ECLI:NL:RBDHA:2024:17822
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening en interstatelijk vertrouwensbeginsel
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 28 oktober 2024, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag op 12 september 2024 niet in behandeling genomen, omdat Kroatië verantwoordelijk zou zijn voor de aanvraag. De rechtbank heeft besloten geen zitting te houden, omdat partijen daarmee instemden. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat het niet in behandeling nemen van de aanvraag in stand blijft.
De rechtbank legt uit dat de Europese Unie gezamenlijke regelgeving heeft over asielaanvragen, vastgelegd in de Dublinverordening. Eiser, met Syrische nationaliteit, had op 20 april 2024 asiel aangevraagd in Nederland. Nederland heeft een verzoek om terugname gedaan aan Kroatië, dat niet binnen de gestelde termijn heeft gereageerd, waardoor de verantwoordelijkheid voor de aanvraag vaststaat. Eiser heeft aangevoerd dat de minister niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan uitgaan ten aanzien van Kroatië, gezien nieuwe ontwikkelingen in de rechtspraak en de situatie van opvangvoorzieningen in dat land.
De rechtbank oordeelt dat de beroepsgrond van eiser niet slaagt. De minister kan nog steeds uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, omdat er geen structurele tekortkomingen zijn aangetoond in de asielprocedure en opvang in Kroatië. Eiser heeft geen bewijs geleverd dat hij zelf slachtoffer is geweest van pushbacks of dat hij nadeel heeft ondervonden van de situatie in Kroatië. Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat de minister niet ten onrechte geen toepassing heeft gegeven aan artikel 17 van de Dublinverordening, omdat de persoonlijke ervaringen van eiser al in de besluitvorming zijn betrokken.
De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat de minister geen proceskosten hoeft te vergoeden. De uitspraak is gedaan door rechter W.P.C.G. Derksen, in aanwezigheid van griffier N. El-Amrani, en is openbaar gemaakt. Eiser kan binnen een week hoger beroep aantekenen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.