ECLI:NL:RBDHA:2023:10690

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 juli 2023
Publicatiedatum
20 juli 2023
Zaaknummer
NL23.16283
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verantwoordelijkheid van Polen voor asielaanvraag van Jemenitische eiser met Pools visum

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, wordt het beroep van een Jemenitische eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag afgewezen op basis van de Dublinverordening, omdat Polen verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. De eiser, die op 5 februari 2023 Nederland is binnengekomen en op 13 februari 2023 een asielaanvraag heeft ingediend, heeft een Pools visum dat geldig was van 5 oktober 2022 tot 15 februari 2023. De rechtbank heeft op 17 juli 2023 de zaak behandeld, waarbij de eiser en zijn gemachtigde, alsook de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat de eiser onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat Polen niet aan zijn internationale verplichtingen voldoet. De eiser heeft gewezen op zorgen over de behandeling van LHBTQI-personen in Polen en op rapporten die wijzen op problemen in de asielprocedure. Echter, de rechtbank concludeert dat de staatssecretaris terecht heeft aangenomen dat Polen de asielaanvraag van de eiser zal behandelen, en dat er geen reëel risico is op onmenselijke of vernederende behandeling bij terugkeer naar Polen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de eiser geen recht heeft op een verblijfsvergunning in Nederland en zal worden overgedragen aan Polen.

De uitspraak benadrukt het interstatelijk vertrouwensbeginsel, dat inhoudt dat de autoriteiten van een EU-lidstaat mogen vertrouwen op de naleving van internationale verplichtingen door andere lidstaten. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de waarborgen die Polen biedt voor de behandeling van asielaanvragen, ondanks de zorgen die zijn geuit over de situatie van LHBTQI-personen en de asielprocedure in Polen. De rechtbank heeft de argumenten van de eiser niet overtuigend geacht en bevestigt de beslissing van de staatssecretaris.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.16283

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

geboren op [geboortedatum] ,
van Jemenitische nationaliteit,
V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. I.M. Zuidhoek),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris,

(gemachtigde: mr. H.R. Nobel).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 2 juni 2023 niet in behandeling genomen omdat Polen verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep samen met het verzoek van eiser om een voorlopige voorziening te treffen (geregistreerd onder het zaaknummer NL23.16284) op 17 juli 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, een tolk en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiser is op 5 februari 2023 Nederland ingereisd en heeft op 13 februari 2023 een asielaanvraag ingediend. Uit EU-Vis is gebleken dat Polen aan eiser een visum heeft verleend met een geldigheidsduur van 5 oktober 2022 tot 15 februari 2023.
2.1.
De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1] In dit geval heeft Nederland op 31 maart 2023 bij Polen een verzoek om overname gedaan. Polen heeft het verzoek op 5 april 2023 op grond van artikel 12, tweede lid, van de Dublinverordening geaccepteerd.
Beoordeling door de rechtbank
3. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser omdat Polen verantwoordelijk is voor de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
4. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Standpunten partijen
5. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en voert daartoe het volgende aan. Eiser wijst op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 31 mei 2023 [2] . Deze zaak betrof het hoger beroep tegen een ongegrond beroep in een vergelijkbare Dublin Polen-zaak. De Afdeling heeft in het licht van de zaken die zij op 14 december 2022 op zitting heeft behandeld [3] over het interstatelijk vertrouwensbeginsel en de prejudiciële vragen die zittingsplaats Den Bosch op 15 juni 2022 heeft gesteld over de (on)deelbaarheid van het interstatelijk vertrouwensbeginsel [4] , geoordeeld dat nader onderzoek nodig is, waarvoor deze procedure zich niet leent. De voorzieningenrechter treft daarom een voorlopige voorziening. Ook in de zaak van eiser is er geen zicht op overdracht naar Polen, nu de Afdeling gezien de voorgaande lijn een voorlopige voorziening zal treffen in afwachting van de beantwoording van de prejudiciële vragen ten aanzien van het interstatelijk vertrouwensbeginsel.
5.1.
In aanvulling op het voorgaande wijst eiser op de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem van 14 december 2022 (NL22.22725). Centraal hierin staat de verwachte detentie na overdracht en het risico op schending van artikel 3 van het EVRM [5] . Eiser heeft ook verklaard dat hij als lid van de LHBTQI-gemeenschap problemen heeft ondervonden in Polen en zich daar niet veilig te voelen. Uit voornoemde uitspraak en de documentatie waar deze op berust blijkt dat dit een structureel probleem is. Verder wijst eiser op het AIDA-rapport van mei 2023 over 2022 waaruit blijkt dat het een onzekerheid is of Dublinterugkeerders volgens de Poolse wet altijd het recht hebben om hun eerste procedure voor internationale bescherming te heropenen. Verder volgt uit het AIDA-rapport dat in een uitspraak van 5 september 2022 de administratieve rechtbank van Minden oordeelde dat Dublinterugkeerders naar Polen als gevolg van bestaande tekortkomingen in het opvangsysteem voor vluchtelingen onmenselijk of vernederend konden worden behandeld in strijd met artikel 4 van het Handvest [6] . Verder wijst eiser op het jaarrapport van Amnesty International van 27 maart 2023. Volgens dit rapport werden de meeste asielzoekers door de Poolse autoriteiten gedetineerd in overbevolkte en niet toereikbare faciliteiten, zonder toegang tot een eerlijke asielprocedure, en onderworpen aan mishandeling door bewakers. Tot slot wijst eiser op het mensenrechtenjaarrapport van USDOS van 20 maart 2023 en het jaarrapport van Freedom House van maart 2023, waarin zorgen over de fysieke veiligheid van leden van de LHBTQI-gemeenschap worden geuit, en dat LHBTQI-personen nog steeds worden gediscrimineerd. Ook Amnesty International schrijft dat 79 Poolse administratieve eenheden zichzelf nog steeds tot “LHBTQI-vrije zones” hebben verklaard. Op grond van het voorgaande meent eiser dat ten aanzien van Polen in zijn situatie niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan.
6. Verweerder stelt zich op het standpunt dat ten aanzien van Polen van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan, en heeft gewezen op overgelegde de uitspraken van de zittingsplaatsen Arnhem en Rotterdam van 28 april 2023 en 13 juni 2023 [7] . In deze uitspraken heeft de rechtbank geoordeeld dat hoewel er pushbacks plaatsvinden, niet aannemelijk is gemaakt dat dit ook geldt voor Dublinclaimanten. Verweerder ziet in de stukken die eiser heeft overgelegd geen ander beeld naar voren komen. Verder heeft Polen met het claimakkoord gegarandeerd om het asielverzoek van eiser inhoudelijk in behandeling te nemen. Eiser zal in Polen zijn eerste asielverzoek kunnen indienen, nu hij daar niet eerder een asielverzoek heeft ingediend. Hoewel het AIDA-rapport spreekt over zorgen met betrekking tot de asielprocedure, is niet aannemelijk gemaakt dat er sprake is van dusdanige systeemfouten. Verder stelt verweerder dat niet aannemelijk is gemaakt dat Dublinclaimanten na overdracht worden gedetineerd en dat, indien Dublinclaimanten worden gedetineerd, niet aannemelijk is gemaakt dat de omstandigheden zodanig zijn dat eiser een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 4 van het Handvest of dat eiser daar in Polen niet over kan klagen. Verweerder stelt verder dat het beroep van eiser op de Duitse uitspraak niet slaagt, nu de uitspraak niet is overgelegd. De enkele vermelding van deze uitspraak is geen reden om te oordelen dat niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Ten aanzien van het rapport van Amnesty International stelt verweerder dat niet is gebleken dat de problemen die vluchtelingen aan de buitengrenzen ondervinden ook gelden voor eiser, nu hij gereguleerd wordt overgedragen aan Polen. Verder stelt verweerder dat uit eisers verklaringen volgt dat het incident dat hij heeft meegemaakt (eiser is de bus uitgezet, omdat hij hand en hand liep met zijn vriend), een incident is geweest waar hij onheus is bejegend door particulieren. Eiser heeft niet geklaagd over dit incident, terwijl dit wel van hem mag worden verwacht, en heeft niet onderbouwd dat de Poolse autoriteiten hem niet kunnen beschermen tegen deze discriminatie. Dat eiser vanwege zijn LHBTQI-achtergrond is gediscrimineerd in Polen en dat daarom niet meer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan volgt volgens verweerder niet uit de door eiser overgelegde rapporten.
Het oordeel van de rechtbank
7. Het uitgangspunt is dat de staatssecretaris in zijn algemeenheid ten opzichte van Polen mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Het is aan eiser om te onderbouwen dat dit anders is en met concrete aanwijzingen aannemelijk te maken dat hij bij overdracht aan Polen een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is van artikel 3 van het EVRM [8] dan wel artikel 4 van het Handvest [9] omdat de Poolse autoriteiten hun internationale verplichtingen niet nakomen, bijvoorbeeld door tekortkomingen in de asielprocedure, de opvang of de medische zorg. Daarvan is pas sprake als die tekortkomingen structureel zijn en een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken; zie het arrest Jawo van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 maart 2019 [10] .
7.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser met hetgeen hij heeft aangevoerd onvoldoende aannemelijk gemaakt dat daaraan de conclusie moet worden verbonden dat Polen niet aan zijn internationale verplichtingen voldoet of dat de drempel uit het hiervoor genoemde Jawo-arrest wordt gehaald of overschreden.
7.2.
Niet in geschil is dat er in Polen pushbacks plaatsvinden. Dit is een fundamentele systeemfout in de asielprocedure. Eiser heeft echter geen informatie overgelegd waaruit volgt dat deze fundamentele systeemfout in de asielprocedure ook relevant is voor Dublinclaimanten in Polen. Eiser heeft dus niet aannemelijk gemaakt dat er, in weerwil van het expliciete claimakkoord van de Poolse autoriteiten, een reëel risico bestaat dat hij bij terugkeer naar Polen met pushbacks te maken zal krijgen. Eiser heeft, anders dan de vreemdelingen die aan de buitengrenzen van Polen met pushbacks te maken krijgen, door het expliciete claimakkoord toestemming van de Poolse autoriteiten om het grondgebied te betreden. De pushbacks in Polen maken dus niet dat er in het geval van eiser niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat uit de door eiser overgelegde rapporten geen ander beeld naar voren komt.
7.3.
Verder overweegt de rechtbank dat de meervoudige kamer van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, in haar uitspraak van 2 juni 2022 [11] uitgebreid in is gegaan op de zorgen die bestaan met betrekking tot de rechterlijke macht in Polen. Vervolgens is geconcludeerd dat niet aannemelijk is gemaakt of op andere wijze is gebleken dat Polen en daarmee ook de rechterlijke macht zich – afgezien van de pushbacks aan de buitengrenzen – op dit moment niet houdt aan de bepalingen van het EU-asielrecht en de waarborgen die daaruit voortvloeien. Dit is ook geoordeeld in de uitspraak van de meervoudige kamer van diezelfde zittingsplaats van 1 juli 2022 [12] . Over de rechterlijke macht in het bijzonder heeft deze kamer overwogen dat niet is gebleken dat de vreemdeling geen toegang heeft tot de rechter en evenmin dat het voor Poolse rechters onmogelijk of uiterst moeilijk is om in vreemdelingrechtelijke zaken onafhankelijk en/of onpartijdig recht te spreken dan wel dat zij dit niet zouden doen of dat de Poolse tuchtkamer hen nadien maatregelen hebben opgelegd. De rechtbank volgt deze uitspraak en de overwegingen waarop zij berust. Verweerder heeft zich bovendien terecht op het standpunt gesteld dat eiser op grond van artikel 12, tweede lid, van de Dublinverordening zal worden overgedragen aan Polen, wat inhoudt dat Polen verantwoordelijk is voor de asielaanvraag omdat eiser een Pools visum heeft en eiser in Polen nog niet eerder een asielverzoek heeft ingediend. Het beroep van eiser op het AIDA-rapport waaruit zou blijken dat het onzeker is of Dublinterugkeerders volgens de Poolse wet het recht om hun eerste procedure voor internationale bescherming te heropenen, treft dan ook geen doel. Ook overigens volgt uit het AIDA-rapport niet dat Dublinterugkeerders geen toegang hebben tot de asielprocedure in Polen. Het voorgaande is onvoldoende om aan te nemen dat eiser een reëel risico loopt op onmenselijke of vernederende behandelingen in de zin van artikel 4 van het Handvest. De Poolse autoriteiten hebben het claimverzoek geaccepteerd en zich verantwoordelijk geacht boor de behandeling van eisers asielverzoek en toegezegd dat zij dit verzoek zullen behandelen met inachtneming van de geldende richtlijnen. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt dat de enkele verwijzing naar de Duitse uitspraak, zonder de uitspraak te overleggen en zonder gemotiveerde onderbouwing, onvoldoende is om te betrekken bij de beoordeling of van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan.
7.4.
De rechtbank overweegt verder dat, hoewel ook Dublinclaimanten in Polen in detentie kunnen worden geplaatst, verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat uit de door eiser overgelegde informatie niet volgt dat sprake is van systematische detentie van Dublinterugkeerders. Uit het AIDA-rapport van april 2023 volgt dat detentie bij Dublinterugkeerders juist minder wordt toegepast dan voorheen en dat ook veel Poolse rechtbanken verzoeken van de autoriteiten om de detentie van Dublinterugkeerders af wijzen. Indien eiser na overdracht wel in detentie zou worden geplaatst, volgt de rechtbank de staatssecretaris in zijn standpunt dat eiser met de overgelegde informatie niet aannemelijk heeft gemaakt dat de detentieomstandigheden in Polen zodanig zijn dat eiser daar een reëel risico loopt op onmenselijke of vernederende behandelingen in de zin van artikel 4 van het Handvest dan wel dat hij daar niet op effectieve wijze over kan klagen bij de Poolse (hogere) autoriteiten.
7.5.
Voorts overweegt de rechtbank dat, hoewel uit de door eiser overgelegde informatie volgt dat de positie van LHBTQI in Polen zorgelijk is, niet is gebleken dat LHBTQI in Polen het slachtoffer worden van stelselmatige wetmatige discriminatie of geweld van overheidswege of van anderen waartegen de Poolse autoriteiten geen enkele bescherming kunnen bieden. De rechtbank neemt in aanmerking dat eiser in het gehoor heeft verklaard dat hij een incident in de bus heeft meegemaakt – hij liep hand in hand de bus in met zijn vriend en is toen de bus uitgezet – en dat hij dit heeft besproken met zij professor. Ter zitting heeft eiser nog toegelicht dat hij als hij op straat loopt wordt uitgescholden met woorden als ‘ga terug naar je eigen land’. Hoewel de rechtbank begrijpt dat deze onheuse bejegeningen ten aanzien van eisers seksuele geaardheid zeer bezwarend zijn, ziet de rechtbank in de positie van LHBTQI in Polen onvoldoende reden om aan te nemen dat de seksuele geaardheid van eiser een individuele risicofactor is. De eigen ervaringen van eiser maken dit niet anders. Zoals verweerder terecht heeft opgemerkt, heeft eiser in Polen niet geklaagd over de discriminatie of het genoemde incident. De rechtbank kan zich voorstellen dat hij dat niet heeft gedaan – uit angst of vanwege een gebrek aan vertrouwen in de hogere Poolse autoriteiten – maar, gezien het voorgaande, verwacht verweerder niet ten onrechte van eiser dat hij zich in Polen tot de autoriteiten wendt als hij daar weer te maken zou krijgen met problemen.
7.6.
De rechtbank is tot slot van oordeel dat verweerder gelet op het voorgaande geen aanleiding heeft hoeven zien om de asielaanvraag van eiser op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening aan zich te trekken. De rechtbank ziet ook geen aanleiding om de beantwoording van de prejudiciële vragen die de rechtbank over de (on)deelbaarheid van het interstatelijk vertrouwensbeginsel heeft gesteld, af te wachten.

Conclusie en gevolgen

8. De staatssecretaris heeft de aanvraag terecht buiten behandeling gesteld. Eiser zal worden overgedragen aan Polen. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.Y.B. Jansen, rechter, in aanwezigheid van Z.P. de Wilde, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
3.202205283/1 en 202206043/1.
5.Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden.
6.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
7.NL23.6839 en NL23.9080.
8.Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden.
9.Handvest voor de grondrechten van de Europese Unie.
10.ECLI:EU:C:2019:2018.