ECLI:NL:RBDHA:2024:11880

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 juli 2024
Publicatiedatum
31 juli 2024
Zaaknummer
NL23.38138 en NL23.2786
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verblijfsvergunning Turkse onderdaan wegens ontbreken geldige machtiging tot voorlopig verblijf

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 25 juli 2024, wordt het beroep van een Turkse onderdaan tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd beoordeeld. De eiser, vertegenwoordigd door mr. B. Aydin, had op 29 september 2022 een aanvraag ingediend met als doel arbeid als zelfstandige. De aanvraag werd door de minister van Asiel en Migratie, vertegenwoordigd door mr. H. Chamkh, afgewezen op 2 januari 2023, omdat eiser niet beschikte over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv). De rechtbank oordeelt dat de afwijzing terecht is, aangezien er een voldoende wettelijke basis bestaat voor het mvv-vereiste voor Turkse onderdanen. De rechtbank stelt vast dat de (her)invoering van het mvv-vereiste niet in strijd is met de standstillbepaling uit het Turkse Associatierecht en dat er dwingende redenen van algemeen belang zijn voor deze maatregel. De rechtbank concludeert dat de afwijzing van de aanvraag niet in strijd is met het discriminatieverbod en dat de hoorplicht niet is geschonden. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, en het verzoek om een voorlopige voorziening wordt afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: NL23.38138 (beroep) en NL23.2786 (voorlopige voorziening)
uitspraak van de meervoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiser] , eiser/verzoeker, hierna: eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. B. Aydin),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. H. Chamkh).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing
van zijn aanvraag van 29 september 2022, ingediend op 4 oktober 2022, voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als doel ‘arbeid als zelfstandige’. Ook beoordeelt de voorzieningenrechter het verzoek van eiser om een voorlopige voorziening.
1.1.
Verweerder heeft deze aanvraag met het primaire besluit van 2 januari 2023 afgewezen. Met het bestreden besluit van 6 november 2023 op het bezwaar van eiser is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
Verweerder heeft op 17 mei 2024 op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep en het verzoek om een voorlopige voorzienig op 26 juni 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben eiser, de gemachtigden van eiser en verweerder en [tolk] als tolk deelgenomen. De zaak is gelijktijdig behandeld met een beroep en een verzoek om voorlopige voorziening in een vergelijkbare zaak met kenmerknummers NL23.37491 en NL23.2712.

Beoordeling door de rechtbank

Feiten en omstandigheden
2. Eiser is geboren op [datum] 1994 en heeft de Turkse nationaliteit. Verweerder heeft eisers aanvraag voor een verblijfsvergunning in het primaire besluit afgewezen omdat hij geen geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) heeft; anders gezegd: omdat hij niet voldoet aan het mvv-vereiste. Eiser voldoet volgens verweerder niet aan de voorwaarden uit paragraaf B1/4.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) en daarom is zijn uitzetting niet in strijd met het Turks associatierecht. Aan eiser is bij het primaire besluit ook een terugkeerbesluit opgelegd.
Het bestreden besluit
3. Verweerder heeft het bezwaar van eiser in het bestreden besluit ongegrond
verklaard. Verweerder volgt eiser niet in zijn stelling dat de aanvraag niet mag worden afgewezen op grond van het mvv-vereiste. Het op 1 oktober 2022 ingevoerde mvv-vereiste voor Turkse staatsburgers is een aanscherping in de zin van de standstillbepaling in artikel 41 van het Aanvullend Protocol. [1] Die aanscherping is volgens vaste rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (het Hof) echter toegestaan als deze kan worden gerechtvaardigd. Dat is het geval, aldus verweerder, omdat de aanscherping een rechtvaardiging vindt in dwingende redenen van algemeen belang, geschikt is om de verwezenlijking van de nagestreefde legitieme doelen te waarborgen en niet verder gaat dan noodzakelijk is om de doelen te verwezenlijken.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Verweerder heeft de aanvraag dus mogen afwijzen omdat eiser geen geldige mvv heeft. De rechtbank zal hierna, aan de hand van de beroepsgronden van eiser, uitleggen hoe zij tot haar oordeel is gekomen.
4.1
Vooraf merkt de rechtbank op dat niet in geschil is dat eiser niet is vrijgesteld van het mvv-vereiste. Ook doet eiser geen beroep op de hardheidsclausule in artikel 3.71, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
Is er een voldoende wettelijke basis voor het toepassen van het mvv-vereiste voor Turkse onderdanen?
5. Eiser doet een beroep op de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats ’sHertogenbosch, van 3 juni 2024. [2] In die uitspraak oordeelt de rechtbank dat in de op 1 oktober 2022 gewijzigde paragraaf B1/4.1 van de Vc een zelfstandige inhoudelijke norm is geformuleerd om tot afwijzing van een aanvraag te komen. Voor deze in het beleid gecreëerde afwijzingsgrond op grond waarvan een Turkse onderdaan het mvv-vereiste wel kan worden tegengeworpen, is geen wettelijke basis. Artikel 3.71, tweede lid, aanhef en onder e, van het Vb biedt volgens de rechtbank hier geen ruimte voor. De grondslag voor deze afwijzing ligt daarom uitsluitend in het beleid, zo concludeert de rechtbank. Dat is op grond van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet toegestaan en daarom moet het beleid buiten toepassing worden gelaten.
5.1
Op grond van artikel 16, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 worden afgewezen indien de vreemdeling niet beschikt over een geldige mvv die overeenkomt met het bedrijfsdoel waarvoor de verblijfsvergunning is aangevraagd.
Op grond van het tweede lid van dit artikel kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld over de toepassing van de gronden, bedoeld in het eerste lid.
Op grond van artikel 17, eerste lid, aanhef en onder g, van de Vw wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 niet afgewezen wegens het ontbreken van een geldige mvv, indien het betreft de vreemdeling die behoort tot een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen categorie.
5.2
In artikel 3.71, tweede lid, aanhef en onder e, van het Vb staat dat op grond van artikel 17, eerste lid, onder g, van de Vw, van het vereiste van een geldige mvv is vrijgesteld, de vreemdeling:
“die in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op grond van Besluit 1/80 van de Associatieraad EEG-Turkije betreffende de ontwikkeling van de Associatie of van wie uitzetting in strijd zou zijn met de op 12 september 1963 te Ankara gesloten Overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Economische Gemeenschap en Turkije (Trb. 1964, 217), het op 23 november 1970 te Brussel tot stand gekomen Aanvullend Protocol bij die overeenkomst (Trb. 1971, 70) of Besluit nr. 1/80.”
5.3
Met zijn besluit van 23 september 2022, WBV 2022/23 [3] , heeft verweerder het beleid in de Vc aangepast. In paragraaf B1/4.1 van de Vc staat na deze aanpassing, voor zover relevant:
“Vrijstelling MVV-vereiste vanwege het Associatierecht EEG-Turkije
Een vreemdeling is vrijgesteld van het MVV-vereiste, als artikel 3.71, tweede lid, onder e, Vb van toepassing is. De IND neemt aan dat uitzetting in strijd is met het Associatierecht in de zin van artikel 3.71, tweede lid, aanhef en onder e, Vb als de vreemdeling voldoet aan alle volgende voorwaarden:
- de vreemdeling of de hoofdpersoon valt onder het toepassingsbereik van Besluit 1/80 of het Aanvullend Protocol;
- de vreemdeling heeft een aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd zonder mvv ingediend;
- de vreemdeling voldoet aan alle overige geldende voorwaarden voor het verlenen van de verblijfsvergunning; en
- er is sprake van bijzondere, individuele omstandigheden die tot de conclusie leiden dat het stellen van het mvv-vereiste onevenredig is.
De bijzondere, individuele omstandigheden moeten het uitoefenen van het vrij verkeer van werknemers of de vrijheid van vestiging belemmeren. Hiervan kan sprake zijn als bij een aanvraag om verblijf als gezinslid bij een Turkse hoofdpersoon die tot de legale Nederlandse arbeidsmarkt behoort, die Turkse hoofdpersoon door de bijzondere, individuele omstandigheden genoodzaakt wordt om te kiezen tussen het uitoefenen van de economische activiteit in Nederland en het gezinsleven in Turkije.
(..)
Aanvragen voor een verblijfsvergunning die door de IND zijn ontvangen voor 1 oktober 2022 worden niet afgewezen op het mvv-vereiste als de aanvrager onder het toepassingsbereik valt van Besluit 1/80 of het Aanvullend Protocol en, behalve aan het mvv-vereiste, aan alle overige voorwaarden van het gevraagde verblijfsdoel voldoet.”
5.4
De rechtbank is van oordeel dat er wel een wettelijke basis bestaat voor het toepassen van het mvv-vereiste als zelfstandige afwijzingsgrond bij aanvragen van Turkse onderdanen. Verweerder is namelijk op grond van artikel 14 van de Vw bevoegd om de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd in te willigen, af te wijzen dan wel niet in behandeling te nemen. Verweerder is gezien artikel 16 van de Vw bevoegd tot afwijzing als de vreemdeling niet beschikt over een mvv. Bij deze bevoegdheidsuitoefening is relevant artikel 17, eerste lid, aanhef en onder g, van de Vw, en de op grond van die bepaling in artikel 3.71, tweede lid, aanhef en onder e, van het Vb aangewezen categorie. In artikel 3.71, tweede lid, aanhef en onder e, van het Vb staat kort gezegd dat een vreemdeling wordt vrijgesteld van het mvv-vereiste als uitzetting in strijd is met het Turkse associatierecht. In het beleid, paragraaf B1/4.1. van de Vc, is uitgewerkt aan welke voorwaarden volgens verweerder moet worden voldaan om te concluderen dat daarvan sprake is. Het beleid is dus verweerders uitleg van artikel 3.71, tweede lid, aanhef en onder e, van de Vb. Dit betekent dat het beleid de uitleg is van een wettelijk voorschrift bij het gebruik van een bevoegdheid van een bestuursorgaan, zoals bedoeld in artikel 1:3, vierde lid, van de Awb. De bevoegdheid tot afwijzing van de aanvraag vloeit daarmee niet voort uit het beleid zelf. Het beleid geeft weer hoe verweerder beoordeelt of het stellen van het mvv-vereiste strijd oplevert met het Turkse associatierecht bij vanaf 1 oktober 2022 door Turkse vreemdelingen ingediende aanvragen als bedoeld in artikel 14 van de Vw. Eiser kan vervolgens die beoordeling betwisten. De rechtbank is immers niet aan wetsinterpreterende beleidsregels gebonden.
5.5
De conclusie hiervoor volgt ook uit de totstandkomingsgeschiedenis van artikel 3.71, tweede lid, aanhef en onder e, van het Vb. In de nota van toelichting bij de wijziging van dat artikel [4] staat dat met het gewijzigde onderdeel e van artikel 3.71, tweede lid, een flexibele aanpassing van de rechtspraktijk aan de voortschrijdende rechtsontwikkeling in de jurisprudentie van het Hof mogelijk wordt gemaakt. Verweerder heeft ook gesteld dat op grond van het arrest Yön van 7 augustus 2018 [5] het mvv-vereiste voor Turkse onderdanen als zelfstandige afwijzingsgrond kan worden ingevoerd omdat toepassing niet strijdig hoeft te zijn met het Turkse associatierecht. Verweerder heeft dus in het beleid vastgelegd welke Turkse vreemdelingen volgens hem gezien dat arrest niet in aanmerking komen voor de vrijstelling van het mvv-vereiste op grond van artikel 17, eerste lid, aanhef en onder g, van de Vw, in samenhang met artikel 3.71, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vb, omdat geen sprake is van strijd met het Turkse associatierecht.
5.6
Eisers beroepsgrond slaagt dus niet.
Wordt de invoering van het mvv-vereiste verboden door de standstillbepaling?
Dwingende reden van algemeen belang
6. Eiser voert aan dat de verweerder het mvv-vereiste niet alleen heeft ingevoerd om illegaal verblijf en arbeid in Nederland tegen te gaan, maar ook om aan Turkse onderdanen een inburgeringsplicht op te leggen. Daarbij maakt verweerder oneigenlijk gebruik van het arrest Yön. Dit arrest is in 2018 gewezen, maar verweerder heeft pas in 2022 het mvv-vereiste opnieuw ingevoerd. Er is dus geen dwingende reden van algemeen belang voor het invoeren van het mvv-vereiste.
6.1
Verweerder heeft in het WBV 2022/23 en in het bestreden besluit toegelicht dat het zelfstandige mvv-vereiste drie legitieme doelen dient: het effectief beheer van migratiestromen, het voorkomen en tegengaan van illegaal verblijf en het voorkomen van illegale arbeid. In het verweerschrift heeft verweerder erkend dat het ook dient ter ondersteuning van het inburgeringsbeleid. Ter zitting heeft verweerder daarbij desgevraagd aangegeven dat het effectief beheer van migratiestromen kan worden gezien als het hoofddoel en dat de andere doelen daaronder vallen. De rechtbank volgt verweerder hierin en verwijst hierbij naar de brief van verweerder aan de Tweede Kamer van 5 juli 2022 over de invoering van het mvv-vereiste. [6] Daaruit volgt enerzijds de bedoeling te voorkomen dat Turkse onderdanen die als gezinslid in Nederland willen verblijven zich aan het inburgeringsexamen buitenland zouden kunnen onttrekken door in Nederland een aanvraag te doen. Anderzijds volgt daaruit de bedoeling een einde te maken aan de gegroeide praktijk dat Turkse onderdanen die naar Nederland komen om arbeid te verrichten, illegaal inreizen of inreizen met een Schengenvisum voor kort verblijf om vervolgens een aanvraag voor een verblijfsvergunning in te dienen en gedurende de behandeling van de aanvraag illegaal arbeid te verrichten. Dit alles dient uiteindelijk het effectief beheer van migratiestromen naar Nederland.
6.2
Uit de rechtspraak van het Hof, onder meer het arrest Yön [7] , volgt verder dat het effectief beheer van migratiestromen een dwingende reden van algemeen belang kan vormen om het mvv-vereiste als zelfstandige afwijzingsgrond in te voeren. [8] Aan de voorwaarde dat er een dwingende reden van algemeen belang bestaat is dus voldaan. Dat de maatregel vier jaar na het arrest Yön is ingegaan, betekent verder niet dat de reden niet dwingend is. De rechtbank wijst op wat zij hierna onder 7.1 overweegt over de door verweerder ingebrachte cijfers over de afwijzingen van de aanvragen van Turkse onderdanen om een verblijfsvergunning voor zelfstandige arbeid. Daaruit volgt dat het aantal aanvragen, en daarmee het aantal afwijzingen, recent is toegenomen. Ten overvloede wijst de rechtbank ten slotte in het kader van het inburgeringsvereiste specifiek nog op het arrest Caner Genc van het Hof [9] , dat verweerder heeft genoemd op de zitting. Uit dat arrest volgt dat het bereiken van een geslaagde integratie een legitiem doel van algemeen belang is.
6.3
De beroepsgrond van eiser slaagt dus niet.
Geschiktheid maatregel
7. Eiser heeft gesteld dat de maatregel niet geschikt is omdat het vanuit Turkije bijna onmogelijk is om aan de voorwaarden voor het mvv-vereiste te voldoen. Daarbij zal het aantal Turkse onderdanen zonder verblijfsvergunning dat in Nederland illegale arbeid verricht, zo heeft eiser ter zitting gesteld, door de maatregel niet verminderen.
7.1
De rechtbank is van oordeel dat het mvv-vereiste geschikt is om het doel van de maatregel, het effectief beheer van migratiestromen, te bereiken. Door het invoeren van het mvv-vereiste kan voorafgaand aan de feitelijke binnenkomst van de Turkse onderdaan worden onderzocht of aan alle vereisten voor de toelating wordt voldaan en de rechtmatigheid van het verblijf worden gecontroleerd. Dit heeft het Hof geoordeeld in punt 79 van het arrest Yön. [10] Het argument dat het bijna onmogelijk is om aan de voorwaarden voor het mvv-vereiste te voldoen, is relevant in het kader van de evenredigheid. De rechtbank behandelt dit argument daarom hierna onder 9 en verder. Dat het aantal Turkse onderdanen zonder verblijfsvergunning dat in Nederland illegale arbeid verricht door de maatregel niet zal verminderen, heeft eiser niet onderbouwd.
7.2
Eisers beroepsgrond slaagt dus niet.
Noodzakelijkheid maatregel
8. Eiser voert aan dat verweerder onvoldoende heeft onderbouwd dat er noodzaak is om het mvv-vereiste in te voeren. Dat Turkse vreemdelingen Nederland illegaal inreizen met een Schengenvisum en hier vervolgens illegale arbeid verrichten, heeft verweerder onvoldoende onderbouwd. Ook is niet gebleken dat met het invoeren van het mvv-vereiste de illegale binnenkomst en arbeid van Turkse onderdanen vermindert. Verweerder kan op andere manieren het illegale verblijf, de illegale arbeid en de binnenkomst van vreemdelingen reguleren. Eiser wijst erop dat Turkse onderdanen die een aanvraag voor verblijf voor arbeid als zelfstandige doen wel bekend zijn bij de overheid, terwijl er ook veel andere vreemdelingen zijn, waaronder Turkse onderdanen, die in Nederland illegaal verblijven zonder een dergelijke aanvraag in te dienen.
8.1
In het verweerschrift heeft verweerder een overzicht gegeven van de aantallen aanvragen voor een verblijfsvergunning regulier voor het verblijfsdoel ‘arbeid als zelfstandige’ en daarbij ook de aantallen aanvragen daarvan ingediend door Turkse onderdanen. In 2023 waren van de 1450 aanvragen er 1290 ingediend door Turkse onderdanen en in 2022 waren 1150 van de 1280 aanvragen ingediend door Turkse onderdanen. Voor 2022 waren die aantallen substantieel lager. Uit de overgelegde aantallen blijkt verder dat een groot deel van het totaal aantal aanvragen wordt afgewezen. Verweerder heeft toegelicht dat dit met name Turkse onderdanen zijn die gedurende de looptijd van hun aanvraag illegale arbeid in Nederland verrichten. Eiser heeft dit niet bestreden. Uit de weergegeven aantallen en toelichting van verweerder maakt de rechtbank dus op dat de afgelopen jaren een substantieel aantal Turkse onderdanen gedurende de looptijd van hun aanvraag illegaal in Nederland verblijft en werkt. Verweerder heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat dit ongewenst is. Dat het invoeren van het mvv-vereiste noodzakelijk is om dit aantal te verlagen, heeft verweerder voldoende onderbouwd. Turkse onderdanen komen als gevolg van het invoeren van het mvv-vereiste per 1 oktober 2022 immers alleen in aanmerking voor de gevraagde vergunning als zij vanuit Turkije hun aanvraag indienen. Door het herinvoeren van mvv-vereiste wordt een prikkel weggenomen om met onterechte gebruikmaking van een tijdelijk visum of zonder visum naar Nederland te reizen en hier een aanvraag voor een verblijfsvergunning voor arbeid als zelfstandige te doen. Eisers stelling dat er ook andere vreemdelingen in Nederland illegaal werken en verblijven, doet niet af aan de conclusie dat met het invoeren van het mvv-vereiste voor Turkse onderdanen illegale arbeid kan worden beperkt. Dat Turkse onderdanen, zoals eiser stelt, Nederland zullen blijven binnenkomen om hier illegaal te werken, betekent verder niet dat de maatregel niet noodzakelijk is. Eiser heeft ten slotte geen concrete, minder vergaande alternatieve maatregelen genoemd die tot hetzelfde resultaat zullen leiden als de invoering van het mvv-vereiste.
8.2
De beroepsgrond slaagt niet.
Evenredigheid
9. Eiser voert aan dat het herinvoeren van het mvv-vereiste in strijd is met het evenredigheidsbeginsel. Het is niet mogelijk om vanuit het buitenland aan de voorwaarden voor het verkrijgen van een vergunning te voldoen. Het is bijvoorbeeld niet mogelijk voor een Turkse vreemdeling om zich vanuit Turkije in te schrijven bij de Kamer van Koophandel (KvK), een Nederlandse bankrekening te openen of een Nederlands BTW-nummer te verkrijgen. Daarnaast zijn er ook geen omstandigheden denkbaar op grond waarvan een Turkse zelfstandige zou kunnen worden vrijgesteld van het mvv-vereiste. De persoonlijke situatie van Turkse ondernemers kan volgens dit beleid geen effect hebben op de uitkomst van de aanvraag.
9.1
De rechtbank overweegt dat eiser zijn aanvraag in Nederland heeft gedaan en geen stukken heeft overgelegd om aan het zogeheten documentatievereiste [11] te voldoen. Beantwoording van de vraag of het onmogelijk is om vanuit Turkije aan het documentatievereiste te voldoen, is voor de beoordeling van dit beroep dus niet nodig. Daarnaast heeft eiser ook niet concreet onderbouwd dat het in het geheel niet mogelijk is om vanuit Turkije stukken te verkrijgen om een aanvraag zo te onderbouwen dat is voldaan aan het documentatievereiste. Daarbij acht de rechtbank ook van belang dat verweerder ter zitting heeft toegelicht dat geen onredelijke eisen mogen worden gesteld in het kader van het documentatievereiste en dat nog wordt bekeken of bij een aanvraag vanuit Turkije wel kan worden verlangd dat de onderneming van de Turkse onderdaan bij de KvK is ingeschreven.
9.2
De rechtbank volgt eiser ook niet in zijn stelling dat er geen denkbare persoonlijke omstandigheden bestaan op grond waarvan een vreemdeling kan worden vrijgesteld van het mvv-vereiste. Verweerder heeft in het beleid opgenomen dat het gaat om bijzondere, individuele omstandigheden die het uitoefenen van het vrij verkeer van werknemers of de vrijheid van vestiging belemmeren. Het gaat volgens het beleid dan bijvoorbeeld om de situatie dat de Turkse onderdaan door bijzondere, individuele omstandigheden genoodzaakt wordt om te kiezen tussen het uitoefenen van de economische activiteit in Nederland en het gezinsleven in Turkije. Dat er geen denkbare persoonlijke omstandigheden bestaan kan dus niet worden gevolgd. Daarbij constateert de rechtbank dat eiser zelf geen persoonlijke omstandigheden naar voren heeft gebracht op grond waarvan hij zou moeten worden vrijgesteld van het mvv-vereiste. Ook heeft hij ter onderbouwing van zijn standpunt niet kunnen wijzen op aanvragen van andere Turkse onderdanen waarbij, ondanks het bestaan van relevante persoonlijke omstandigheden, het mvv-vereiste is tegengeworpen.
9.3
De rechtbank komt tot de conclusie dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat het tegenwerpen van het mvv-vereiste onevenredig uitwerkt. Het tegenwerpen van het mvv-vereiste is in eisers geval dus niet onevenredig bezwarend. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
10. De rechtbank is van oordeel dat de invoering van het mvv-vereiste niet wordt verboden door de standstillbepaling. De rechtbank volgt het standpunt van verweerder dat het invoeren van het mvv-vereiste een rechtvaardiging vindt in dwingende redenen van algemeen belang en geschikt, noodzakelijk en evenredig is.
Is de herinvoering van het mvv-vereiste in strijd met het discriminatieverbod?
11. Eiser voert aan dat de herinvoering van het mvv-vereiste voor Turkse onderdanen in strijd is met het discriminatieverbod dat staat in artikel 9 van de Associatieovereenkomst EEG-Turkije.
11.1
Zoals de rechtbank hiervoor heeft geconcludeerd, is het invoeren van het mvv-vereiste een nieuwe beperking die haar rechtvaardiging vindt in een dwingende reden van algemeen belang die geschikt, noodzakelijk en evenredig is. Omdat de maatregel dus een gerechtvaardigde beperking is, is om die reden ook geen sprake van een ongerechtvaardigd onderscheid op basis van nationaliteit of ras. Deze conclusie volgt uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 29 april 2020. [12] Het beroep dat eiser doet op artikel 9 van de Associatieovereenkomst slaagt dus niet.
Heeft verweerder de hoorplicht geschonden?
12. De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat verweerder de hoorplicht heeft geschonden. Verweerder heeft zich op het standpunt mogen stellen dat sprake is van een kennelijk ongegrond bezwaar en daarom van het horen in de bezwaarfase mogen afzien. Verweerder heeft er daarbij terecht op gewezen eiser geen bijzondere feiten en omstandigheden naar voren heeft gebracht. Van een situatie waarin er nog onduidelijkheden bestonden over het te beoordelen feitencomplex en het gehoor uitkomst kon bieden om informatie boven tafel te krijgen, was dus geen sprake. In de bezwaargronden heeft eiser argumenten aangevoerd om te onderbouwen dat de aanvraag ten onrechte is afgewezen omdat het toepassen van het mvv-vereiste in strijd is met de standstillbepaling. Over die rechtsvraag heeft verweerder eiser niet hoeven horen.
Conclusie en gevolgen
13. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat verweerder de aanvraag heeft mogen afwijzen omdat eiser niet in het bezit was van een geldige mvv. Omdat het beroep ongegrond is, krijgt eiser ook het griffierecht niet terug.
14. Nu de rechtbank beslist op het beroep en dit ongegrond verklaart, is er geen reden
meer voor het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter wijst
daarom het verzoek daartoe af.
15. Voor een proceskostenvergoeding bestaat in beide zaken geen aanleiding

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.N. van Rijn, voorzitter, mr. M. Kraefft en mr. H. Battjes, in aanwezigheid van mr. J.P. Ankum, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep kan, zover het de hoofdzaak betreft, een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Het Aanvullend Protocol, ondertekend te Brussel op 23 november 1970 en namens de Gemeenschap gesloten, goedgekeurd en bevestigd bij verordening (EEG) nr. 2760/72 van de Raad van 19 december 1972 (PB 1972, L 293, blz. 1).
2.NL23.21439.
3.Besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 23 september 2022, nummer WBV 2022/23, houdende wijziging van de Vreemdelingencirculaire 2000, Staatscourant 2022 nr. 25406, 30 september 2022.
4.Besluit van 24 april 2009 tot wijziging van het Vreemdelingenbesluit 2000 in verband met het vereiste van een machtiging tot voorlopig verblijf en enkele andere onderwerpen, Staatsblad 2009/198, blz. 7.
5.ECLI:EU:C:2018:632.
6.Kenmerk 3884708.
7.Zie punt 77 van het arrest.
8.Zie ook de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 30 april 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1621, onder 2.5.
9.Arrest van 12 april 2016, ECLI:EU:C:2016:247.
10.Zie ook de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 30 april 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1621, r.o. 2.5.1.
11.Bedoeld in paragraaf B6/4.5 van de Vc.
12.ECLI:NL:RVS:2020:1168, r.o 12.1.1.