ECLI:NL:RBDHA:2024:10983

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 mei 2024
Publicatiedatum
16 juli 2024
Zaaknummer
NL24.16274, NL24.16275, NL24.16276 en NL24.16277
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvragen en voorlopige voorzieningen in het kader van de Dublinverordening met betrekking tot Kroatië

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag de beroepen van twee eisers, een echtpaar van Iraakse nationaliteit, tegen het niet in behandeling nemen van hun asielaanvragen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De rechtbank behandelt ook de verzoeken om voorlopige voorzieningen. De staatssecretaris had de aanvragen afgewezen op basis van de Dublinverordening, die bepaalt dat Kroatië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvragen, aangezien de eisers daar eerder een verzoek om internationale bescherming hebben ingediend. De rechtbank heeft de beroepen op 30 april 2024 behandeld, waarbij eisers, hun gemachtigde en de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris onvoldoende heeft gemotiveerd dat er geen bijzondere, individuele omstandigheden zijn die een overdracht naar Kroatië van onevenredige hardheid zouden getuigen. De eisers hebben gesteld dat zij in Kroatië onmenselijk zijn behandeld, wat door de rechtbank als onrechtmatig wordt beoordeeld. De rechtbank vernietigt de bestreden besluiten en draagt de staatssecretaris op om binnen zes weken nieuwe besluiten te nemen, rekening houdend met deze uitspraak. Tevens worden de proceskosten van de eisers vergoed, omdat de beroepen gegrond zijn verklaard. De verzoeken om voorlopige voorzieningen worden afgewezen, omdat de hoofdzaak is beslist.

De rechtbank concludeert dat de bestreden besluiten in strijd zijn met de Algemene wet bestuursrecht, omdat ze niet deugdelijk zijn gemotiveerd. De eisers krijgen een proceskostenvergoeding van € 1.750,- en de voorzieningenrechter bepaalt een vergoeding van € 875,- voor de verzoekschriften. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen binnen een week hoger beroep aantekenen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.16274 en NL24.16276 (beroepen)
NL24.16275 en NL24.16277 (voorlopige voorzieningen)
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[eiser] , eiser/verzoeker

V-nummer: [v-nummer 1] ,
en
[eiseres], eiseres/verzoekster
V-nummer: [v-nummer 2] ,
samen te noemen: eisers
(gemachtigde: mr. R.J. Schenkman),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A.S. van den Anker).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eisers tegen het niet in behandeling nemen van hun asielaanvragen. Daarnaast beoordeelt de voorzieningenrechter de verzoeken om een voorlopige voorziening. Verweerder heeft de aanvragen met de bestreden besluiten van 12 april 2024 niet in behandeling genomen omdat Kroatië verantwoordelijk is voor de aanvragen.
1.1.
De rechtbank heeft de beroepen en verzoeken op 30 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen eisers, de gemachtigde van eisers, Z. Karem als tolk en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank verklaart de beroepen gegrond en wijst de verzoeken af. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Achtergrond
3. Eiser en eiseres zijn echtgenoten en zijn samen naar Nederland gereisd. Eiser stelt geboren te zijn op [datum 1] 1994 en eiseres op [datum 2] 1998. Zij stellen beide de Iraakse nationaliteit te hebben. Zij hebben op 8 november 2023 een asielaanvraag ingediend in Nederland. Uit Eurodac is gebleken dat eisers op 9 oktober 2023 in Kroatië een verzoek om internationale bescherming hebben ingediend.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. [1] Op grond van de Dublinverordening neemt verweerder een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [2] In dit geval heeft Nederland bij Kroatië verzoeken om terugname gedaan. Kroatië heeft deze verzoeken tijdig aanvaard.
Kan er ten aanzien van Kroatië van het interstatelijk vertrouwensbeginsel worden uitgegaan?
5. De rechtbank stelt voorop dat er in het algemeen ten aanzien van Kroatië van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uit mag worden gegaan, zoals ook volgt uit de uitspraken van de Afdeling [3] van 13 september 2023. [4] Dit uitgangspunt is recentelijk op 2 januari 2024 herhaald door de Afdeling. [5] Het is aan een vreemdeling om aannemelijk te maken dat dat in zijn geval niet meer kan. Eisers zijn hier naar het oordeel van de rechtbank niet in geslaagd. Eisers hebben geen informatie overgelegd over de algemene situatie van Dublinterugkeerders in Kroatië. Verder is met hun eigen ervaringen ook niet onderbouwd dat eisers, die terug zullen keren in het kader van de Dublinverordening, buiten hun wil en keuzes terecht zullen komen in situatie die in strijd is met artikel 3 van het EVRM [6] en artikel 4 van het Handvest. [7] De beroepsgrond slaagt niet.
Was er aanleiding voor verweerder om de aanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening aan zich te trekken?
6. Eisers stellen dat zij in Kroatië onmenselijk zijn behandeld en dat hun aanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening door verweerder in behandeling had moeten worden genomen. Eiser stelt door de Kroatische autoriteiten hardhandig tegen de muur te zijn gedrukt en daarbij aan zijn oog gewond te zijn geraakt. Eiseres heeft verklaard dat zij werd gefouilleerd en naakt moest staan in het bijzijn van een mannelijke politieagent terwijl zij haar menstruatie had. Daarnaast werden eiser en eiseres in een kleine ruimte geplaatst met andere mannen. Eisers hebben verwezen naar een uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 19 december 2023. [8]
6.1.
De rechtbank stelt voorop dat verweerder de gestelde gebeurtenissen niet heeft bestreden. De rechtbank is van oordeel dat eisers zijn behandeld op een manier die volgens de rechtbank gelet op de mishandeling van eiser en het moeten uitkleden van eiseres in het bijzijn van een mannelijke agent onrechtmatig was. Het standpunt van verweerder dat eisers niet hebben aangetoond dat de door hen ondervonden behandeling onrechtmatig was, volgt de rechtbank dan ook niet.
6.2.
De rechtbank stelt verder vast, dat verweerder in het bestreden besluit heeft opgenomen dat eisers niet hebben aangetoond dat er sprake is van ernstige psychische klachten. Eisers hebben echter beiden in beroep een medisch dossier overgelegd. Uit het medische dossier van eiseres blijkt dat zij last heeft van paniekaanvallen, nachtmerries en mogelijk PTSS, en dat dat in verband staat met haar ervaringen in Kroatië. Het standpunt van verweerder ter zitting dat uit de medische stukken van eiseres blijkt dat het beter gaat, volgt de rechtbank niet. Dat uit een opmerking blijkt dat eiseres beter slaapt, betekent namelijk nog niet dat het psychisch beter gaat met eiseres. Ter zitting heeft eiseres ook bestreden dat het beter gaat en aangegeven dat zij voor de zitting slaappillen en kalmeringspillen heeft gekregen van haar dokter.
6.3.
Ten aanzien van de overgelegde uitspraak van 19 december 2023 overweegt de rechtbank als volgt. Verweerder heeft tegen die uitspraak geen hoger beroep ingesteld. Verweerder heeft hierover ter zitting gesteld dat de omstandigheden in die zaak heftiger waren, omdat het een tweede oversteek betrof en de vreemdelingen vier uur buiten op straat moesten zitten en dagen lang werden vastgehouden De rechtbank is van oordeel dat dat standpunt onvoldoende gemotiveerd is. Voor de rechtbank is niet duidelijk wat de criteria zijn voor verweerder om te bepalen wanneer sprake is van een dusdanige behandeling dat van vreemdelingen niet meer kan worden gevergd te worden overgedragen.
6.4.
Hetgeen onder rechtsoverwegingen 6.1 tot en met 6.3 is overwogen brengt de rechtbank tot de conclusie dat door verweerder onvoldoende is gemotiveerd dat er geen sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden die bij overdracht naar Kroatië van onevenredige hardheid kunnen getuigen. De beroepsgrond slaagt.
Conclusie en gevolgen van de beroepen
7. De beroepen zijn gegrond omdat de bestreden besluiten in strijd zijn met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht. Dit betekent dat de besluiten niet deugdelijk gemotiveerd zijn. De rechtbank vernietigt daarom de bestreden besluiten. De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van de besluiten in stand te laten of zelf een beslissing over de aanvragen te nemen. Ook draagt de rechtbank niet aan verweerder op om het gebrek te herstellen met een betere motivering of andere besluiten (een zogenoemde bestuurlijke lus). Dit omdat dit volgens de rechtbank geen doelmatige en efficiënte manier is om de zaak af te doen.
7.1.
De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht dat verweerder nieuwe besluiten moet nemen en daarbij rekening houdt met deze uitspraak. De rechtbank geeft verweerder hiervoor zes weken.
7.2.
Omdat de beroepen gegrond zijn krijgen eisers een vergoeding van hun proceskosten. Verweerder moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.750,- omdat de gemachtigde van eisers beroepschriften heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Wegens de samenhang tussen de zaken van eisers hoeft verweerder dit bedrag maar één keer te betalen.
De verzoeken om een voorlopige voorziening
8. Omdat er op de beroepen is beslist, en deze gegrond zijn verklaard, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding meer voor het treffen van een voorlopige voorziening.
9. Gelet op de uitkomst in de bodemprocedure, ziet de voorzieningenrechter wel aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Deze bepaalt de voorzieningenrechter op € 875,- voor het indienen van de verzoekschriften. Wegens de samenhang tussen de zaken van eisers hoeft verweerder dit bedrag maar één keer te betalen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de besluiten van 12 april 2024;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak nieuwe besluiten te nemen, waarbij rekening wordt gehouden met deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.750,- aan proceskosten aan eisers.
De voorzieningenrechter:
- wijst de verzoeken om een voorlopige voorziening af;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 875,- aan proceskosten aan verzoekers.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.P.W. van de Ven, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. A. Molenkamp-Lopar, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan, voor zover het de hoofdzaak betreft, een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Verordening (EU) 604/2013.
2.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
3.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
6.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
7.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.