ECLI:NL:RBDHA:2024:18956

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 november 2024
Publicatiedatum
18 november 2024
Zaaknummer
NL24.33155
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging verblijfrecht en ongewenstverklaring van een EU-burger na strafrechtelijke veroordeling

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser, een Poolse nationaliteit houder, tegen het besluit van de Minister van Asiel en Migratie om zijn verblijfsrecht als Unieburger te beëindigen en hem ongewenst te verklaren. De rechtbank behandelt de zaak op 8 oktober 2024, waarbij de gemachtigden van zowel eiser als de minister aanwezig zijn. Eiser heeft in het verleden een gevangenisstraf van 10 jaar gekregen voor ernstige misdrijven, waaronder brandstichting, en is momenteel gedetineerd. De minister heeft op basis van de openbare orde en het gedrag van eiser besloten zijn verblijfsrecht te beëindigen, wat eiser betwist.

De rechtbank concludeert dat het beroep tegen de ongewenstverklaring ongegrond is en het beroep tegen de beëindiging van het verblijfsrecht niet-ontvankelijk. De rechtbank oordeelt dat de minister voldoende heeft gemotiveerd dat het gedrag van eiser een actuele, werkelijke en ernstige bedreiging vormt voor de samenleving. Eiser heeft geen rechtmatig verblijf zolang de ongewenstverklaring voortduurt, en zijn beroep tegen de beëindiging van het verblijfsrecht is daarom niet ontvankelijk. De rechtbank benadrukt dat de belangen van de openbare orde zwaarder wegen dan de persoonlijke belangen van eiser, die onvoldoende zijn onderbouwd.

De rechtbank wijst erop dat eiser in de toekomst om opheffing van de ongewenstverklaring kan vragen, indien hij aan de gestelde voorwaarden voldoet. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.33155

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] [v-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. M.A.M. Karsten),
en

de Minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. R.R. de Groot).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit om zijn verblijfsrecht als Unieburger te beëindigen en om hem ongewenst te verklaren.
2. In het besluit van 30 augustus 2022 - aan eiser uitgereikt op 6 september 2022
-heeft de minister het verblijfsrecht van eiser beëindigd en hem ongewenst verklaard. Eiser moet Nederland onmiddellijk verlaten. Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
3. Met het bestreden besluit van 20 augustus 2024 op het bezwaar van eiser is de minister bij dat besluit gebleven.
4. Eiser heeft tegen het bestreden besluit op 22 augustus 2024 beroep ingesteld en daarbij de voorzieningenrechter tevens verzocht een voorlopige voorziening te treffen (zaaknummer NL24.33151).
5. De rechtbank heeft het beroep op 8 oktober 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister.

Totstandkoming van het besluit

6. Eiser heeft de [Poolse] nationaliteit en is daarmee burger van de EU. Eiser is in ieder geval sinds 1 augustus 2016 bekend bij de Nederlandse autoriteiten. Sinds 2004 heeft eiser eveneens in Spanje gewoond alwaar hij stelt een partner en een dochter te hebben.
7. Eiser is op 10 december 2020 door de meervoudige kamer van het gerechtshof Den Haag veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 jaren wegens het plegen van opzettelijke brandstichting, bedreiging en belaging. Eiser is gedetineerd.
8. De minister heeft op 6 april 2022 een voornemen tot het beëindigen van eisers verblijfsrecht en het ongewenst verklaren van eiser kenbaar gemaakt. Eiser heeft niet gereageerd op het voornemen.
9. De minister heeft hierna bij het besluit van 30 augustus 2022 het verblijfsrecht van eiser beëindigd in het belang van de openbare orde en hem ongewenst verklaard. De minister stelt zich (samengevat) op het standpunt dat eisers persoonlijke gedrag een actuele, werkelijke en ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt. Er zijn volgens de minister geen bijzondere omstandigheden waardoor de minister op grond van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht van zijn beleid moet afwijken. De minister stelt zich verder op het standpunt dat zijn besluit niet in strijd is met artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Eiser heeft geen beschermenswaardig familie- en gezinsleven in Nederland. Voor zover er sprake is van privéleven in Nederland, weegt volgens de minister het belang van de Nederlandse overheid tot bescherming van de openbare veiligheid in Nederland zwaarder dan het belang van eiser. Eiser heeft het grootste deel van zijn leven in Polen gewoond en heeft nog banden met zijn land van herkomst. Hij heeft volgens de minister niet aangevoerd dat hij er een groot belang bij heeft om in Nederland te (kunnen) zijn. Tevens heeft de minister aanvullend de zogenaamde ‘guiding principles’ betrokken in de besluitvorming. Verder heeft de minister zich op het standpunt gesteld dat eiser Nederland onmiddellijk moet verlaten omdat het persoonlijke gedrag van eiser een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt.
10. Op 12 maart 2024 is eiser gehoord in de penitentiaire inrichting.
11. In het bestreden besluit heeft de minister de ingenomen standpunten gehandhaafd en is hij bij beëindiging van het verblijfsrecht van eiser en diens ongewenstverklaring gebleven. De minister is ook bij het standpunt gebleven dat eiser Nederland onmiddellijk moet verlaten. Eiser onderbouwing van zijn gestelde gezins- en privéleven in Spanje is dusdanig onvoldoende dat niet uitgegaan kan worden van gezins- en privéleven in Spanje. Eiser heeft verder geen gezins- en nauwelijks privéleven in Nederland.

Beoordeling door de rechtbank

12. De rechtbank beoordeelt de beëindiging van eisers EU-verblijfsrecht en de ongewenstverklaring. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
13. De rechtbank is van oordeel dat het beroep tegen de ongewenstverklaring ongegrond is en het beroep tegen de beëindiging van eisers EU-verblijfsrecht niet-ontvankelijk. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
14. Eiser voert in beroep het volgende aan. De minister heeft teveel waarde gehecht aan het feit dat eiser niet heeft meegewerkt aan een dubbel gedragskundig onderzoek voor de beoordeling of zijn persoonlijk gedrag een actuele, werkelijke en ernstige bedreiging vormt voor de Nederlandse samenleving. Ten onrechte wordt uitgegaan van een reëel recidive gevaar. De minister heeft onvoldoende rekening gehouden met de door eiser aangevoerde persoonlijke omstandigheden en ontwikkelingen. Eisers gedrag is sinds de detentie ten positieve veranderd. Eiser heeft bewijsstukken overgelegd waaruit blijkt dat sprake is van positieve gedragswijzigingen. Ook heeft de minister onvoldoende rekening gehouden met eisers bindingen met Spanje en hoe hij zijn leven daar heeft ingevuld. Van een actuele, werkelijke en ernstige bedreiging voor fundamentele belangen van de samenleving is - gelet op zijn gedrag - geen sprake meer. Eiser heeft tevens sterke bindingen met Nederland opgebouwd. Eiser heeft certificaten behaald en vaardigheden geleerd. Eiser zit onterecht zijn straf uit in het VRIS-gevangenisregime in de PI Ter Apel. Nu is de reclassering niet betrokken bij zijn re-integratie.
Eiser betoogt voorts dat de ongewenstverklaring niet in overeenstemming is met het evenredigheidsbeginsel en in strijd is met de doelstellingen van de richtlijn 2004/38/EG (de Verblijfsrichtlijn).
Ongewenst verklaring
15. Het beroep van eiser richt zich tegen zowel de beëindiging van zijn EU-verblijfsrecht als zijn ongewenstverklaring. Uit artikel 67, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) volgt dat een vreemdeling geen rechtmatig verblijf in Nederland kan hebben zolang zijn ongewenstverklaring voortduurt ( uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 18 oktober 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:2984), r.o. 4). Dit betekent dat eiser bij de beoordeling van zijn beroep tegen de beëindiging van zijn EU-verblijfsrecht geen belang heeft zolang de ongewenstverklaring voortduurt. Eisers beroep tegen de beëindiging van zijn EU-verblijfsrecht is dan ook slechts ontvankelijk als de uitspraak van de rechtbank tot gevolg heeft dat de ongewenstverklaring niet langer van kracht is. Bij de beoordeling van de rechtmatigheid van de ongewenstverklaring betrekt de rechtbank wel ten volle de beroepsgronden die eiser heeft aangevoerd tegen de beëindiging van zijn EU-verblijfsrecht. Voor beide gevallen is het toetsingskader namelijk gelijk uitspraak van de Afdeling van 19 januari 2018 ,ECLI:NL:RVS:2018:186, r.o. 3.1).
16. Gelet hierop zal de rechtbank eerst het beroep tegen de ongewenstverklaring beoordelen.
17. De rechtbank is van oordeel dat het beroep tegen de ongewenstverklaring ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving
18.1.
Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling (zie bijvoorbeeld de uitspraken van 20 november 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:3579), 15 juli 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:2409) en 10 januari 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:35)) volgt dat, voor zover hier van belang, g uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (Hof) in de zaak Z.Zh. en I.O. is af te leiden dat de minister bij zijn beoordeling of sprake is van een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging die een fundamenteel belang van de samenleving aantast alle feitelijke en juridische gegevens moet betrekken die zien op de situatie van een vreemdeling in relatie met het door hem gepleegde strafbare feit, zoals onder meer de aard en ernst van dat strafbare feit en het tijdsverloop sinds het plegen daarvan. Steunen op een algemene praktijk of een vermoeden volstaat daarom niet. Verder moet de minister bij zijn beoordeling in acht nemen dat de hiervoor bedoelde feitelijke en juridische gegevens niet noodzakelijkerwijs beperkt zijn tot de gegevens die de strafrechter heeft beoordeeld. Ook moet de minister bezien of de vreemdeling sinds het (laatst) gepleegde strafbare feit een positieve gedragsverandering heeft doorgemaakt.
18.2.
De rechtbank is van oordeel dat de minister deugdelijk heeft gemotiveerd dat het gedrag van eiser een actuele, werkelijke en ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt. De minister heeft bij deze beoordeling terecht betrokken dat eiser zich schuldig heeft gemaakt aan een ernstig strafbaar feit en dat eiser daarvoor door de strafrechter is veroordeeld tot een lange gevangenisstraf. De minister heeft in het bestreden besluit toegelicht waarom de aard van het strafbare feit waarvoor eiser is veroordeeld én eisers persoonlijke gedrag daarbij een fundamenteel belang van de samenleving aantast. De minister heeft dan ook op goede gronden vastgesteld dat eiser in staat is gebleken een ernstig geweldsmisdrijf te plegen.
18.3.
De minister heeft vervolgens kunnen overwegen dat er geen aanwijzingen zijn dat de omstandigheden waaronder eiser tot zijn daad kwam of zijn normbesef zodanig zijn gewijzigd dat op dit moment geen herhaling meer hoeft te worden gevreesd. De rechtbank merkt hierover op dat eiser in de strafprocedure heeft geweigerd mee te werken aan ieder persoonlijkheidsonderzoek waardoor het Hof geen inzicht heeft kunnen krijgen in eisers psychische gesteldheid voor en tijdens het plegen van de brandstichting. Uit het reclasseringsadvies van 29 augustus 2022 is eveneens gebleken dat eiser heeft geweigerd mee te werken aan een dubbel gedragskundig onderzoek door het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie en eiser geen noodzaak ziet tot verdiepingsdiagnostiek en eventueel een aansluitend behandeltraject. Door deze weigering is niet bekend geworden of eisers persoonlijk gedrag en zijn psychische gesteldheid zijn gewijzigd en daarom heeft de minister kunnen stellen dat er een recidivegevaar bestaat. Daarbij heeft de minister ook rekening mogen houden met het feit dat eiser bedreigingen heeft geuit die uit zouden kunnen komen indien hij weer in vrijheid zou worden gesteld. Dat de dreiging van eiser actueel blijft, hij zijn schuld ontkent, geen verantwoordelijkheid neemt voor de feiten waarvoor hij is veroordeeld, geen inzicht toont in de ernst van zijn handelen en een persoonlijkheidsonderzoek heeft geweigerd blijkt eveneens uit het verslag van gehoor van 12 maart 2024.
18.4.
De minister heeft zich, gelet op de in 18.3 vermelde gegevens, verder op het standpunt mogen stellen dat de omstandigheid dat eiser sindsdien geen nieuwe strafbare feiten heeft gepleegd onvoldoende is om daarover anders te oordelen. De minister heeft dan ook niet hoeven aannemen dat bij eiser sprake is van een positieve gedragsverandering. Dat eiser in detentie arbeid verricht en een diploma houtbewerking heeft behaald, kan aan het voorgaande niet afdoen. Bovendien kan dit gedrag alleen gerelateerd worden aan zijn detentie en zegt dit verder niets over een positieve gedragsverandering in de maatschappij. Alles in ogenschouw genomen heeft de minister voldoende gemotiveerd dat de aard en ernst van de strafbare feiten en het gedrag van eiser een werkelijke en voldoende ernstige bedreiging vormen voor een fundamenteel belang van de samenleving. De rechtbank is van oordeel dat de minister ook op goede gronden heeft aangenomen dat die dreiging nog actueel is.
Evenredigheidsbeginsel
19.1.
Overeenkomstig het evenredigheidsbeginsel dient de minister het fundamentele belang van de samenleving af te wegen tegen de belangen van eiser met betrekking tot zijn recht van vrij verkeer en verblijf als Unieburger en zijn recht op eerbiediging van het privé- en familieleven. De minister moet daarbij vaststellen of de ongewenst verklaring de verwezenlijking van het ermee nagestreefde doel waarborgt en niet verder gaat dan ter bereiking van dat doel noodzakelijk is. Ook moet hij nagaan of het niet mogelijk is andere, minder vergaande, maar even doeltreffende maatregelen te nemen (uitspraak van de Afdeling van 26 september 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2758, waarin is verwezen naar het arrest van het Hof van Justitie van 2 mei 2018 (K. en H.F., ECLI:C:EU:2018:296).
19.2.
De rechtbank is van oordeel dat de Minister de belangen van eiser kenbaar en deugdelijk bij de besluitvorming heeft betrokken. De minister heeft de persoonlijke belangen van eiser beoordeeld. Niet is gebleken dat eiser in Nederland gezinsleven uitoefent. Er is wel sprake van privéleven, maar dat maakt niet dat eiser aan Nederland is gebonden en dat de beëindiging van zijn verblijfsrecht leidt tot een schending van het recht op het uitoefenen van dat privéleven. De minister heeft in de beoordeling betrokken dat eiser pas sinds 2016 in Nederland verblijft. Hij was toen al meerderjarig. Weliswaar heeft eiser een arbeidsverleden in Nederland, maar gelet op de duur en de aard van de arbeidsovereenkomsten is dit onvoldoende om vast te stellen dat er sprake is van een bestendig privéleven in Nederland. Sinds 2016 heeft eiser vier jaar in detentie verbleven en eiser heeft een ernstig strafbaar feit gepleegd. De banden met zijn land van herkomst zijn nog steeds aanwezig en hij wordt in staat geacht in Polen weer een leven op te kunnen bouwen.
Feiten en omstandigheden die tot een ander oordeel leiden, heeft eiser niet naar voren gebracht en de rechtbank is daarvan evenmin gebleken. Eiser heeft niet aangetoond dat hij er een groot belang bij heeft om in Nederland te (kunnen) zijn. Aan het gestelde privé- en gezinsleven in Spanje heeft de minister reeds weinig gewicht kunnen toekennen, omdat eiser dit privé- en gezinsleven niet heeft onderbouwd. De minister heeft ook overwogen dat het belang van de openbare orde zwaarder weegt dan eisers belang om in Nederland te kunnen verblijven. De rechtbank is dan ook van oordeel dat niet is gebleken dat het bestreden besluit voor eiser onevenredige gevolgen heeft.
De plaatsing in een zogenoemde Vris-gevangenis valt buiten het bestek van deze procedure.

Conclusie en gevolgen

20. Het beroep tegen de ongewenstverklaring is ongegrond. Het beroep tegen de beëindiging van het verblijfsrecht is niet-ontvankelijk, omdat eiser daarbij geen procesbelang heeft. Er is geen aanleiding voor een vergoeding van de proceskosten.
21. Ter informatie van eiser merkt de rechtbank - ten overvloede - op dat hij in de toekomst om opheffing van de ongewenstverklaring kan vragen, als hij meent aan de in dat kader bestelde voorwaarden te voldoen (zie artikel 68 van de Vw 2000).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen de ongewenstverklaring ongegrond;
- verklaart het beroep tegen de beëindiging van het EU-verblijfsrecht niet- ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L. Boxum, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Derks, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.