ECLI:NL:RBDHA:2023:6826

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 april 2023
Publicatiedatum
11 mei 2023
Zaaknummer
NL23.6004 en NL23.6005
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en voorlopige voorziening in het kader van Dublin-regelgeving met betrekking tot Polen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 april 2023 uitspraak gedaan in een procedure over de asielaanvraag van een eiser met de Syrische nationaliteit. De eiser had op 3 december 2022 asiel aangevraagd in Nederland, maar de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag niet in behandeling genomen, met als argument dat Polen verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag op basis van de Dublin-verordening. De eiser heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.

Tijdens de zitting op 25 april 2023 was de eiser aanwezig, bijgestaan door een kantoorgenoot en een tolk. De rechtbank heeft de argumenten van de eiser, die onder andere verwees naar rapporten van Amnesty International en Vluchtelingenwerk Nederland, in overweging genomen. De eiser betoogde dat de detentieomstandigheden in Polen in strijd zijn met artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel niet meer van toepassing is.

De rechtbank oordeelde dat de eiser niet heeft aangetoond dat Polen zijn internationale verplichtingen niet nakomt. De rechtbank verwees naar eerdere uitspraken waarin werd geoordeeld dat Polen zich houdt aan de bepalingen van het Europees asielrecht. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris in dit geval niet verder hoefde te toetsen of de detentieomstandigheden in Polen een schending van het EVRM opleveren. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: NL23.6004 en NL23.6005

uitspraak van de enkelvoudige kamer / voorzieningenrechter in de zaak tussen

[eiser en verzoeker], eiser en verzoeker

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. B. Manawi),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. R. Radema).

Procesverloop

Bij besluit van 27 februari 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Ook heeft hij een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met het verzoek om een voorlopige voorziening, op 25 april 2023 op zitting behandeld. Eiser was aanwezig. Hij werd bijgestaan door mr. [naam], kantoorgenoot en waarnemer van zijn gemachtigde. Als tolk was aanwezig A. Fawzy. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser is geboren op [geboortedag] 1999 en heeft de Syrische nationaliteit. Eiser heeft op 3 december 2022 asiel aangevraagd in Nederland.
2. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen, op de grond dat Polen verantwoordelijk is voor de behandeling hiervan. [1]
Waarom is eiser het niet eens met het bestreden besluit?
3. Eiser verzoekt allereerst zijn zienswijze als herhaald en ingelast te beschouwen. Eiser meent verder dat ten aanzien van Polen niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Eiser verwijst hiertoe naar een AIDA-rapport van 24 mei 2021, een document van Vluchtelingenwerk Nederland (VWN) van 20 juli 2021, een notitie van de commissie strategisch procederen en een rapport van Amnesty International. Verder verwijst eiser naar de prejudiciële vragen die door deze rechtbank, zittingsplaats Den Bosch, zijn gesteld over de deelbaarheid van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. [2] Eiser meent dat de behandeling van het beroep aangehouden moet worden in afwachting van de antwoorden hierop.
3.1
Daarnaast meent eiser dat de detentieomstandigheden in Polen leiden tot een vernederende behandeling in de zin van artikel 3 van het EVRM. [3] Eiser heeft aannemelijk gemaakt dat hij na overdracht aan Polen het risico loopt om gedetineerd te worden. Gelet op de uitspraak van de hoogste bestuursrechter van 15 december 2021 is de maatstaf van het arrest Jawo [4] daarom niet van toepassing. Het is aan verweerder om aannemelijk te maken dat Polen zijn internationale verplichtingen nakomt.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Verzoek om zienswijze als herhaald en ingelast te beschouwen
4. Het verzoek van eiser om wat in zijn zienswijze is aangevoerd als herhaald en ingelast te beschouwen, volgt de rechtbank niet. Verweerder is in het bestreden besluit gemotiveerd ingegaan op hetgeen eiser in de zienswijze heeft aangevoerd. Voor zover hij in beroep niet heeft geconcretiseerd op welke punten de motivering van het bestreden besluit ontoereikend is, kan de enkele herhaling van de zienswijze in beroep niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. [5]
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
5. De rechtbank stelt voorop dat het uitgangspunt is dat verweerder ten aanzien van Polen mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dat betekent dat verweerder er in beginsel op mag vertrouwen dat Polen zijn internationale verplichtingen tegenover eiser zal nakomen. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dit niet langer het geval is.
5.1
De rechtbank is van oordeel dat eiser hier niet in geslaagd is. De rechtbank verwijst daartoe naar de uitspraak van de meervoudige kamer van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, van 2 juni 2022. [6] Hierin heeft de rechtbank geoordeeld dat niet is gebleken dat Polen zich – afgezien van pushbacks aan de buitengrenzen – op dit moment niet houdt aan de bepalingen van het Europees asielrecht. In deze uitspraak is ook het AIDA-rapport dat in beroep is overgelegd reeds betrokken. De rechtbank is van oordeel dat het in beroep overgelegde rapport van Amnesty en de notitie van de commissie strategisch procederen, die dateren van na deze uitspraak, geen wezenlijk ander beeld schetsen van de situatie in Polen.
5.2
Wat eiser met betrekking tot zijn persoonlijke omstandigheden naar voren heeft gebracht, biedt geen aanleiding tot een ander oordeel. Ook al heeft eiser in Polen na illegale grensoverschrijding een dag in detentie gezeten, niet is gebleken dat hij bij terugkeer opnieuw in detentie terecht zal komen. Hij zal in het kader van de Dublinverordening gereguleerd worden overgedragen en niet illegaal de buitengrens van de Europese Unie hoeven passeren. Hoewel uit de rapporten die eiser heeft overgelegd blijkt dat niet uitgesloten is dat Dublinterugkeerders gedetineerd worden, is het aan eiser om aannemelijk te maken dat hier in zijn persoonlijke geval sprake van zal zijn. Verweerder heeft dit niet aannemelijk kunnen vinden, nu eiser bij zijn eerdere detentie na één dag al is vrijgelaten.
5.3
Gelet op het voorgaande heeft verweerder in het geval van eiser niet verder hoeven toetsen of de detentieomstandigheden op zichzelf een schending van artikel 3 van het EVRM opleveren. De stelling van gemachtigde van eiser ter zitting dat verweerder nader onderzoek had moeten verrichten, volgt de rechtbank gelet op het voorgaande ook niet.
6. Voor het aanhouden van de behandeling van het beroep van eiser om de beantwoording van de prejudiciële vragen af te wachten, ziet de rechtbank gelet op het voorgaande ook geen aanleiding.
Wat is de conclusie?
7. Het beroep is ongegrond. Omdat er op het beroep is beslist, bestaat er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek daartoe wordt afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Nooijen, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. C.M. van den Berg, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak op het beroep kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.
Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
2.Zie de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Den Bosch van 15 juni 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:5724.
3.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en fundamentele vrijheden.
4.Het arrest van het Hof van Justitie van 19 maart 2019 in de zaak Jawo tegen Duitsland, ECLI:EU:C:2019:218.
5.Zie onder meer de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 4 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2169, r.o. 3.