Uitspraak
RECHTBANK Den Haag
1.[eiser 1] , te [woonplaats 1] , gemeente [gemeente 1] ,2. [eiser 2] , te [woonplaats 2] , gemeente [gemeente 2] ,3. [eiser 3] , te [woonplaats 3] ,4. [eiser 4] , te [woonplaats 4] , gemeente [gemeente 3] ,5. [eiser 5] , te [woonplaats 9] , gemeente [gemeente 5] ,6. [eiser 6] , te [woonplaats 3] ,7. [eiser 7] , te [woonplaats 3] ,8. [eiser 8] , te [woonplaats 5] , gemeente [gemeente 6] ,9. [eiser 9] , te [woonplaats 3] ,10. [eiser 10] , te [woonplaats 3] ,11. [eiser 11] , te [woonplaats 3] ,12. [eiser 12] , te [woonplaats 6] ,13. [eiser 13] , te [woonplaats 3] ,14. [eiser 14] , te [woonplaats 7] ,15. [eiser 15] , te [woonplaats 3] ,16. [eiser 16] , te [woonplaats 8] , gemeente [gemeente 7] ,17. [eiser 17] , te [woonplaats 10] ,18. [eiser 18] , te [woonplaats 3] ,19. [eiser 19] , te [woonplaats 11] , gemeente [gemeente 8] ,20. [eiser 20] , te [woonplaats 1] , gemeente [gemeente 1] ,21. [eiser 21] , te [woonplaats 12] , gemeente [gemeente 9] ,22. [eiser 22] , te [woonplaats 13] , gemeente [gemeente 6] ,23. [eiser 23] , te [woonplaats 14] , gemeente [gemeente 10] ,24. [eiser 24] , te [woonplaats 15] , gemeente [woonplaats 3] ,25. [eiser 25] , te [woonplaats 16] ,
[eiser 26], te [woonplaats 17] , gemeente [gemeente 1] ,
[eiser 27], te [woonplaats 23] , gemeente [gemeente 3] ,
[eiser 28], te [woonplaats 18] , gemeente [gemeente 11] ,
[eiser 29], te [woonplaats 19] , gemeente [gemeente 8] ,
[eiser 30], te [woonplaats 20] ,
[eiser 31], te [woonplaats 1] , gemeente [gemeente 1] ,
[eiser 32], te [woonplaats 21] , gemeente [gemeente 6] ,
[eiser 33], te [woonplaats 22] , gemeente [gemeente 9] ,
[eiser 34], te [woonplaats 7] ,
[eiser 35], te [woonplaats 1] , gemeente [gemeente 1] ,
[eiser 36], te [woonplaats 1] , gemeente [gemeente 1] ,
[eiser 37], te [woonplaats 13] , gemeente [gemeente 6] ,
[eiser 38], te [woonplaats 15] , gemeente [gemeente 3] ,
1.De procedure
2.De feiten
3.Eerdere juridische procedures
3.10 Stichting BPVH heeft voorts, naar de Ondernemingskamer begrijpt, betoogd dat de statuten van Optas Pensioenen II en later die van Optas Pensioenen als zodanig een beklemming van het gehele vermogen van Optas Pensioenen hebben bewerkstelligd, in die zin dat de bepalingen omtrent doel, winst- en verliesbestemming, vereffening en "overgang" (artikel 36 respectievelijk 37 (en thans 27)) tezamen genomen feitelijk een doelvermogen creëerden dat uitsluitend besteedbaar was voor het oorspronkelijke doel van Stichting PVH en dat de vennootschappelijke organen - waaronder in het bijzonder de algemene vergadering van aandeelhouders en het bestuur - dit vermogen als een trustee beheerden althans moesten beheren. Volgens Stichting BPVH werd hierdoor uitvoering gegeven aan de bedoelingen en overwegingen van de bestuurders van Stichting PVH zoals deze tussen 1990 en eind 1998 aan de structuurwijzigingen ten grondslag lagen en aan de toen aan belanghebbenden gedane toezeggingen. Zij heeft hiertoe verwezen naar de (in 2.3 en 2.4 deels geciteerde) uitlatingen van het bestuur en zijn notaris omtrent de bestemming van het vermogen van Stichting PVH. Dit een en ander brengt naar de opvatting van Stichting BPVH kennelijk mee dat de statuten van Optas Pensioenen althans - behoudens artikel 27, ook - de bepalingen omtrent doel, winst- en verliesbestemming en vereffening niet kunnen of behoren te worden gewijzigd. Alle gelden die Stichting PVH voor de verbreding van haar basis heeft gebruikt, moeten voor de verwezenlijking van haar doel, dus ten behoeve van de Belanghebbenden althans de Verzekerden, worden aangewend. Voor zover geen sprake is van een wettelijke beklemming van het vermogen van Optas Pensioenen, dan is op grond van het voorgaande toch zeker sprake van een statutaire beklemming onderscheidenlijk een toezegging, aldus Stichting BPVH, terwijl met betrekking tot het gehele vermogen van Optas Schade volgens haar mutatis mutandis hetzelfde geldt.
3.12 (…) Zij(de Ondernemingskamer)
acht zulks, (…) overigens ook in overeenstemming met de economische, feitelijke gang van zaken en de kennelijke strekking van artikel 2:18 lid 6 BW. Immers, dat de Belanghebbenden althans de Verzekerden - als (voormalige) werknemers van de vervoer- en havenbedrijven - thans geen aanspraken kunnen doen gelden op het overige, niet wettelijk beklemde vermogen van Optas Pensioenen, evenmin als op het (gehele) vermogen van Optas Schade, vindt, zoals in 3.9 is overwogen, zijn oorzaak in de omstandigheid dat zij gecompenseerd moeten worden geacht doordat dat overige vermogen reeds op een andere wijze - in de visie van Stichting BPVH: naar de bedoeling van het toenmalige bestuur van Stichting PVH - te hunner behoeve is afgezonderd, en wel bij gelegenheid van de overdracht door Stichting Optas, tegen zakelijke voorwaarden en een commerciële prijs, van de aandelen in (de moedervennootschap van) de Optas Vennootschappen aan (een dochtervennootschap van) Aegon. Deze overdracht is in zoverre dan ook niet te vergelijken met de eerdere overdracht door Stichting PVH aan Stichting Optas Pensioenen en Stichting Optas Schade (welke tegen nominale waarde van de aandelen van de Optas Vennootschappen is geschied), nu als gevolg van die eerdere overdracht de aandelen niet buiten de Optas Groep geraakten. De opbrengst van de verkoop aan Aegon behelst dan ook zowel de waarde van het wettelijk beklemde vermogen van Optas Pensioenen als de waarde van het overige vermogen van de Optas Vennootschappen zoals dat sinds 1991 respectievelijk 1994 binnen de ondernemingen van die vennootschappen is opgebouwd. Aldus is, in de visie van Stichting BPVH, de mogelijke verplichting om de door de uitlatingen van of namens het bestuur van Stichting PVH in december 1996/januari 1997 gewekte verwachtingen te honoreren, thans en in zoverre, althans in economische zin verschoven (van Stichting PVH via Stichting Optas Pensioenen en Stichting Optas Schade) naar Stichting Optas. De tegenwaarde van het niet-wettelijk beklemde vermogen van de Optas Vennootschappen - welk deel van de verkoopopbrengst dat ook moge zijn - bevindt zich thans ook daadwerkelijk in handen van Stichting Optas (evenals de tegenwaarde van het beklemde vermogen, maar dat zij - hier - terzijde opgemerkt). Mitsdien, doch - gelijk hiervóór is overwogen in zoverre ten overvloede -, overweegt de Ondernemingskamer dat Stichting BPVH haar claim in zoverre dient te richten tegen Stichting Optas. Het komt de Ondernemingskamer voor dat geenszins bij voorbaat kan worden uitgesloten dat deze laatstgenoemde stichting (ondanks haar sinds 2000 dan wel 2003 andersluidende statutaire doelstelling) gehouden moet worden geacht de opbrengst van de verkoop van Optas N.V. - (groten)deels - aan te wenden ten behoeve van de vervoer- en havenbedrijven, hun (voormalige) werknemers en de overige verzekerden van de Optas Vennootschappen. De opstelling van (het bestuur van) Stichting Optas in deze kwestie komt de Ondernemingskamer dan ook bepaaldelijk als geenszins vanzelfsprekend voor.”
De Ondernemingskamer heeft bij dit oordeel in aanmerking genomen dat Optas Pensioenen noch Aegon te eniger tijd tegenover de Belanghebbenden of de Verzekerden met haar handelwijze duidelijk heeft gemaakt dat Optas Pensioenen jegens hen zekere verantwoordelijkheden heeft aanvaard welke als zodanig niet voortvloeiden uit de pensioenverzekeringsovereenkomsten (bijvoorbeeld tot volledige indexatie en waardevastheid van hun pensioenen), doordat zij in het verleden een bestendige gedragslijn terzake heeft gevolgd, of doordat zij terzake beleid bekend heeft gemaakt, of doordat zij terzake - meer recent - voldoende concrete uitspraken heeft gedaan, en als gevolg waarvan zij bij de Belanghebbenden of de Verzekerden de gerechtvaardigde verwachting heeft gewekt (of geacht moet worden te hebben gewekt) dat zij zich in de (nabije) toekomst ook van die verantwoordelijkheden zal kwijten. Althans, Stichting BPVH heeft volstrekt onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld om tot een zodanige conclusie te kunnen komen. Aldus ontbreekt naar het oordeel van de Ondernemingskamer niet alleen een juridische, doch ook enige feitelijke verplichting, dan wel enig voldoende feitelijk voornemen, tot het aanwenden of besteden van het beklemde vermogen ten behoeve van derden zoals de Belanghebbenden of de Verzekerden. Dit leidt ertoe dat Optas Pensioenen noch Aegon een extra voorziening uit dien hoofde behoeft te treffen.”
Deze klacht faalt. De ondernemingskamer heeft - in cassatie niet bestreden - vastgesteld dat de Verzekerden geen contractuele rechten jegens Optas Pensioenen[noot rechtbank: in dit vonnis Optas, zie onder 2.7.]
kunnen doen gelden met betrekking tot het beklemde vermogen, dat evenmin sprake is van feitelijke verplichtingen of constructive obligations jegens Belanghebbenden en dat het niet is toegestaan het beklemde vermogen als minderheidsbelang op te nemen. In deze omstandigheden geeft het oordeel dat het beklemde vermogen, dat zonder toestemming van de rechter niet voor uitkering aan de aandeelhouders beschikbaar is, onderdeel uitmaakt van het eigen vermogen van Optas Pensioenen, niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Anders dan het onderdeel betoogt, kan uit de omstandigheid dat het wettelijk beklemde vermogen (in beginsel) niet aan de aandeelhouders toekomt, niet worden afgeleid dat dit niet meer als 'eigen' vermogen, maar als een verplichting of als een separate post in de jaarrekening moet worden verantwoord. De aard van het in art. 2:18 lid 6 voorziene rechtsgevolg van beklemming, zoals dat in de jaarrekening van Optas Pensioenen is toegelicht (hiervoor in 3.5 onder rov. 2.19 weergegeven), dwingt immers niet ertoe het beklemde vermogen als 'vreemd' vermogen in de zin van IAS 37 aan te merken dat niet kan behoren tot het 'eigen vermogen'.”
6.4 In de kern komt het betoog van appellanten erop neer dat zij stelt dat de € 2,5 miljard die in 2018 op de balans van Optas Pensioenen stond aan haar en de overige Optas-verzekerden in eigendom toebehoort en dat Aegon zich dit eigendom ten onrechte heeft toegeëigend. Dit moet worden teruggedraaid door ofwel de fusie nietig te verklaren of te vernietigen (de primaire vordering) ofwel de schade die appellanten en de overige Optas-verzekerden daardoor lijden te vergoeden (subsidiaire vordering), aldus appellanten. Desgevraagd heeft [appellante 1] bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep verklaard dat haar vorderingen wat dit betreft uitsluitend zijn gegrond op de schending van statutaire, fiscale en eigendomsaanspraken. Deze beperking van de grondslag zal het hof in aanmerking nemen.
4.Het geschil
Primair
Subsidiair:
5.De beoordeling
Aldus is(…)
de mogelijke verplichting om de door de uitlatingen van of namens het bestuur van Stichting PVH in december 1996/januari 1997 gewekte verwachtingen te honoreren, thans en in zoverre, althans in economische zin verschoven (van Stichting PVH via Stichting Optas Pensioenen en Stichting Optas Schade) naar Stichting Optas. De tegenwaarde van het niet-wettelijk beklemde vermogen van de Optas Vennootschappen - welk deel van de verkoopopbrengst dat ook moge zijn - bevindt zich thans ook daadwerkelijk in handen van Stichting Optas (evenals de tegenwaarde van het beklemde vermogen, maar dat zij - hier - terzijde opgemerkt). Mitsdien, doch - gelijk hiervóór is overwogen in zoverre ten overvloede -, overweegt de Ondernemingskamer dat Stichting BPVH haar claim in zoverre dient te richten tegen Stichting Optas.”
feitelijkdoor Optas behaalde winst dat toelaat. De passages bevatten geen verwijzing naar de
feitelijkbeschikbare winst, maar alleen naar een
beschikbarewinstdeling.
beschikbare winstdelingop basis waarvan een recht op indexatie bestaat. Daarvoor is artikel 20 van het pensioenreglement C relevant, dat luidt als volgt:
Het rendement van de beleggingen van de premiereserve en van de voorziening indexering is het netto rendement dat zou worden behaald, wanneer de premiereserve en de voorziening indexering op 1 januari van een jaar volgens een door PVH bepaalde methodiek waren belegd in fictieve leningen van verschillende looptijd.”
Daarom houden de werknemers die voor 1950 geboren zijn in grote lijnen hun oude pensioenregeling.”
De tot 1 januari 1998 onder de oude regeling opgebouwde pensioenen blijven vanzelfsprekend volledig gehandhaafd, dus ook winstdelend.”
PVH zal in 1998 samengaan met OPTAS Pensioenen N.V. Dit is van groot belang omdat de bedrijven het pensioen van al hun werknemers dan bij één verzekeraar kunnen onderbrengen. OPTAS is in 1990 door PVH opgericht. Ook wordt een Stichting Deelnemersraad opgericht voor de behartiging van de belangen van de verzekerden van OPTAS.”
Tot nu toe werd de winstdeling jaarlijks vastgesteld door het bestuur van PVH. Vanaf 1 januari 1998 komt er een marktconforme winstdeling gebaseerd op een objectieve rentemaatstaf, de “overrente”. Deze overrente wordt aangewend om de pensioenen aan te passen aan de prijsontwikkeling. Als de overrente over een jaar niet helemaal nodig is om te indexeren, zal het meerdere gereserveerd worden voor de jaren waarin de overrente niet helemaal voldoende is om te indexeren.”
Eén van de sterke punten van de Optas-groep is dat er geen externe aandeelhouders zijn die hun deelneming zien als een belegging die rendement dient op te brengen. Dit betekent dat uiteindelijk alle positieve resultaten die de Optas-groep maakt bestemd kunnen worden ten behoeve van de deelnemers, in de vorm van een winstdelingsregeling respectievelijk ten behoeve van de werkgevers in de vorm van premievrijstelling.”
moet. De rechtbank wijst ook nog op de opmerking van de advocaat van eisers dat voor 1996 de reserves van Stichting PVH ook voor andere doeleinden zijn gebruikt dan de indexatie van de pensioenen van verzekerden.
Is de € 2,5 miljard eigendom van [appellante 1] c.s.[de rechtbank gebruikt hierna de term appellanten]
en de overige Optas-verzekerden”. Het hof heeft verder overwogen dat de vorderingen van de appellanten in deze procedure wat dit betreft uitsluitend zijn gegrond op de schending van statutaire, fiscale en eigendomsaanspraken omdat het de appellanten niet ging om indexeringsrechten. Het hof heeft vervolgens geconcludeerd dat geen sprake is van eigendom in de zin van het Burgerlijk Wetboek dan wel in de zin van artikel 1 EP EVRM en artikel 17 EU Handvest van de Optas-verzekerden en dat deze bepalingen geen eigendomsrechten aan appellanten toekennen waarop zij jegens Aegon een beroep kunnen doen. De rechtbank verwijst naar hetgeen onder 3.9. van dit vonnis is opgenomen.