202306014/1/V3.
Datum uitspraak: 23 oktober 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[de vreemdeling]
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 20 september 2023 in zaak nr. NL23.24127 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de minister van Asiel en Migratie.
Procesverloop
Bij besluit van 22 augustus 2023 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid de vreemdeling in bewaring gesteld.
Bij uitspraak van 20 september 2023 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. G.A. Dorsman, advocaat in Rotterdam, hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft op verzoek van de Afdeling schriftelijke inlichtingen gegeven, waarop de vreemdeling heeft gereageerd.
De minister en de vreemdeling hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft op 14 augustus 2024 de heer ir. G.O. Koopman benoemd als deskundige voor het instellen van een onderzoek. De deskundige heeft op 3 september 2024 verslag uitgebracht. De vreemdeling heeft een zienswijze ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 11 september 2024, waar de minister, vertegenwoordigd door mr. I.M. Genee, en vergezeld van J. Dominicus, en de deskundige zijn verschenen. De zaak is gelijktijdig behandeld met zaken ECLI:NL:RVS:2024:4238 en ECLI:NL:RVS:2024:4239. Overwegingen
Inleiding en eerste grief
1. De maatregel van bewaring is opgelegd door een medewerker van de Dienst Terugkeer en Vertrek (hierna: de DT&V) en is door deze medewerker ondertekend met een elektronische handtekening. Bij het valideren van deze handtekening verschijnt bij de Afdeling de volgende foutmelding:
"Fout tijdens de verificatie van de handtekening
Handtekening bevat onjuiste, onherkenbare, beschadigde of verdachte gegevens
Ondersteuningsinformatie: SigDict / Contents illegal data"
1.1. Ook bij de vreemdeling verschijnt deze foutmelding, als hij de handtekening wil valideren. De minister heeft bij de rechtbank daarom een schermafdruk overgelegd, waarop volgens hem de succesvolle validatie van de elektronische handtekening te zien is.
2. De rechtbank heeft overwogen dat uit deze schermafdruk blijkt dat de maatregel rechtsgeldig tot stand is gekomen, omdat deze afdruk informatie bevat over de digitale eigenschappen van de handtekening. Ook heeft zij overwogen dat de door de vreemdeling genoemde foutmelding niet zichtbaar is in de maatregel die zij in haar digitale dossier kan raadplegen.
3. De vreemdeling klaagt in hoger beroep over het oordeel van de rechtbank dat de maatregel rechtsgeldig tot stand is gekomen. Hij betoogt dat uit de maatregel niet volgt dat deze door een daartoe bevoegde ambtenaar is ondertekend. Er kleeft daarom een gebrek aan de maatregel, waardoor de inbewaringstelling van begin af aan onrechtmatig was.
De eisen aan een rechtsgeldige bewaringsmaatregel
4. Ingevolge artikel 5.3, eerste lid, van het Vb 2000 wordt een maatregel waarbij bewaring op grond van artikel 59, 59a of 59b van de Vw 2000 wordt opgelegd gedagtekend en ondertekend. Op grond van
artikel 2:16, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht in verbinding met artikel 3 van de eIDAS-verordening is aan het vereiste van ondertekening voldaan door een elektronische handtekening, indien de methode die daarbij voor ondertekening is gebruikt, voldoende betrouwbaar is, gelet op de aard en inhoud van het elektronische bericht en het doel waarvoor het is gebruikt. Voor de elektronische handtekening onder bewaringsmaatregelen heeft de Afdeling geoordeeld dat de gebruikte methode voldoende betrouwbaar is. De Afdeling verwijst naar haar uitspraak van 8 oktober 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3355. De geldigheid van de elektronische handtekening moet tot slot kunnen worden gevalideerd. 5. De Afdeling stelt vast dat een schermafdruk van de validatie van de elektronische handtekening onvoldoende is om te kunnen vaststellen dat de maatregel een rechtsgeldige handtekening bevat. De Afdeling heeft daarom de deskundige benoemd en hem de opdracht gegeven de oorzaken van de foutmelding te onderzoeken.
De bevindingen van de deskundige
6. Uit het verslag van de deskundige van 3 september 2024 volgt dat nadat de medewerker van de DT&V de maatregel van 22 augustus 2023 elektronisch heeft ondertekend, de minister het digitale bestand daarvan naar de Rechtspraak heeft gestuurd. Bij de Rechtspraak is dat bestand omgezet naar een bestandsformaat dat geschikt is voor digitale archivering. Deze omzetting heeft ervoor gezorgd dat informatie in het deel van het bestand waar de elektronische handtekening zich bevindt beschadigd is geraakt. Het bestand met de beschadigde handtekening is vervolgens in de digitale dossiers van de vreemdeling, de rechtbank en de Afdeling terechtgekomen. De deskundige heeft beschikking gekregen over een versie van het bestand die nog niet door de Rechtspraak was omgezet. Dit originele bestand kon hij zonder foutmelding valideren. Vervolgens heeft hij door het uitvoeren van verschillende tests de foutmelding kunnen repliceren en daarmee kunnen vaststellen dat de foutmelding bedoeld onder 1 verschijnt nadat het bestandsformaat wordt gewijzigd.
6.1. De door hem onderzochte foutmelding is volgens hem kenmerkend voor de beschadiging van de handtekening die onder meer ontstaat bij de omzetting van het bestand zoals dat hier is gebeurd. Ook heeft hij geconcludeerd dat het originele onbeschadigde bestand van de minister inhoudelijk geen verschillen vertoont met de versie die ter beschikking is gesteld in het digitaal dossier. Op zitting bij de Afdeling heeft hij daarover verklaard dat bij een inhoudelijke aanpassing na ondertekening van het bestand een andere foutmelding verschijnt. Tot slot volgt uit het rapport dat het niet waarschijnlijk is dat er iets mis is met de certificering van de handtekening.
6.2. De onder 6 genoemde omzetting bij de Rechtspraak gebeurt volgens de deskundige automatisch wanneer bestanden in een voor de Rechtspraak ongewenst formaat worden aangeleverd. De Rechtspraak heeft aan de deskundige laten weten dit probleem eind 2023 geconstateerd te hebben en sinds begin 2024 meer documenten zonder omzetting door te laten, ook wanneer deze niet het juiste formaat hebben. De minister heeft dit ter zitting bevestigd.
Oordeel Afdeling
7. De Afdeling stelt vast dat ook zij de elektronische handtekening in het originele bestand, bedoeld onder 6, zelfstandig heeft kunnen valideren. Daaruit blijkt dat de handtekening geldig is en de maatregel daarna inhoudelijk niet is gewijzigd. Dat betekent dat de maatregel rechtsgeldig is ondertekend. Dat de vreemdeling door de omzetting van dit bestand bij de Rechtspraak alleen beschikking had over een versie van de maatregel met een ongeldige handtekening, maakt niet dat niet van de geldigheid van de handtekening kan worden uitgegaan. De Afdeling wijst ter vergelijking op haar uitspraak van 12 maart 2021, ECLI:NL:RVS:2021:543. 7.1. Omdat de maatregel rechtsgeldig is ondertekend, heeft de rechtbank terecht overwogen dat de maatregel rechtsgeldig tot stand is gekomen, zoals bedoeld in artikel 5.3 van het Vb 2000. Van een gebrek dat de maatregel onrechtmatig maakt, is daarom geen sprake.
7.2. De Afdeling onderschrijft niettemin het belang van de vreemdeling bij het zelfstandig kunnen controleren of het besluit dat ten grondslag ligt aan zijn inbewaringstelling rechtsgeldig tot stand is gekomen. De Afdeling geeft de Rechtspraak daarom mee elektronisch ondertekende dossierstukken uit te sluiten van de onder 6 en 6.2 genoemde omzettingen. Voor zover noodzakelijk, kunnen partijen en de rechtbank het originele bestand met de geldige handtekening ook achteraf alsnog verkrijgen.
7.3. De grief faalt.
Tweede grief
8. Wat de vreemdeling in de tweede grief heeft aangevoerd, leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat de grief geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
Ambtshalve toets
9. De Afdeling ziet ook ambtshalve geen reden om de bewaring onrechtmatig te achten.
Conclusie
10. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.C.A. de Poorter, voorzitter, en mr. N. Verheij en mr. A.J.C. de Moor-van Vugt, leden, in tegenwoordigheid van S. van Dijk LLM, griffier.
w.g. De Poorter
voorzitter
w.g. Van Dijk
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 23 oktober 2024
967