ECLI:NL:RBDHA:2024:19150

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 november 2024
Publicatiedatum
20 november 2024
Zaaknummer
NL24.40770 en NL24.40771
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag en verzoek om voorlopige voorziening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 18 november 2024, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. Eiser, die stelt de Jemenitische nationaliteit te hebben, heeft een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 18 oktober 2024 niet in behandeling genomen, omdat Polen verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de asielaanvraag.

De rechtbank heeft geen zitting gehouden en oordeelt dat het beroep kennelijk ongegrond is. Eiser heeft aangevoerd dat er in Polen ernstige tekortkomingen zijn in de asielprocedure, die volgens hem kunnen worden aangemerkt als systeemfouten. Hij stelt dat de Poolse rechterlijke macht niet in staat is om rechtsbescherming te waarborgen, en dat de tekortkomingen in strijd zijn met de Procedurerichtlijn en het verbod op refoulement zoals vastgelegd in artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.

De rechtbank stelt vast dat verweerder op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan van de goede werking van het asiel- en opvangsysteem in Polen, tenzij eiser kan aantonen dat er ernstige tekortkomingen zijn. De rechtbank concludeert dat eiser er niet in is geslaagd om dit aannemelijk te maken. De rechtbank oordeelt dat het bestreden besluit voldoende zorgvuldig en gemotiveerd is en dat de beroepsgronden van eiser niet slagen. Daarom wordt het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.40770 en NL24.40771
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiser] , V-nummer: [v-nummer] , eiser/verzoeker (hierna: eiser)

(gemachtigde: mr. M. Timmer),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De voorzieningenrechter beoordeelt in deze uitspraak het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser. Verweerder heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 18 oktober 2024 niet in behandeling genomen omdat Polen ervoor verantwoordelijk is.

Beoordeling door de rechtbank

Geen zitting
2. De rechtbank houdt in deze zaak geen zitting. Het beroep is namelijk kennelijk ongegrond. [1] Hieronder legt de rechtbank dit uit.
Waar gaat deze zaak over?
3. Eiser stelt de Jemenitische nationaliteit te hebben en op [geboortedatum] 1997 te zijn geboren. Verweerder heeft de asielaanvraag niet in behandeling genomen, omdat Polen verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling daarvan.
Wat vindt eiser in beroep?
4. Eiser stelt dat in Polen sprake is van ernstige tekortkomingen in de asielprocedure die kunnen worden aangemerkt als systeemfouten. In Polen is er namelijk geen sprake van een rechterlijke macht die in staat is om rechtsbescherming te verzekeren in de zin van het VEU [2] . Ter onderbouwing hiervan verwijst eiser naar rechtspraak van het Europese Hof van Justitie. [3] De tekortkomingen in de Poolse asielprocedure zijn in strijd met de Procedurerichtlijn en brengen een risico met zich mee op verboden refoulement in strijd met artikel 4 van het Handvest. [4] In het bestreden besluit gaat verweerder onvoldoende in op hetgeen namens eiser in de zienswijze naar voren is gebracht. Verder verwijst verweerder in de beschikking naar verschillende uitspraken om te onderbouwen dat er geen aanwijzingen zijn dat Polen zich niet aan het Europese asielrecht houdt. [5] Eiser stelt dat in deze uitspraken echter niets is opgenomen over of Polen de verplichtingen op grond van het VEU [6] nakomt. Het bestreden besluit is dan ook niet met de vereiste zorgvuldigheid tot stand gekomen en is onvoldoende gemotiveerd.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
5. De rechtbank stelt voorop dat het uitgangspunt is dat verweerder op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ervan mag uitgaan dat lidstaten van de Europese Unie hun verdragsverplichtingen tegenover asielzoekers zullen nakomen. Van dit uitgangspunt wordt slechts afgeweken indien eiser aannemelijk maakt dat het asiel- en opvangsysteem dusdanige tekortkomingen vertoont dat hij bij overdracht aan Duitsland een reëel risico loopt op een behandeling strijdig met artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest. Om onder de tekortkomingen van artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest te vallen, moeten deze een hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken. Of deze bereikt wordt hangt af van de gegevens in de zaak.
5.1
Naar het oordeel van de rechtbank is eiser er niet in geslaagd om het voorgaande aannemelijk te maken. Op basis van de enkele, niet onderbouwde stellingen van eiser dat er in Polen ernstige tekortkomingen en systeemfouten zijn in de asielprocedure kan niet worden geconcludeerd dat Polen zich niet aan zijn internationale verplichtingen jegens asielzoekers houdt of dat sprake is van structurele tekortkomingen in het asielsysteem die de bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid hebben bereikt. Ook is niet gebleken dat de Poolse rechterlijke macht niet in staat is om de rechtsbescherming in de zin van artikel 19, eerste en tweede alinea, van het VEU te verzekeren. Gelet op de recente uitspraak van de Afdeling [7] van 4 september 2024 kan verweerder zich nog steeds beroepen op het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Polen. Het bestreden besluit is voldoende zorgvuldig tot stand gekomen en voldoende gemotiveerd.
(Indirect) refoulement
6. Ten aanzien van de vrees van eiser om te worden uitgezet naar Polen, overweegt de rechtbank dat binnen de kaders van een Dublinprocedure niet beoordeeld kan worden of een vreemdeling bij overdracht aan de verantwoordelijke lidstaat een reëel risico loopt op indirect refoulement, gelet op het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU) van 30 november 2023 [8] en de uitspraak van de Afdeling van 12 juni 2024. [9] Dit is alleen anders indien niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan ten aanzien van het betreffende land. Dat is in dit geval, zoals hiervoor is overwogen, niet aan de orde.

Conclusie en gevolgen

7. De beroepsgronden slagen niet. De rechtbank twijfelt hier niet over. Daarom is het beroep kennelijk ongegrond.
8. Nu er uitspraak is gedaan in het beroep en er niet langer sprake is van connexiteit [10] , wordt het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk verklaard.
9. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter verklaart het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.I.H. Kerstens-Fockens, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van J.F. Elzenaar, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over verzet
Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 8:54, eerste lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Artikel 19, eerste lid, tweede alinea, van het Verdrag betreffende de Europese Unie.
3.Europese Commissie tegen Republiek Polen 24-06-2019 ECLI:EU:C:2019:531
4.Handvest van de grondenrechten van de Europese Unie.
5.Uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 14 april 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:6129; Uitspraak van de rechtbank Den Haag van 28 april 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:6826; Uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 20 juli 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:10690; Uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 26 september 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:16081.
6.Artikel 19, eerste lid, tweede alinea.
7.De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, ECLI:NL:RVS:2024:3456.
8.HvJEU, 30 november 2023, ECLI:EU:C:2023:934.
9.Afdeling, 12 juni 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2359.
10.Op grond van artikel 8:81 en 8:83, derde lid, van de Awb.