ECLI:NL:RBDHA:2024:19148
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag en verzoek om voorlopige voorziening
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De voorzieningenrechter behandelt tevens het verzoek om een voorlopige voorziening. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag op 1 oktober 2024 niet in behandeling genomen, omdat Kroatië verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de asielaanvraag. Eiser, die stelt de Syrische nationaliteit te hebben, heeft zijn zienswijze herhaald en ingelast, maar de rechtbank oordeelt dat de minister voldoende gemotiveerd heeft waarom de aanvraag niet in behandeling is genomen.
De rechtbank overweegt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de overdracht aan Kroatië zou leiden tot een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. De rechtbank stelt vast dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel van toepassing is en dat de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er geen bijzondere individuele omstandigheden zijn die een uitzondering op dit beginsel rechtvaardigen. Eiser heeft onvoldoende onderbouwd dat hij in Kroatië een reëel risico loopt op onmenselijke behandeling.
De rechtbank concludeert dat het beroep kennelijk ongegrond is en verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen binnen zes weken verzet aantekenen tegen deze uitspraak.