ECLI:NL:RBDHA:2024:17547

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 augustus 2024
Publicatiedatum
28 oktober 2024
Zaaknummer
23-7479 en 23-7480
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van naturalisatieverzoeken van Tsjetsjeense eisers op basis van bewijsnood en documenteneisen

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 21 augustus 2024, wordt het beroep van twee Tsjetsjeense eisers tegen de afwijzing van hun naturalisatieverzoeken behandeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had hun aanvragen afgewezen op 22 juni 2023, en na bezwaar bleef deze afwijzing in stand. De rechtbank oordeelt dat de eisers onvoldoende bewijs hebben geleverd om hun identiteit en nationaliteit aan te tonen, wat essentieel is voor naturalisatie. De rechtbank wijst erop dat er gerede twijfels bestaan over de Tsjetsjeense nationaliteit van de eisers, mede door eerdere asielprocedures waarin hun identiteit ter discussie werd gesteld. De eisers hebben onder de Regeling Afwikkeling Nalatenschap Oude Vreemdelingenwet (Ranov) een verblijfsvergunning, maar de rechtbank stelt dat de documenteneis ook voor hen geldt. De eisers hebben niet aangetoond dat zij in bewijsnood verkeren, omdat zij niet hebben laten zien dat zij al het mogelijke hebben gedaan om de benodigde documenten te verkrijgen. De rechtbank concludeert dat de afwijzing van de naturalisatieverzoeken terecht is, en dat de eisers geen recht hebben op terugbetaling van griffierechten of proceskosten. De uitspraak benadrukt het belang van het kunnen vaststellen van identiteit en nationaliteit in naturalisatieprocedures.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/7479 en SGR 23/7480

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 augustus 2024 in de zaak tussen

[eiser 1] en [eiser 2], uit [woonplaats], eisers

(gemachtigde: mr. T. Harmankaya),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A. Houben).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eisers tegen de afwijzing van hun naturalisatieverzoeken.
1.1.
Verweerder heeft deze aanvragen met het besluit van 22 juni 2023 afgewezen. Met het bestreden besluit van 6 oktober 2023 op het bezwaar van eisers is verweerder bij de afwijzing van de aanvragen gebleven.
1.2.
Verweerder heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft de beroepen op 10 juli 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers, de gemachtigde van eisers en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eisers geven aan dat zij de Tsjetsjeense nationaliteit hebben. Eisers hebben onder de Regeling Afwikkeling Nalatenschap Oude Vreemdelingenwet (Ranov) een verblijfsvergunning gekregen. Op 1 augustus 2022 hebben eisers een verzoek tot naturalisatie ingediend.
2.1.
Verweerder heeft eisers verzoeken afgewezen, omdat verweerder gerede twijfels heeft over de opgegeven Tsjetsjeense nationaliteit en afkomst van eisers. Bij de asielgehoren in 2000 ontstonden namelijk twijfels over eisers identiteit en nationaliteit en daarom zijn hun asielaanvragen afgewezen. De rechtbank heeft bij uitspraak van 26 oktober 2001 de beroepen daartegen ongegrond verklaard. Hiermee is volgens verweerder de gerezen twijfel over hun identiteit en nationaliteit in rechte vast komen te staan.
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser is het niet eens met het besluit. Volgens eiser voldoet de toets van verweerder niet aan het huidige Europese en internationale recht. Ook houdt verweerder vast aan de conclusies die in een ver verleden zijn getrokken, terwijl asielaanvragen toen nog niet met de integrale geloofwaardigheidsbeoordeling werden behandeld. Ook geldt volgens eiser de documenteneis in dit geval niet vanwege de toegewezen Ranov-vergunning. Nog los daarvan, is het gevaarlijk voor eisers om nu naar Rusland dan wel Tsjetsjenië te reizen. Daarbij hebben ze voor die reis identificatiebewijzen nodig, maar die hebben ze niet. Eisers kunnen hierdoor definitief niet naturaliseren. Volgens eisers is het besluit in strijd met het motiverings- en zorgvuldigheidsbeginsel. Tot slot betogen eisers dat verweerder ten onrechte de hardheidsclausule niet heeft toegepast.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. De rechtbank vindt dat verweerder terecht de naturalisatieverzoeken heeft afgewezen. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Mag verweerder de documenteneis toepassen als er twijfel zijn over de identiteit bij personen met een Ranov-vergunning?
5. Het doel van de documenteis [1] is het kunnen identificeren van de verzoeker, het kunnen vaststellen van zijn nationaliteit en verblijf en het vergelijken van de in het reisdocument vermelde personalia met de overgelegde akte(n) van de burgerlijke stand. Kennis over de actuele nationaliteit van de te naturaliseren vreemdeling is noodzakelijk, omdat aan de hand daarvan wordt beoordeeld of de verzoeker na het verkrijgen van het Nederlanderschap afstand moet doen van de oorspronkelijke nationaliteit. Deze afstandsplicht is in beginsel een vereiste voor de naturalisatie. [2]
5.1.
Vanaf 1 november 2021 is de verzoeker die in 2007 of 2008 een Ranov-verblijfsvergunning heeft gekregen en meerderjarig was op de ingangsdatum van zijn Ranov-verblijfsrecht, vrijgesteld van het vereiste van het overleggen van een paspoort en een geboorteakte. [3] Gerede twijfel aan de gestelde identiteit of nationaliteit kan echter nog steeds een reden vormen voor afwijzing, ook als de verzoeker is vrijgesteld van het documentvereiste. [4] Die gerede twijfel kan bijvoorbeeld ontstaan naar aanleiding van een taalanalyse of een leeftijdsonderzoek. Het is aan de verzoeker om deze twijfel weg te nemen. Dit kan bijvoorbeeld door een paspoort of andere identificerende documenten over te leggen. [5]
5.2.
Tijdens de asielprocedures zijn twijfels ontstaan over de Tsjetsjeense afkomst van eisers en door de rechterlijke uitspraak zijn deze twijfels in rechte vast komen te staan. Het is aan eisers om deze twijfels weg te nemen. Dat volgens eisers de toen geldende toets van hun asielaanvraag nu is achterhaald, verandert dit niet. Het gaat er in deze zaak namelijk om dat eisers verzoek moet voldoen aan de huidige vereisten die gelden voor een naturalisatieverzoek en niet om een verzoek om bestuurlijke heroverweging van het besluit over de asielaanvraag. Dit nog daargelaten dat ook in de huidige beoordeling van asielaanvragen het toetsen van de identiteit en nationaliteit alsook de gestelde herkomst een belangrijk onderdeel is. Zelfs als het zo zou zijn dat twijfels daarover minder snel tot een negatieve verblijfsbeslissing leiden vanwege de integrale geloofwaardigheidsbeoordeling, dan nog neemt dit niet weg dat die twijfels in de naturalisatieprocedure in beginsel dezelfde relevantie hebben.
5.3.
Daarbij komt dat de stelling dat eisers maar relatief kort in Grozny hebben verbleven, niet zonder meer verklaart dat zij zo weinig over de Tsjetsjeense taal en cultuur weten. Niet in geschil is dat eiser is opgegroeid in Grozny en dat eiseres twee jaar in Grozny heeft gewoond en is opgegroeid met een Tsjetsjeense moeder. Onder die omstandigheden mag verwacht worden dat zij over enige basale kennis over de taal en cultuur beschikken. Gelet hierop is niet gebleken dat de twijfel over de nationaliteit en herkomst in de asielprocedure gebaseerd is op onjuiste feiten of anderszins onbegrijpelijk is. Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat gerede twijfel bestaat aan de identiteit en nationaliteit van eisers. Eisers hebben die twijfel niet weggenomen, aangezien zij geen documenten hebben overgelegd om hun identiteit en nationaliteit aannemelijk te maken.
Is er bewijsnood?
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder mocht concluderen dat geen sprake is van bewijsnood.
6.1.
Uit vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter [6] volgt dat de verzoeker die betoogt dat hij in bewijsnood verkeert, moet aantonen dat hij al het mogelijke heeft gedaan om in het bezit te komen van de gevraagde documenten. Verder volgt uit vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter [7] dat het enkel zonder resultaat aanschrijven van de autoriteiten van een land ontoereikend is voor het aannemen van bewijsnood.
6.2.
Verweerder heeft terecht overwogen dat eisers niet hebben aangetoond dat zij al het mogelijke hebben gedaan om in het bezit te komen van nationaliteit- en identiteitvaststellende documenten. Eisers hebben niet concreet toegelicht welke stappen zij hebben gezet om de benodigde documenten te verkrijgen. Eisers hebben verder ook niet aangetoond dat de Russische autoriteiten in het algemeen weigeren om dergelijke documenten af te geven vanwege de huidige situatie. Daarbij heeft eiser ook geen recente bewijsstukken overgelegd van ondernomen pogingen om vervangende identiteitsdocumenten te verkrijgen.
6.3.
Eisers hebben op de dag van de zitting nog een e-mail van de Russische ambassade uit 2016 opgestuurd naar de rechtbank. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder hierop afdoende kunnen reageren op zitting, ook al was het op een dergelijke korte termijn niet mogelijk om de e-mail te beoordelen aan de hand van hetgeen verweerder bekend is over de betreffende autoriteiten. De rechtbank neemt de e-mail dan ook mee in de beoordeling, nu geen strijd is ontstaan met een goede procesorde. In de e-mail geven de autoriteiten de stappen aan die eisers moeten ondernemen om documenten te verkrijgen. Deze e-mail onderstreept naar het oordeel van de rechtbank dat eisers niet inzichtelijk hebben gemaakt welke inspanningen zij hebben verricht. Niet duidelijk is immers wat zij hebben gedaan om aan de gestelde stappen uitvoering te geven. De overgelegde e-mail is dan ook onvoldoende om aannemelijk te maken dat eisers al het mogelijke hebben gedaan om die stappen uit te voeren en zo documenten te verkrijgen dan wel dat de autoriteiten weigerachtig zijn daar hun medewerking aan te verlenen. Ook hebben eisers niet aangetoond dat zij geprobeerd hebben om de documenten te verkrijgen met hulp van familie of bekenden of een professionele derde die in Rusland wonen. Dit klemt temeer nu verweerder erop wijst dat uit het asieldossier volgt dat eisers in het bezit waren van meerdere documenten die hun identiteit kunnen onderbouwen, zoals bijvoorbeeld een binnenlands Sovjetpaspoort, een rijbewijs, een certificaat basisonderwijs, een militair boekje en een huwelijksakte. Ook als het klopt dat eisers alle documenten die in hun bezit waren, zijn kwijtgeraakt, dan valt nog niet zonder meer in te zien dat geen informatie of documentatie meer is te vinden bij de betreffende (lokale) autoriteiten of derden.
6.4.
Nu niet is gebleken dat eisers geen (vervangende) geboorteakte of paspoort bij de Russische ambassade in Nederland, dan wel andere documenten via derden in Rusland kunnen verkrijgen, [8] kan alleen daarom al geen doorslaggevende betekenis worden toegekend aan de stelling dat eisers vanwege het negatieve reisadvies, het ambtsbericht over de Noordelijke Kaukasus, de oorlog in Oekraïne en hun illegale vertrek niet naar Rusland zouden kunnen reizen. Maar zelfs als vast zou komen te staan dat een reis naar Rusland is vereist om aan documenten te kunnen komen, geldt dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat dit voor hen onmogelijk is. Hierbij is van belang dat eisers een reguliere verblijfsvergunning hebben. Daarom zijn er geen asielgerelateerde redenen waaruit zou kunnen volgen dat van eisers niet kan worden gevraagd naar hun land van herkomst te gaan om documenten te verkrijgen. Het negatief reisadvies en het ambtsbericht leiden niet zonder meer tot een ander oordeel. Voor het negatief reisadvies geldt daarbij dat het bedoeld is om Nederlandse reizigers beter voor te bereiden op de veiligheidsrisico’s tijdens een buitenlands verblijf en dat daarop niet zonder nadere concrete informatie een juridisch oordeel over de (on)mogelijkheden voor eisers om te reizen kan worden gebaseerd. [9]
Belangenafweging: is de uitkomst evenwichtig?
7. De rechtbank oordeelt dat verweerder op goede gronden het standpunt heeft ingenomen dat in dit geval geen aanleiding bestaat af te wijken van de toepasselijke regelgeving dan wel het beleid. Voor zover eisers met hun stellingen in dit kader hebben betoogd dat het vasthouden aan de eis hun identiteit en nationaliteit aannemelijk te maken onevenredig is in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen, overweegt de rechtbank als volgt. Verweerder heeft in het bestreden besluit terecht gewezen op het belang van de omstandigheid dat zekerheid bestaat over de identiteit en nationaliteit van iemand die om naturalisatie verzoekt. In dit licht en gelet op het feit dat hiervoor is overwogen dat het voor eisers mogelijk moet worden geacht om hierover meer zekerheid te verstrekken, is de weigering om eisers te naturaliseren in dit geval evenwichtig. Eisers hebben verder geen belangen of bijzondere omstandigheden gesteld die dit anders maken. Gelet op het voorgaande bestond evenmin aanleiding om de hardheidsclausule toe te passen.
Had verweerder eisers moeten horen?
8. De rechtbank is van oordeel dat verweerder eisers niet hoefde te horen. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
8.1.
Zoals eisers terecht aanvoeren, vormt het horen een essentieel onderdeel van de bezwaarfase. Het bestuursorgaan kan van horen afzien om een aantal redenen. [10] Zo kan het bestuursorgaan van horen afzien als een bezwaar kennelijk ongegrond is. Uit vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter volgt dat dit het geval is als er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat het in bezwaar aangevoerde niet tot een ander standpunt kan leiden dan in het primaire besluit is vervat. [11]
8.2.
Verweerder heeft terecht overwogen dat het bezwaar kennelijk ongegrond was. Eisers hebben namelijk in bezwaar geen nieuwe feiten, omstandigheden of argumenten aangevoerd die voor de staatssecretaris aanleiding hadden moeten vormen om eisers te horen. Gelet op wat hiervoor is overwogen, staat het redelijkerwijs buiten twijfel dat het bezwaar niet kon slagen.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat verweerder eisers naturalisatieverzoeken terecht heeft afgewezen. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug.
9.1.
Verweerder hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Biever, rechter, in aanwezigheid van mr. E.J.C. Korbee, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 augustus 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie de Handleiding Rijkswet op het Nederlanderschap 2003, paragraaf 3.5.5, van het beleid voor artikel 7 van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN).
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrecht van de Raad van State (de Afdeling) van 17 april 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1597.
3.Zie de Handleiding Rijkswet op het Nederlanderschap 2003, paragraaf 3.5.5 van het beleid voor artikel 7 van de RWN.
4.Zie de Handleiding Rijkswet op het Nederlanderschap 2003, paragraaf 3.5.1 van het beleid voor artikel 7 van de RWN.
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 5 juni 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2330.
6.Zie de uitspraak van de Afdeling van 1 februari 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BV2474, onder 2.2.2.
7.Zie de uitspraak van de Afdeling van 18 februari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:483, onder 3.1.
8.Zie de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 2 april 2024, ECLI:NL:RBMNE:2024:1968.
9.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van deze rechtbank van 3 februari 2020, ECLI:NL:RBDHA:2020:3663, r.o. 12.
10.Zie artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb.
11.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 17 november 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2564, onder 4.1.