorwaardelijk incidenteel hogerberoepschrift heeft aangevoerd en aan artikel 85, eerste en tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) voldoet, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000, met dat oordeel volstaan.
Conclusie
5. Het hoger beroep van de staatssecretaris is kennelijk gegrond. Het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep van de vreemdeling is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het besluit van 20 maart 2017 toetsen in het licht van de daartegen in eerste aanleg aangevoerde beroepsgronden, voor zover daarop na hetgeen hiervoor is overwogen, nog moet worden beslist.
Beroep
6. De vreemdeling betoogt in beroep onder verwijzing naar het arrest Ghezelbash van 7 juni 2016, ECLI:EU:C:2016:186, dat het verzoek van de staatssecretaris aan Italië van 10 januari 2017 om de Dublinclaim alsnog te accepteren een ongerijmdheid bevat. Gelet op het gebruik van een
niet-beëdigde tolk door de Koninklijke Marechaussee (hierna: de KMar) op Schiphol bij het opstellen van de nationaliteitsverklaring kon de staatssecretaris namelijk niet zonder meer ervan uitgaan dat hij tot tweemaal toe heeft verklaard dat de persoonlijke gegevens zoals vermeld in EU-vis juist zijn. Verder stelt de vreemdeling in beroep dat de staatssecretaris, nu hij in het verzoek zijn twijfels uit over de nationaliteitsverklaring van de Afghaanse autoriteiten en de bloedband van de vreemdeling met zijn in Nederland verblijvende familieleden, onderzoek had dienen in te stellen naar zijn nationaliteit en identiteit en de door hem gestelde minderjarigheid. De staatssecretaris had hem daarnaast een DNA-onderzoek moeten aanbieden.
6.1. In het hiervoor genoemde verzoek aan Italië staan de gegevens van de vreemdeling vermeld, zoals deze voorkomen in EU-vis. Zoals volgt uit 3.1 gaat de staatssecretaris in beginsel terecht van de juistheid van de gegevens in EU-vis uit. De stelling dat op Schiphol de KMar een niet-beëdigde tolk heeft ingezet waardoor verwarring is ontstaan bij de vreemdeling, maakt niet dat de gegevens in EU-vis onjuist zijn en de staatssecretaris deze gegevens niet kan gebruiken. Daar komt bij dat de vreemdeling tijdens het aanmeldgehoor te kennen heeft gegeven akkoord te zijn met het (voorlopig) gebruik van deze gegevens. Verder heeft de staatssecretaris gelet op het vorenstaande terecht geen nader onderzoek gedaan naar de nationaliteit en identiteit van de vreemdeling. Ook het instellen van een leeftijdsonderzoek of een DNA-onderzoek was onder de gegeven omstandigheden niet noodzakelijk. De staatssecretaris heeft daarom in het verzoek om overname terecht zijn twijfels over de gestelde Afghaanse nationaliteit en identiteit van de vreemdeling tot uiting gebracht. Hij heeft daarmee de Italiaanse autoriteiten niet onjuist voorgelicht.
De beroepsgrond faalt.
7. De vreemdeling betoogt in beroep verder dat het hem onduidelijk is hoe Italië zonder het gevraagde leeftijdsonderzoek toch tot acceptatie van het claimverzoek is gekomen. Nu hij niet betrokken is geweest bij het contact tussen de staatssecretaris en de Italiaanse autoriteiten over het claimverzoek, is het beginsel van "equality of arms" als bedoeld in artikel 47 van het EU Handvest geschonden.
7.1. De staatssecretaris heeft wat betreft het claimverzoek de in de Dublinverordening voorgeschreven procedure gevolgd, waarin voor de vreemdeling geen rol is weggelegd. Nu de vreemdeling een zienswijze heeft uitgebracht en in beroep is gekomen bij de rechtbank in de voorliggende procedure, waarin Italië verantwoordelijk wordt geacht voor het behandelen van het verzoek om internationale bescherming van de vreemdeling, is artikel 47 van het EU Handvest niet geschonden.
De beroepsgrond faalt.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep van de staatssecretaris gegrond;
II. verklaart het incidenteel hoger beroep van de vreemdeling ongegrond;
III. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, van 5 september 2017 in zaak nr. 17/6190;
IV. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzitter, en mr. E. Steendijk en mr. J.Th. Drop, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.C. Brugman, griffier.
w.g. Verheij w.g. Brugman
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 28 februari 2019
205.