8.1.Vooraf merkt de rechtbank op dat niet in geschil is dat de invoering van het mvv-vereiste een nieuwe beperking is in de zin van artikel 41, eerste lid, van het Aanvullend Protocol. In geschil is of er een wettelijke basis is voor het toepassen van het mvv-vereiste voor Turkse onderdanen en of de aanscherping een rechtvaardiging vindt in dwingende redenen van algemeen belang, geschikt is om de verwezenlijking van de nagestreefde legitieme doelen te waarborgen en niet verder gaat dan noodzakelijk om de doelen te verwezenlijken.
Is er een wettelijke basis voor het toepassen van het mvv-vereiste voor Turkse onderdanen?
9. Eiser doet een beroep op de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats ’s Hertogenbosch, van 3 juni 2024.In die uitspraak oordeelt de rechtbank dat in de op 1 oktober 2022 gewijzigde paragraaf B1/4.1 van de Vc 2000 een zelfstandige inhoudelijke norm is geformuleerd om tot afwijzing van een aanvraag te komen. Voor deze in het beleid gecreëerde afwijzingsgrond op grond waarvan een Turkse onderdaan het mvv-vereiste wel kan worden tegengeworpen, is geen wettelijke basis. Artikel 3.71, tweede lid, aanhef en onder e, van het Vb 2000 biedt hier volgens de rechtbank geen ruimte voor. De grondslag voor deze afwijzing ligt daarom uitsluitend in het beleid, zo is geconcludeerd in deze uitspraak. Dat is op grond van artikel 1:3, vierde lid, van de Awb niet toegestaan en daarom moet het beleid buiten toepassing worden gelaten.
10. De rechtbank is het met de minister eens dat er wel een wettelijke basis bestaat voor het toepassen van het mvv-vereiste als zelfstandige afwijzingsgrond bij aanvragen van Turkse onderdanen. De rechtbank verwijst in dit kader naar artikel 16 van de Vw 2000. Hieruit volgt dat de minister bevoegd is om de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd af te wijzen als de vreemdeling niet beschikt over een mvv. Bij deze bevoegdheidsuitoefening is relevant de in artikel 17, eerste lid, aanhef en onder g, van de Vw 2000, en de op grond van die bepaling in artikel 3.71, tweede lid, aanhef en onder e, van het Vb 2000 aangewezen categorie. In artikel 3.71, tweede lid, aanhef en onder e, van het Vb 2000 staat – kort gezegd – dat een vreemdeling wordt vrijgesteld van het mvv-vereiste als uitzetting in strijd is met het Turkse associatierecht. In het beleid, paragraaf B1/4.1 van de Vc 2000, is uitgewerkt aan welke voorwaarden volgens de minister moet worden voldaan om te concluderen dat daarvan sprake is. Het beleid vormt dus de uitleg van de minister van artikel 3.71, tweede lid, aanhef en onder e, van het Vb 2000. Dit betekent dat het beleid de uitleg geeft van een wettelijk voorschrift over het gebruik van een bevoegdheid van een bestuursorgaan, zoals bedoeld in artikel 1:3, vierde lid, van de Awb. De bevoegdheid tot afwijzing van de aanvraag vloeit daarmee niet voort uit het beleid zelf. Het beleid geeft weer hoe de minister beoordeelt of het invoeren van een mvv-vereiste strijd oplevert met het Turkse associatierecht bij door Turkse vreemdelingen ingediende aanvragen als bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000. Dit volgt ook uit de totstandkomingsgeschiedenis van artikel 3.71, tweede lid, aanhef en onder e, van het Vb 2000.De beroepsgrond van eiser slaagt daarom niet.
Wordt de invoering van het mvv-vereiste verboden door de standstillbepaling?
Dwingende reden van algemeen belang
11. Eiser voert aan dat de minister het mvv-vereiste niet alleen heeft ingevoerd om illegaal verblijf en arbeid in Nederland tegen te gaan, maar bovenal om aan Turkse onderdanen een inburgeringsplicht op te leggen. Daarbij maakt de minister oneigenlijk gebruik van het arrest Yön. Dit arrest is in 2018 gewezen, maar de minister heeft pas in 2022 het mvv-vereiste opnieuw ingevoerd. Hiervoor is dus geen dwingende reden van algemeen belang.
12. De minister heeft in het WBV 2022/23 en in het bestreden besluit toegelicht dat het zelfstandige mvv-vereiste drie legitieme doelen dient: het effectief beheer van migratiestromen, het voorkomen en tegengaan van illegaal verblijf en het voorkomen van illegale arbeid. In het verweerschrift heeft de minister erkend dat het mvv-vereiste ook dient ter ondersteuning van het inburgeringsbeleid. Op de zitting heeft de minister daarbij desgevraagd aangegeven dat het effectief beheer van migratiestromen kan worden gezien als het hoofddoel en dat de andere doelen daar allen onder vallen.
13. Uit de rechtspraak van het Hof van Justitie, onder meer in de arresten Tekdemir,Gencen Yön, volgt dat, ondanks de standstillbepaling, een nieuwe beperking alleen ingevoerd mag worden als deze gerechtvaardigd wordt door dwingende redenen van algemeen belang. Ook volgt uit deze rechtspraak dat het effectief beheer van migratiestromen een dwingende reden van algemeen belang kan vormen om het mvv-vereiste als zelfstandige afwijzingsgrond in te voeren. Dit geldt ook voor het voorkomen van onrechtmatige binnenkomst en verblijfen het waarborgen van de succesvolle integratie van onderdanen van derde landen.Aan de voorwaarde dat er een dwingende reden van algemeen belang bestaat, is dus voldaan. Dat de maatregel vier jaar na het arrest Yön is ingegaan, betekent verder niet dat de redenen niet dwingend zijn. Dit betekent dan ook dat de nieuwe beperking in de vorm van het mvv-vereiste in beginsel gerechtvaardigd is, ondanks de standstillbepaling. De beroepsgrond van eiser slaagt daarom niet.
De evenredigheid van de nieuwe beperking
14. De rechtbank moet vervolgens toetsen of de invoering van het mvv-vereiste de toets van de evenredigheid kan doorstaan. Daarbij moet de rechtbank beoordelen of de nationale regeling geschikt is om het nagestreefde doel te verwezenlijken en niet verder gaat dan wat nodig is om dat doel te bereiken.
15. Eiser heeft gesteld dat de vereiste mvv geen geschikt middel is, omdat het vanuit Turkije bijna onmogelijk is om aan de voorwaarden voor vrijstelling van het mvv-vereiste te voldoen. Daarbij zal het aantal Turkse onderdanen zonder verblijfsvergunning dat in Nederland illegale arbeid verricht door de maatregel niet verminderen.
16. De rechtbank is van oordeel dat de invoering van het mvv-vereiste geschikt is om het nagestreefde doel van effectief beheer van migratiestromen te bereiken. Door invoering van het mvv-vereiste kan voorafgaand aan de feitelijke binnenkomst van de Turkse onderdaan worden onderzocht of aan alle vereisten voor toelating wordt voldaan en kan de rechtmatigheid van het verblijf worden gecontroleerd. Dit heeft het Hof van Justitie ook geoordeeld in het arrest Yön.De gestelde onmogelijkheid om aan de voorwaarden te voldoen vanuit Turkije speelt in het concrete geval van eiser niet en doet niet af aan de geschiktheid van de invoering van het mvv-vereiste om het doel van effectief beheer van migratiestromen te verwezenlijken.
17. Eiser voert verder aan dat de nieuwe beperking verder gaat dan noodzakelijk is om de nagestreefde doelen te verwezenlijken. De minister kan op andere manieren het illegale verblijf, de illegale arbeid en de binnenkomst van vreemdelingen reguleren. Eiser wijst erop dat Turkse onderdanen die een aanvraag voor verblijf voor arbeid als zelfstandige doen bekend zijn bij de overheid, terwijl er ook veel andere vreemdelingen, waaronder Turkse onderdanen, illegaal in Nederland verblijven zonder een dergelijke aanvraag in te dienen. Eiser betwist ook het standpunt van de minister dat het mvv-vereiste noodzakelijk zou zijn vanwege het gegeven dat de beoordeling van deze aanvragen arbeidsintensief en tijdrovend is, omdat de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland vaak om advies moet worden gevraagd. Dat het aantal aanvragen is toegenomen en daarmee het aantal afwijzingen recent is toegenomen, is onjuist. De cijfers tot 2022 tonen duidelijk een dalende trend. De cijfers van na 2022 zijn volgens eiser niet relevant, omdat moet worden gekeken naar de cijfers op het moment van invoering van de nieuwe beperking. Ook doet eiser een beroep op de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats waaruit volgens hem volgt dat de oorzaak van de vele afwijzingen niet bij de vreemdelingen ligt, maar bij de minister.Ook stelt eiser dat de minister onvoldoende heeft onderzocht of er minder vergaande beperkingen mogelijk zijn. Een oplossing zou bijvoorbeeld kunnen zijn dat vooral bij (herhaalde) aanvragen aan het loket een inhoudelijke beoordeling plaatsvindt. Een andere oplossing is om bij het verstrekken van het Schengenvisum een betere beoordeling te maken. Tot slot is volgens eiser het beleid in paragraaf B1/4.1 van de Vc 2000 in strijd met artikel 41, eerste lid, van het Aanvullend Protocol. In dat beleid noemt de minister alleen voorbeelden waarin in ieder geval geen sprake is van bijzondere individuele omstandigheden. Het achterwege laten van elke inhoudelijke beoordeling in bepaalde situaties is volgens eiser niet toegestaan. Eiser wijst daarbij naar het arrest Yön waaruit volgt dat de minister rekening moet houden met alle relevante feiten en omstandigheden. Het Unierecht biedt volgens eiser geen ruimte voor een kunstmatige uitsluiting van individuele omstandigheden.
18. Niet in geschil is dat artikel 3.71, tweede lid, aanhef en onder e, van het Vb 2000 geen beoordelingsruimte laat aan de minister. De bepaling is een gebonden bevoegdheid. Dat leidt de rechtbank af uit de woorden: “
als uitzetting in strijd is met (…) dan volgt vrijstelling van het mvv-vereiste”. De minister geeft met haar beleid in paragraaf B1/4.1. van de Vc 2000 invulling aan haar bevoegdheid. Dit beleid is aan te merken als wetsinterpreterend beleid. De rechtbank moet dit beleid vol toetsen. De rechtbank moet in dit geval onder andere onderzoeken of het beleid binnen de kaders van de wet- en regelgeving blijft en of het de toets van evenredigheid kan doorstaan.
19. De minister is op de zitting ingegaan op de door eiser genoemde alternatieven om de migratiestroom effectief te beheren. De rechtbank kan de minister volgen in haar standpunt dat de door eiser genoemde alternatieven niet kunnen leiden tot een regeling met hetzelfde resultaat als de invoering van het mvv-vereiste. De minister heeft voldoende toegelicht dat de voorgestelde alternatieven niet realiseerbaar zijn. Zo is het praktisch onhaalbaar om bij het IND-loket gelijk te beslissen op een aanvraag van een Turkse zelfstandige. De rechtbank is evenwel van oordeel dat het beleid in paragraaf B1/4.1 van de Vc 2000 verder gaat dan nodig is om het nagestreefde doel te bereiken. De minister heeft in dat beleid namelijk een beperking opgenomen voor bijzondere individuele omstandigheden die zouden kunnen leiden tot het oordeel dat een vreemdeling moet worden vrijgesteld van het mvv-vereiste. De rechtbank doelt op de volgende passage in het beleid uit paragraaf B1/4.1 van de Vc 2000:
“Van belemmeringen van het uitoefenen van voornoemde vrijheden in Nederland is in ieder geval geen sprake als de bijzondere, individuele omstandigheden zien op de:
- politieke, economische of sociale situatie in Turkije;
- persoonlijke omstandigheden in Turkije; of
- (voortzetting van) illegale arbeid in Nederland.”