ECLI:NL:RBDHA:2023:16081

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 september 2023
Publicatiedatum
25 oktober 2023
Zaaknummer
NL23.22228
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling te nemen. Dit besluit, genomen op 2 augustus 2023, is gebaseerd op de stelling dat Polen verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser, die afkomstig is uit Belarus. De rechtbank heeft de zaak op 31 augustus 2023 behandeld, waarbij zowel eiser als zijn gemachtigde, alsook de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig waren.

De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is. Dit betekent dat de rechtbank het besluit van de staatssecretaris om de aanvraag niet in behandeling te nemen, in stand houdt. De rechtbank stelt vast dat Polen in beginsel verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag en dat de staatssecretaris mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eiser heeft aangevoerd dat de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht in Polen onder druk staat en dat hij vreest voor zijn veiligheid bij terugkeer naar Polen. De rechtbank oordeelt echter dat eiser niet voldoende bewijs heeft geleverd om aan te tonen dat Polen zijn internationale verplichtingen niet zal nakomen.

De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken en rapporten die bevestigen dat Polen zich houdt aan de bepalingen van het Europees asielrecht. Eiser heeft geen concrete feiten aangedragen die zijn vrees onderbouwen, en de rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de Poolse autoriteiten. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel van toepassing is en dat het beroep van eiser niet slaagt. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten en de uitspraak is openbaar gemaakt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.22228

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 september 2023 in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. P.M. van der Roest),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. S. Dinez).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, omdat Polen verantwoordelijk is voor de behandeling van die asielaanvraag. Dat besluit heeft de staatssecretaris op 2 augustus 2023 genomen.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 31 augustus 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het bestreden besluit. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
2.1.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
3. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1] In dit geval heeft Nederland bij Polen een verzoek om overname gedaan. Polen heeft dit verzoek aanvaard.
Omvang van het geschil
4. Niet in geschil is dat Polen in beginsel verantwoordelijk is voor de behandeling van eisers verzoek om internationale bescherming. De vraag die in deze zaak centraal staat is of ten aanzien van Polen nog altijd van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan.
Het interstatelijk vertrouwensbeginsel
5. Eiser voert aan dat ten aanzien van Polen niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. De onafhankelijkheid van de rechterlijke macht van Polen staat onder druk. Eiser verwijst in dit kader onder andere naar het Mission report van het Europese Parlement. [2] Verder verwijst hij naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 15 juni 2022, waar vragen zijn gesteld over de ondeelbaarheid van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Polen. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in de brief van 17 januari 2023 opgemerkt dat de behandeling van het hoger beroep zal worden aangehouden in afwachting van het antwoord van het Hof van Justitie van de Europese Unie op de prejudiciële vragen. Volgens eiser maken zijn persoonlijke omstandigheden dat (extra) moet worden gevreesd dat Polen ten aanzien van hem de verdragsbepalingen niet in acht zal nemen. Eiser is afkomstig uit Belarus. Gelet op zijn afkomst en het feit dat Belarus de inval van Oekraïne door Rusland steunt, verwacht hij niet dat de Poolse autoriteiten hem willen helpen.
5.1.
De staatssecretaris stelt zich hierover op het standpunt dat hij mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel.
5.2.
De rechtbank stelt voorop dat het uitgangspunt is dat de staatssecretaris ten aanzien van Polen mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dat betekent dat de staatssecretaris er in beginsel op mag vertrouwen dat Polen zijn internationale verplichtingen tegenover eiser zal nakomen. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dit niet langer het geval is.
5.3.
De rechtbank is van oordeel dat eiser hier niet in geslaagd is. De rechtbank verwijst daartoe naar de uitspraak van de meervoudige kamer van deze rechtbank en zittingsplaats van 2 juni 2022. [3] Hierin heeft de rechtbank geoordeeld dat niet is gebleken dat Polen zich – afgezien van pushbacks aan de buitengrenzen – op dit moment niet houdt aan de bepalingen van het Europees asielrecht. Dit is ook geoordeeld in de uitspraak van de meervoudige kamer van deze zittingsplaats van 1 juli 2022. [4] Over de rechterlijke macht in het bijzonder heeft de rechtbank overwogen dat niet is gebleken dat de vreemdeling geen toegang heeft tot de rechter en evenmin dat het voor Poolse rechters onmogelijk of uiterst moeilijk is om in vreemdelingenrechtelijke zaken onafhankelijk en/of onpartijdig recht te spreken dan wel dat zij dit niet zouden doen of dat de Poolse tuchtkamer hen nadien maatregelen heeft opgelegd. De rechtbank ziet geen aanleiding om in deze zaak hierover anders te oordelen. In de hierboven genoemde uitspraken is het AIDA-rapport, update 2020 betrokken, dat van recentere datum is dan de update 2019 waar eiser een beroep op heeft gedaan. Ook de door eiser aangehaalde publicatie van Amnesty International, [5] die dateert van voor de hierboven genoemde uitspraken, schetst naar het oordeel van de rechtbank geen wezenlijk ander beeld over de situatie in Polen.
5.3.1.
Eiser heeft verder nog aangevoerd dat Dublinclaimanten bij terugkeer naar Polen te vrezen hebben voor detentie en verwijst in dit kader naar een rapport van HNLAC. [6] Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris zich terecht op het standpunt gesteld dat uit dit rapport niet volgt dat sprake is van systematische detentie van Dublinterugkeerders. De staatssecretaris heeft in dit kader bovendien terecht gewezen op de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Groningen, van 20 juli 2023, [7] waarin recentere landeninformatie uit het AIDA-rapport van april 2023 is betrokken. De rechtbank concludeerde in die zaak dat detentie bij Dublinterugkeerders juist minder wordt toegepast dan voorheen en dat ook veel Poolse rechtbanken verzoeken van de autoriteiten om detentie van Dublinterugkeerders afwijzen. De rechtbank ziet geen aanleiding om daar in de onderhavige zaak anders over te oordelen. In hetgeen eiser heeft aangevoerd, ziet zij daarom geen aanknopingspunt voor de conclusie dat de detentieomstandigheden in Polen maken dat niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan.
5.3.2.
Wat eiser met betrekking tot zijn persoonlijke omstandigheden naar voren heeft gebracht, biedt ook geen aanleiding voor een ander oordeel. Eiser heeft zijn vrees dat hij vanwege zijn Belarussische nationaliteit niet in de gelegenheid zal worden gesteld om in Polen een asielprocedure te doorlopen, niet met concrete feiten en omstandigheden onderbouwd. De enkele stelling dat er onder de Poolse bevolking anti-Belarussische sentimenten heersen, acht de rechtbank hiervoor onvoldoende. Zoals de staatssecretaris in het bestreden besluit terecht heeft opgemerkt, heeft eiser zelf niet eerder een asielaanvraag in Polen ingediend, zodat hij niet uit eigen ervaring kan spreken over de behandeling van de procedure. Eiser heeft geen concrete informatie aangedragen waaruit blijkt dat de Poolse autoriteiten asielaanvragen van personen met de Belarussische nationaliteit niet behandelen. Ook eisers stelling dat hij in Polen te vrezen heeft dat hij door de Russische geheime dienst zal worden opgepakt en teruggebracht naar Wit-Rusland, heeft hij niet nader onderbouwd. Een risico op indirect refoulement bij een overdracht naar Polen is de rechtbank dan ook niet gebleken.
5.3.3.
De rechtbank komt daarmee tot het oordeel dat de staatssecretaris in deze zaak ten aanzien van Polen van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mocht uitgaan. De rechtbank ziet geen aanleiding om de beantwoording van de prejudiciële vragen die de rechtbank over de (on)deelbaarheid van het interstatelijk vertrouwensbeginsel heeft gesteld, af te wachten.
5.4.
De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Hij krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Mol, rechter, in aanwezigheid van mr. H.C.M. Pijnenburg, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2.European Parliament, Committee on Civil Liberties, Justice and Home Affairs
5.Amnesty International, Poland: Free Courts, Free people, judges standing for their independence, 4 juli 2019.
6.Halina Niec Legal Aid Centre, Information Note, Situation of Dublin Returnees in Poland, juli 2016.