202402763/1/V3
Datum uitspraak: 4 september 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, van 25 april 2024 in zaak nr. NL.24.1835 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de minister van Asiel en Migratie.
Procesverloop
Bij besluit van 16 januari 2024 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, niet in behandeling genomen.
Bij uitspraak van 25 april 2024 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. N.M. Weteling, advocaat te Oss, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
De grief
1. De tweede grief van de vreemdeling is onder andere gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat het voor Dublinclaimanten niet mogelijk en/of niet effectief is om rechtsmiddelen aan te wenden in Polen vanwege verontrustende berichtgeving over de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht in dat land.
Het kader
2. Nationale rechterlijke instanties hebben de taak om te waarborgen dat het recht van de Unie in alle lidstaten ten volle wordt toegepast en dat daadwerkelijke rechtsbescherming wordt geboden (artikelen 2 en 19 van het Verdrag betreffende de Europese Unie). Het beginsel van daadwerkelijke rechtsbescherming is een algemeen beginsel van Unierecht. Om te waarborgen dat rechterlijke instanties daadwerkelijke rechtsbescherming kunnen bieden is de instandhouding van de onafhankelijkheid van die instantie essentieel (artikel 47, tweede lid, van het EU Handvest).
2.1. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Justitie bestaat het vereiste van onafhankelijkheid en onpartijdigheid uit twee aspecten. Allereerst moet de betrokken instantie haar taken volledig autonoom uitoefenen, zonder enig hiërarchisch verband en zonder aan wie dan ook ondergeschikt te zijn of van waar dan ook bevelen of instructies te ontvangen. Op die manier is de instantie beschermd tegen inmenging of druk van buitenaf die de onafhankelijkheid van de oordeelsvorming van haar leden in gevaar zou kunnen brengen en die van invloed zou kunnen zijn op hun beslissingen. Ten tweede moet de betrokken instantie gelijke afstand houden ten opzichte van de partijen bij het geding en hun belangen. Objectiviteit moet in acht worden genomen en elk belang bij de oplossing van het geschil moet ontbreken (zie bijvoorbeeld het arrest van het Hof van 11 juli 2024, Hann-Invest, ECLI:EU:C:2024:594, punten 50-51 en 54-58).
2.2. Voor de waarborgen van onafhankelijkheid en onpartijdigheid zijn regels nodig, onder andere met betrekking tot de samenstelling van de instantie, de benoeming, de ambtstermijn en de gronden voor verschoning, wraking en afzetting van haar leden, die geschikt moeten zijn om elke legitieme twijfel weg te nemen over de vraag of deze instantie zich niet laat beïnvloeden door externe factoren en onpartijdig is ten opzichte van de met elkaar strijdende belangen. Hierbij is het van belang dat rechters worden behoed voor inmenging of druk van buitenaf die hun onafhankelijkheid en onpartijdigheid in gevaar zou kunnen brengen. De regels over het statuut van rechters en de uitoefening van hun rechterlijke taken moeten het in het bijzonder mogelijk maken elke rechtstreekse en meer indirecte vormen van beïnvloeding die de beslissingen van de betrokken rechters zouden kunnen sturen, uit te sluiten en zo te voorkomen dat deze rechters de indruk wekken niet onafhankelijk en onpartijdig te zijn. Dat kan namelijk het vertrouwen ondermijnen dat de rechterlijke macht in een democratische samenleving en een rechtsstaat bij de betrokkenen moet wekken. In het bijzonder moet de onafhankelijkheid van de rechters niet alleen bij hun benoeming worden gewaarborgd, maar ook tijdens hun gehele loopbaan (zie bijvoorbeeld het arrest van het Hof van 7 september 2023, Asociația Forumul Judecătorilor din România, ECLI:EU:C:2023:628, punten 63-66).
De beoordeling
3. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat de rechterlijke macht in Polen in asielzaken niet onafhankelijk is. Dit blijkt ook niet uit de door de vreemdeling aangehaalde informatie, gedateerd van voor de Poolse verkiezingen uit 2023, zoals de e-mail van 29 november 2022 van coördinator Maria Poszytek van het European Legal Network on Asylum aan Vluchtelingenwerk Nederland. Daaruit blijkt wel dat, wanneer een asielzoeker een negatieve beslissing van het hoofd van het Bureau voor Vreemdelingenzaken ontvangt, hij beroep kan instellen bij de "Refugee Board" en vervolgens ook een klacht kan indienen bij de administratieve rechtbank van het Voivodschap in Warschau en vervolgens bij de Hoge Administratieve Rechtbank. In die e-mail staat ook dat, aangezien de rechters van deze beide rechtbanken worden benoemd door de Nationale Raad van Justitie, het mogelijk is dat de zaak van de asielzoeker wordt toegewezen aan een of meer rechters die niet kunnen worden beschouwd als een "tribunal established by law", wat betekent dat zij mogelijk niet onafhankelijk en/of onpartijdig zijn. Dat die mogelijkheid bestaat, betekent echter niet dat de gehele rechterlijke procedure zoals hiervoor beschreven niet onafhankelijk en/of onpartijdig verloopt. De rechtbank heeft ook terecht overwogen dat de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat de "Refugee Board" als beroepsinstantie de besluiten van het hoofd van het Bureau voor Vreemdelingenzaken kritiekloos zou bevestigen. Dit volgt in elk geval niet uit het door hem aangehaalde rapport van Asylum Information Database van mei 2023. Dat volgens pagina 29 van dat rapport de kans op een succesvol beroep klein is, betekent niet dat een vreemdeling daarom niet in staat is om een effectief rechtsmiddel aan te wenden. De rechtbank heeft ten slotte terecht overwogen dat de vreemdeling geen op hemzelf of op zijn specifieke zaak betrekking hebbende feiten of omstandigheden naar voren heeft gebracht waaruit geconcludeerd moet worden dat er sprake is van individuele risicofactoren die een eventuele juridische procedure van hem in Polen, als het zover zou komen, in negatieve zin zouden kunnen beïnvloeden.
3.1. De grief slaagt in zoverre niet.
4. Wat de vreemdeling verder in zijn hogerberoepschrift heeft aangevoerd, leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift in zoverre geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
4.1. Het hogerberoepschrift gaat namelijk onder meer over een rechtsvraag die bij uitspraak van vandaag door de Afdeling is beantwoord (ECLI:NL:RVS:2024:3455, onder 6.3-6.5, over het interstatelijk vertrouwensbeginsel voor Polen). Het hoger beroep biedt geen reden hierover in dit geval anders te oordelen. De conclusie
5. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Wissels, voorzitter, en mr. M. Soffers en mr. J.H. van Breda, leden, in tegenwoordigheid van mr. D.C.M. van Trappen, griffier.
w.g. Wissels
voorzitter
w.g. Van Trappen
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 4 september 2024
347-985