ECLI:NL:RBDHA:2023:6826
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- Rechtspraak.nl
Asielaanvraag en voorlopige voorziening in het kader van Dublin-regelgeving met betrekking tot Polen
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 april 2023 uitspraak gedaan in een procedure over de asielaanvraag van een eiser met de Syrische nationaliteit. De eiser had op 3 december 2022 asiel aangevraagd in Nederland, maar de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag niet in behandeling genomen, met als argument dat Polen verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag op basis van de Dublin-verordening. De eiser heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.
Tijdens de zitting op 25 april 2023 was de eiser aanwezig, bijgestaan door een kantoorgenoot en een tolk. De rechtbank heeft de argumenten van de eiser, die onder andere verwees naar rapporten van Amnesty International en Vluchtelingenwerk Nederland, in overweging genomen. De eiser betoogde dat de detentieomstandigheden in Polen in strijd zijn met artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel niet meer van toepassing is.
De rechtbank oordeelde dat de eiser niet heeft aangetoond dat Polen zijn internationale verplichtingen niet nakomt. De rechtbank verwees naar eerdere uitspraken waarin werd geoordeeld dat Polen zich houdt aan de bepalingen van het Europees asielrecht. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris in dit geval niet verder hoefde te toetsen of de detentieomstandigheden in Polen een schending van het EVRM opleveren. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af.