ECLI:NL:RBDHA:2024:10983
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van asielaanvragen en voorlopige voorzieningen in het kader van de Dublinverordening met betrekking tot Kroatië
In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag de beroepen van twee eisers, een echtpaar van Iraakse nationaliteit, tegen het niet in behandeling nemen van hun asielaanvragen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De rechtbank behandelt ook de verzoeken om voorlopige voorzieningen. De staatssecretaris had de aanvragen afgewezen op basis van de Dublinverordening, die bepaalt dat Kroatië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvragen, aangezien de eisers daar eerder een verzoek om internationale bescherming hebben ingediend. De rechtbank heeft de beroepen op 30 april 2024 behandeld, waarbij eisers, hun gemachtigde en de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig waren.
De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris onvoldoende heeft gemotiveerd dat er geen bijzondere, individuele omstandigheden zijn die een overdracht naar Kroatië van onevenredige hardheid zouden getuigen. De eisers hebben gesteld dat zij in Kroatië onmenselijk zijn behandeld, wat door de rechtbank als onrechtmatig wordt beoordeeld. De rechtbank vernietigt de bestreden besluiten en draagt de staatssecretaris op om binnen zes weken nieuwe besluiten te nemen, rekening houdend met deze uitspraak. Tevens worden de proceskosten van de eisers vergoed, omdat de beroepen gegrond zijn verklaard. De verzoeken om voorlopige voorzieningen worden afgewezen, omdat de hoofdzaak is beslist.
De rechtbank concludeert dat de bestreden besluiten in strijd zijn met de Algemene wet bestuursrecht, omdat ze niet deugdelijk zijn gemotiveerd. De eisers krijgen een proceskostenvergoeding van € 1.750,- en de voorzieningenrechter bepaalt een vergoeding van € 875,- voor de verzoekschriften. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen binnen een week hoger beroep aantekenen.