ECLI:NL:RBDHA:2024:19466
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Onrechtmatigheid van bewaring en verzoek om schadevergoeding in vreemdelingenrechtelijke zaak
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 november 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van eiser, die door de Minister van Asiel en Migratie was opgelegd. De maatregel was opgelegd op basis van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft tegen deze maatregel beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. De minister heeft de maatregel van bewaring op 6 november 2024 opgeheven, wat de rechtbank noopte om te beoordelen of de bewaring onrechtmatig was geweest en of eiser recht had op schadevergoeding.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de bewaring niet onrechtmatig was, omdat eiser geen rechtmatig verblijf had in afwachting van de beslissing op zijn aanvraag om inschrijving voor burgers van de Unie. De rechtbank oordeelde dat eiser misbruik van recht had gemaakt door de aanvraag in te dienen terwijl hij in bewaring zat, en dat hij niet had voldaan aan de vereisten voor rechtmatig verblijf. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de minister voldoende voortvarend had gehandeld in de uitvoering van de bewaring, aangezien er op tijd vertrekhandelingen waren verricht.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiser ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is gedaan door rechter S.A. van Hoof, in aanwezigheid van griffier S. Voolstra, en is openbaar gemaakt op 25 november 2024. Eiser kan binnen een week na bekendmaking hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.