ECLI:NL:RBDHA:2024:17533

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 oktober 2024
Publicatiedatum
28 oktober 2024
Zaaknummer
10937670 EL 24-1
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake effectenleaseovereenkomsten tussen eisers en Dexia Nederland B.V.

In deze zaak, die voor de kantonrechter van de Rechtbank Den Haag is behandeld, hebben eisers, [eiser 1] en [eiser 2], een vordering ingesteld tegen Dexia Nederland B.V. naar aanleiding van effectenleaseovereenkomsten die zij in 2001 en 2001 hebben afgesloten. De eisers stellen dat Dexia onrechtmatig heeft gehandeld door hen als cliënten te accepteren, terwijl de tussenpersonen die hen adviseerden geen vergunning hadden voor het geven van financieel advies. De kantonrechter heeft vastgesteld dat Dexia haar zorgplicht heeft geschonden en dat er een causaal verband bestaat tussen het onrechtmatig handelen van Dexia en de schade die eisers hebben geleden. De kantonrechter heeft Dexia veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding van in totaal € 15.728,26, vermeerderd met wettelijke rente. Daarnaast heeft de kantonrechter de incidentele vordering van Dexia om inzage in het intakeformulier van de eisers afgewezen, omdat gewichtige redenen zich daartegen verzetten. De proceskosten zijn voor rekening van Dexia, die in het ongelijk is gesteld.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Den Haag
Zaaknummer: 10937670 EL 24-1
vonnis van de kantonrechter van 17 oktober 2024
in de zaak van
[eiser 1] ,
wonende te [woonplaats 1] ,
en
[eiser 2] ,
wonende te [woonplaats 2] ,
eisende partijen in conventie in de hoofdzaak,
verwerende partijen in reconventie in de hoofdzaak en in het incident,
gemachtigde: mr. G. van Dijk, Leaseproces,
tegen
de besloten vennootschap DEXIA NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde partij in conventie in de hoofdzaak,
eisende partij in reconventie in de hoofdzaak en in het incident,
gemachtigde: USG Legal Professionals.
Partijen worden hierna [eisers] c.s. (eisende partijen in conventie tezamen, dan wel afzonderlijk [eiser 1] en [eiser 2] ) en Dexia genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 7 februari 2024;
  • de incidentele vordering ex artikel 843a Rv, tevens houdende de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie;
  • de conclusie van antwoord in het incident, tevens houdende de conclusie van repliek in conventie en van antwoord in reconventie;
  • de conclusie van dupliek in conventie en van repliek in reconventie,
  • de conclusie van dupliek in reconventie, tevens akte uitlating productie.
1.2.
Ten slotte is partijen meegedeeld dat vonnis wordt gewezen.

2.2. De feiten

2.1.
[eiser 1] en [eiser 2] hebben de volgende leaseovereenkomsten ondertekend waarop zij als lessee stonden vermeld, met als wederpartij (de rechtsvoorgangster van) Dexia:
Nr.
Contractnr.
Datum
Naam overeenkomst
I.
23100350
09-02-2001
AEX Plus Effect ( [eisers] c.s.)
II.
23100349
09-02-2001
AEX Plus Effect ( [eisers] c.s.)
III.
24501868
26-10-2001
Capital Effect ( [eiser 1] )
2.2.
Dexia heeft met betrekking tot de overeenkomsten eindafrekeningen opgesteld met het volgende resultaat:
Nr.
Datum eindafrekening
Resultaat
Betaald
I.
31-10-2012
+ € 660,89
Ja, door Dexia.
II.
31-10-2012
+ € 660,89
Ja, door Dexia.
III.
31-10-2012
+ € 270,79
Ja, door Dexia.
2.3.
Volgens opgave van Dexia heeft [eisers] c.s. verder op grond van overeenkomsten I. en II. – al dan niet bij wijze van vooruitbetaling – in totaal een bedrag van € 12.706,40 aan maandtermijnen aan Dexia betaald. Volgens die opgave is op grond van overeenkomst III. – al dan niet bij wijze van vooruitbetaling – in totaal een bedrag van € 6.173,86 aan maandtermijnen aan Dexia betaald. Op grond van die overeenkomst is verder € 1.289,13 aan dividenden ontvangen en € 270,30 aan fiscaal voordeel genoten.
2.4.
De gemachtigde van [eiser 1] , Leaseproces, heeft bij brief van 14 december 2005 de nietigheid, vernietiging, dan wel ontbinding van de overeenkomsten ingeroepen op grond van misbruik van omstandigheden, wanprestatie, dwaling, onrechtmatige daad en/of misleidende reclame. Tevens wordt het recht voorbehouden daartoe ook andere gronden nog aan te voeren.

3.De vordering en het verweer in de hoofdzaak en in het incident

3.1.
[eisers] c.s . vordert (samengevat), dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
- in de hoofdzaak:
 voor recht zal verklaren dat Dexia onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiser 1] (de kantonrechter begrijpt: [eisers] c.s.) en/of toerekenbaar is tekort geschoten,
 voor recht zal verklaren dat [eisers] c.s. schade heeft geleden als gevolg van het onrechtmatig handelen van Dexia en Dexia gehouden is die schade aan [eisers] c.s. te vergoeden,
 Dexia zal veroordelen tot voldoening aan [eisers] c.s. van al datgene [eisers] c.s. onder de overeenkomsten aan Dexia heeft betaald, vermeerderd met de wettelijke rente daarover,
 Dexia zal veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke kosten van [eisers] c.s., met rente,
 Dexia zal veroordelen in de proceskosten en de nakosten, met rente.
3.2.
Dexia voert verweer tegen de vorderingen. Het verweer mondt uit in een tegenvordering, waarbij Dexia vordert (samengevat), dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad voor zover de wet dat toelaat:
- in het incident:
 [eisers] c.s. zal veroordelen Dexia een afschrift te verstrekken van het intakeformulier, waar de door Leaseproces namens [eisers] c.s. in deze procedure ingenomen feitelijke stellingen aan zijn ontleend,
- in de hoofdzaak:
 zal verklaren voor recht dat Dexia met betrekking tot de tussen haar en [eisers] c.s. gesloten overeenkomsten van effectenlease met contractnummers 23100350, 23100349 en 24501868 aan al haar verplichtingen heeft voldaan en derhalve niets meer aan [eisers] c.s. verschuldigd is,
 [eisers] c.s. zal veroordelen in de proceskosten.
3.3.
Op de stellingen en verweren van partijen zal voor zover nodig hierna nader worden ingegaan.

4.4. Beoordeling van de vorderingen in de hoofdzaak en in het incident

algemeen4.1. Het gaat in deze zaak om een financieel product dat tussen 1990 en 2003 in Nederland ongeveer één miljoen keer is verkocht, namelijk een effectenleaseovereenkomst. Kenmerk van dit product is, dat de afnemer van het product met geleend geld belegt. Na het instorten van de aandelenmarkt zijn vele afnemers geconfronteerd met restschulden en andere verliezen. In de afgelopen 15 à 20 jaar zijn in Nederland hierover duizenden procedures gevoerd, waarbij Dexia vaak één van de procespartijen was. Door belangenbehartigers van afnemers en vertegenwoordigers van aanbieders van deze producten is, in het kader van de WCAM, een regeling getroffen, die bij beschikking van het Gerechtshof Amsterdam van 25 januari 2007 algemeen verbindend is verklaard. Enkele tienduizenden afnemers hebben deze regeling niet geaccepteerd en tijdig een opt-out-verklaring ingediend, onder wie [eisers] c.s.
4.2.
De procedures hebben geleid tot veel jurisprudentie, waaronder verschillende richtinggevende arresten van de Hoge Raad. Deze jurisprudentie is bij de gemachtigden van partijen bekend. [1] Deze jurisprudentie wordt bij de beoordeling van de vorderingen als leidraad genomen. Door partijen zijn geen (althans onvoldoende) bijzondere omstandigheden gesteld die in deze zaak een afwijking daarvan rechtvaardigen.
4.3.
Toepassing van deze jurisprudentie leidt in het onderhavige geval tot de volgende conclusies:
er is sprake van huurkoop;
er is geen sprake van dwaling, misleidende reclame en/of misbruik van omstandigheden; evenmin is er sprake van (ver)nietig(baar)heid krachtens de Wck;
Dexia heeft haar bijzondere zorgplichten geschonden, in elk geval de waarschuwingsplicht, en daardoor onrechtmatig gehandeld;
[eisers] c.s. heeft schade geleden, bestaande uit betaalde termijnen;
er is voldoende causaal verband aanwezig tussen de hiervoor bedoelde schade en de onrechtmatige daad van Dexia.
verjaring
4.4.
Dexia stelt dat een eventuele vordering van [eisers] c.s. inmiddels is verjaard, maar dit verweer wordt niet gevolgd. In de jurisprudentie zijn bestendige oordelen te vinden voor wat betreft de stellingen en verweren van partijen die zien op de verjaring. [2] Voor zover in deze zaak geen andere, afwijkende standpunten zijn ingenomen door één van de partijen, wordt op de aan (de gemachtigden van) partijen bekende overwegingen, ook in deze zaak geoordeeld dat er geen reden is om aan te nemen dat de verweren omtrent de verjaring doel treffen.
tussenpersoon
4.5.
[eisers] c.s. heeft de overeenkomsten met Dexia afgesloten via de tussenpersonen Financiële Advies Federatie en Spaar Select. Tussen partijen is niet in geschil dat de tussenpersonen niet beschikten over de voor beleggingsadvieswerkzaamheden noodzakelijke vergunning. In de prejudiciële beslissing van 10 juni 2022 [3] heeft de Hoge Raad uitgelegd in welke gevallen Dexia heeft gecontracteerd in strijd met het verbod van artikel 41 NR 1999 (dan wel met het daarmee materieel overeenkomende artikel 25 NR 1995). Daarvan is volgens de Hoge Raad sprake als de afnemer een effectenleaseovereenkomst is aangegaan nadat de daarbij optredende tussenpersoon (zonder te beschikken over de daarvoor benodigde vergunning), tevens – naar Dexia wist of behoorde te weten – als financieel adviseur is opgetreden door advies te geven.
Dexia stelt dat het gegeven beleggingsadvies naar het destijds geldende Europese recht niet vergunningplichtig was. In het vonnis van de rechtbank Overijssel van 22 juni 2021 (ECLI:NL:RBOVE:2021:2548), dat heeft geleid tot de hiervoor genoemde prejudiciële beslissing van de Hoge Raad van 10 juni 2022, heeft de rechtbank toegelicht, onder verwijzing naar een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 15 oktober 2019 (ECLI:NL:GHARL:2019:8462), dat en waarom geen sprake is van strijd met het toepasselijke Europese recht. Er is geen reden om thans anders te oordelen. De Hoge Raad heeft, zoals (de gemachtigden van) partijen bekend is, bepaald dat het moet gaan om een gepersonaliseerde aanbeveling, waarbij een aantal omstandigheden zijn genoemd, die bij de beoordeling daarvan van belang kunnen zijn. Ook indien niet wordt vastgesteld dat die omstandigheden zich voordoen, bestaat de mogelijkheid dat de tussenpersoon toch een gepersonaliseerde aanbeveling heeft gedaan als door de Hoge Raad bedoeld, namelijk een aanbeveling die is voorgesteld als geschikt voor de betrokken afnemer ook als dat onder omstandigheden als een ‘verkooppraatje’ kan worden gekarakteriseerd.
4.6.
De stelplicht en bewijslast dat de tussenpersonen [eisers] c.s. hebben geadviseerd en dat Dexia wetenschap had of behoorde te hebben van het feit dat de tussenpersonen [eisers] c.s., anders dan in algemene zin, een persoonlijk en specifiek op dit product toegesneden advies hebben verstrekt, rusten op [eisers] c.s. als de partij die zich op de rechtsgevolgen van het onrechtmatig handelen van Dexia beroept. De door [eisers] c.s. gestelde feiten en omstandigheden dienen voldoende concreet te zijn en zo mogelijk voorzien van onderbouwing. Voor zover Dexia de gestelde feiten en omstandigheden betwist, dient die betwisting eveneens voldoende gemotiveerd te zijn.
Bij de beoordeling of de stellingen voldoende concreet en onderbouwd zijn en of het verweer voldoende gemotiveerd is weegt mee dat beide partijen al zeer lange tijd – in elk geval sinds de opt-out door [eisers] c.s. in 2007 – weten dat over de totstandkoming van de overeenkomsten en de afwikkeling daarvan een gerechtelijke procedure gevoerd zal (kunnen) worden, zodat van hen verlangd mag worden de voor hun procespositie relevante informatie en stukken te hebben verzameld en bewaard.
4.7.
[eisers] c.s. stelt over de feitelijke gang van zaken het volgende:
[eisers] werd in 2001 ongevraagd telefonisch benaderd door een medewerker van de Financiële Advies Federatie. De medewerker vroeg of [eiser 1] interesse had in een vrijblijvend adviesgesprek met een financieel adviseur. Omdat [eiser 1] zijn financiële voorzieningen wilde doornemen met een adviseur, is hij akkoord gegaan met een huisbezoek. [eiser 2] was bij alle huisbezoeken aanwezig. Tijdens het eerste huisbezoek heeft de adviseur van de Financiële Advies Federatie, [naam 1] (hierna: adviseur [naam 1] ), geïnformeerd naar de financiële situatie en de financiële wensen van [eisers] c.s. Adviseur [naam 1] heeft onder andere de financiële voorzieningen van [eisers] c.s. zoals het pensioen en een spaarplan bekeken tijdens het huisbezoek. Het viel adviseur [naam 1] op dat [eisers] c.s. geen financiële voorzieningen had voor de 'middellange' termijn. [eisers] c.s. had echter de wens om de studie van zijn kind te bekostigen en een buffer op te bouwen voor de kosten voor de eventuele vervanging van of aanpassingen aan het meubilair en de apparatuur in de woning. Adviseur [naam 1] gaf aan hier een geschikt product voor te hebben en adviseerde [eisers] c.s. om twee AEX Plus Effect producten van Bank Labouchere afte sluiten. Eén overeenkomst kon hij dan aanwenden voor de studie van zijn kind en de ander kon hij gebruiken als extra buffer op de middellange termijn. Na de beoordeling van de maandelijkse inkomsten stelde adviseur [naam 1] voor om twee AEX Plus Effect overeenkomsten met een totale maandelijkse inleg van NLG 200,- (afzonderlijk NLG 100,-) af te sluiten. [eisers] c.s. is hiermee akkoord gegaan. Met de overeenkomsten zou [eisers] c.s. zijn doelstellingen gegarandeerd kunnen realiseren. De adviseur liet aan de hand van rekenvoorbeelden in een folder zien dat [eisers] c.s. aanzienlijk vermogen zou opbouwen met de AEX Plus Effect producten. Deze rekenvoorbeelden hielden geenszins rekening met tegenvallende koersresultaten. Met deze producten werd namelijk belegd in het stabiele, rendabele AEX. Adviseur [naam 1] heeft de folder meegenomen, waardoor [eisers] c.s. de folder niet in de procedure kan overleggen. De adviseur heeft zorggedragen voor de aanvraag van de overeenkomsten. Tijdens een tweede huisbezoek heeft [eisers] c.s. de overeenkomsten ondertekend.
In oktober 2001 is [eisers] c.s. benaderd door Spaar Select om een financieel adviesgesprek bij [eisers] c.s. thuis te houden. Tijdens het huisbezoek heeft de adviseur van Spaar Select, [naam 2] (hierna: adviseur [naam 2] ) geïnformeerd naar de financiële situatie en financiële wensen van [eisers] c.s. Daarbij kwam het spaargeld, salaris en de situatie rondom de koopwoning en hypotheek ter sprake. Verder is met [eisers] c.s. gesproken over de twee overeenkomsten van Bank Labouchere die hij eerder had afgesloten. De adviseur heeft de overeenkomsten bekeken en zei dat deze erg goede contracten waren, waarmee veel vermogen werd opgebouwd. Tijdens dit gesprek is tevens gesproken over de wens van [eisers] c.s. om nog meer vermogen op te bouwen op de middellange termijn, nu hij zijn financiële situatie op de korte en lange termijn goed geregeld had. De adviseur gaf aan hier een geschikt product voor te hebben en adviseerde [eisers] c.s. om nog een overeenkomst af te sluiten, zodat hij meer vermogen kon opbouwen voor de toekomst. Samen met het nieuwe Capital Effect en de eerder afgesloten AEX Plus Effect producten zou [eisers] c.s. zijn doelstelling kunnen realiseren. De adviseur adviseerde om een Capital Effect product van Bank Labouchere af te sluiten. Met dit product werd belegd in stabiele, rendabele fondsen waardoor [eisers] c.s. aanzienlijk vermogen zou gaan opbouwen en zijn doelstelling kon realiseren. [eisers] c.s. en de adviseur hebben gezamenlijk afgesproken om een Capital Effect overeenkomst met een maandelijkse inleg van ongeveer NLG 100,- af te sluiten. De adviseur heeft zorggedragen voor de aanvraag van de overeenkomst.
4.8.
[eisers] c.s. heeft, ter onderbouwing van zijn stellingen, gewezen op de volgende stukken die in het geding zijn gebracht:
- een tweetal kopieën van de in Den Haag ondertekende aanvraagformulieren van 6 februari 2001 op naam van [eisers] c.s.. betreffende twee AEX Plus Effect producten met maandbetalingen van NLG 100,-, waarop handgeschreven de gegevens van [eisers] c.s. zijn ingevuld, onder vermelding van ‘Financiële Advies Federatie Eindhoven BV’ bij ‘Kantoor’ en ‘ [naam 1] ’ bij ‘Naam adviseur’, voorzien van het adviseursnummer:
ATP1064,
- een tweetal kopieën van de overeenkomsten van 9 februari 2001 met contractnummers 23100350 en 23100349 op naam van [eisers] c.s., beide genaamd ‘AEX Plus Effect Maandbetaling 20 jaar’ en voorzien van het adviseursnummer:
ATP01064-Financiële Advies Federatie B.V.,
- een kopie van het in Den Haag ondertekende aanvraagformulier van 22 oktober 2001 op naam van [eiser 1] , betreffende het Capital Effect product met een maandbetaling van NLG 100,-, waarop handgeschreven de gegevens van [eiser 1] zijn ingevuld, onder vermelding van ‘ [naam 2] ’ bij ‘Naam adviseur’, voorzien van het logo van Spaar Select, een stempel met de tekst:
SPAAR SELECT.(…).BOSKOOP(…).en het adviseursnummer:
ATP012,
- een kopie van de overeenkomst van 26 oktober 2001 met contractnummer 24501868 op naam van [eiser 1] , genaamd ‘Capital Effect Maandbetaling 20 jaar’ en voorzien van een stempel met de tekst:
SPAAR SELECT.(…).BOSKOOP(…).en het adviseursnummer:
ATP01012-Spaar Select B.V.,
- een kopie van een algemene brochure van Financiële Advies Federatie B.V., waarin te lezen is:
‘(…).Wat kan de Financiële Advies Federatie FAF voor u doen?
Uw adviseur van de Financiële Advies Federatie FAF kan samen met u één enkele of alle eerder genoemde fases van uw leven analyseren op basis van uw wensen en doelstellingen kan advies worden gebracht over het zeker stellen en/of aanvullen van uw pensioen. Of over het opvangen van de kosten van uw kinderen in de toekomst. Ook kan uw adviseur u van dienst zijn al het om de aankoop van een huis met een zo gunstig mogelijke hypotheek of om het realiseren van een zo hoog mogelijk rendement op de overwaarde van uw woning en/of uw gespaarde geld. Kortom, bij elk financieel beslissingsmoment kan uw adviseur van de Financiële Advies Federatie FAF u onafhankelijk en objectief van dienst zijn.(…).
Bij de Financiële Advies Federatie FAF beschikken we over hoogopgeleide adviseurs van academisch niveau. Stuk voor stuk zijn het experts op het gebied van financiële dienstverlening, met name waar het gaat om de advisering van beleggingsconstructies en belastingvrije vermogensvorming. (…).’.
4.9.
Met deze feitelijke uiteenzetting en stukken heeft [eisers] c.s. voldoende onderbouwd gesteld dat sprake is geweest van vergunningplichtige advisering. Dexia heeft de door [eisers] c.s. geschetste gang van zaken slechts in algemene termen betwist. Dexia had echter meer concreet moeten maken dat en waarom volgens haar destijds geen sprake is geweest van advisering. Zo had Dexia moeten uiteenzetten op welke wijze de overeenkomsten in haar visie tot stand waren gekomen. Dexia heeft weliswaar erop gewezen dat zij op geen enkele wijze betrokken is geweest bij het contact tussen [eisers] c.s. en de adviseurs van de tussenpersonen, maar dat kan Dexia niet baten. Voor zover Dexia daardoor in bewijsnood is, komt dat voor haar rekening en risico. Niet alleen had zij zoals hiervoor is overwogen eerder bewijs kunnen verzamelen maar daarbij komt dat Dexia destijds ervan heeft afgezien om eigen voorlichting te geven aan potentiële klanten en gebruik heeft gemaakt van deze tussenpersonen voor de afzet van haar producten. Dit terwijl het voor haar als aan toezicht onderworpen effecteninstelling verboden was om van die tussenpersonen cliënten aan te nemen aan wie adviezen waren verstrekt. Het had op haar weg gelegen om daarop controle uit te oefenen en ervoor te zorgen dat zij wel over concrete informatie beschikte over de totstandkoming van een contract en de daarbij betrokken (medewerkers van de) tussenpersonen. [4] Daarom wordt uitgegaan van de juistheid van de door [eisers] c.s. geschetste gang van zaken nu Dexia deze onvoldoende heeft weersproken. Aan bewijslevering wordt niet toegekomen.
wetenschap Dexia tussenpersoon Financiële Advies Federatie
4.10.
[eisers] c.s. stelt dat Dexia wist, althans behoorde te weten, dat de tussenpersoon een op de persoon van [eisers] c.s. toegesneden beleggingsadvies heeft gegeven. Dexia betwist dit. Uit diverse uitspraken volgt dat Dexia ermee bekend moet zijn geweest dat tussenpersonen op grote schaal individueel persoonlijk financieel advies gaven. [5] Hoewel in dit geval niet is gebleken dat Dexia concrete wetenschap heeft gehad van de advisering van de tussenpersoon aan [eisers] c.s., had het op de weg van Dexia gelegen om bij de totstandkoming van de overeenkomsten met [eisers] c.s., actief navraag te doen bij de tussenpersoon of de desbetreffende klant de overeenkomst is aangegaan op advies van de tussenpersoon, om te kunnen beoordelen of zij de overeenkomsten met [eisers] c.s. kon en mocht aangaan. Dat Dexia in deze zaak enig concreet hierop gericht onderzoek heeft verricht is gesteld noch gebleken. Zij had derhalve behoren te weten dat [eisers] c.s. door de tussenpersoon is geadviseerd.
wetenschap Dexia tussenpersoon Spaar Select
4.11.
[eisers] c.s. stelt dat Dexia wist, althans behoorde te weten, dat de tussenpersoon Spaar Select een op de persoon van [eiser 1] toegesneden beleggingsadvies heeft gegeven. Dexia betwist dit. Hoewel in dit geval niet is gebleken dat Dexia concrete wetenschap heeft gehad van de advisering van de tussenpersoon aan [eiser 1] , had zij behoren te weten dat [eiser 1] door de tussenpersoon is geadviseerd. [6]
aansprakelijkheid Dexia4.12. Nu Dexia ondanks het voorgaande toch met [eisers] c.s. overeenkomsten is aangegaan, heeft zij jegens [eisers] c.s. onrechtmatig gehandeld. Dit moet Dexia zwaar worden aangerekend. Weliswaar zijn aan [eisers] c.s. omstandigheden toerekenbaar die tot de schade hebben bijgedragen, maar vanwege de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten, eist de billijkheid in beginsel dat de vergoedingsplicht van Dexia geheel in stand blijft. [7] Weliswaar kunnen er situaties zijn waarin voldoende reden is om een deel van de schade op grond van artikel 6:101 BW voor rekening van de afnemer te doen komen, maar in dit geval zijn dergelijke feiten en omstandigheden niet aanwezig. De schade komt dan ook geheel voor rekening van Dexia.
vorderingen van [eisers] c.s.4.13. De door [eisers] c.s. gevorderde verklaringen voor recht zullen daarom worden toegewezen, in die zin dat voor recht wordt verklaard dat Dexia onrechtmatig jegens [eisers] c.s. heeft gehandeld door [eisers] c.s. als cliënt te accepteren terwijl zij behoorde te weten dat de tussenpersonen [eisers] c.s. niet alleen als klant aanbrachten maar [eisers] c.s. tevens persoonlijk hadden geadviseerd en de tussenpersonen geen vergunning daarvoor bezaten. Daarnaast wordt voor recht verklaard dat [eisers] c.s. schade heeft geleden als gevolg van het onrechtmatig handelen van Dexia en Dexia gehouden is die schade aan [eisers] c.s. te vergoeden.
4.14.
[eisers] c.s. heeft aan de hand van het door Dexia overgelegde financiële overzicht in de conclusie van repliek in conventie/antwoord in reconventie de totale schade (van zowel [eisers] c.s. als [eiser 1] ) berekend op € 15.728,26. Omdat Dexia de in de berekening gehanteerde bedragen niet heeft betwist, zal de kantonrechter uitgaan van die bedragen. Dit betekent dat de schade voor [eisers] c.s. ten aanzien van overeenkomsten I. en II. € 11.384,62 (€ 12.706,40 - € 1.321,78) bedraagt en voor [eiser 1] ten aanzien van overeenkomst III. € 4.343,64 (€ 6.173,86 - € 1.289,13 - € 270,30 - € 270,79). De wettelijke rente is verschuldigd over de door Dexia te restitueren bedragen volgens de uitgangspunten als geformuleerd in HR 1 mei 2015 (ECLI:NL: HR:2015:1198) en HR 3 februari 2017 (ECLI:NL:HR:2017:164, r.o. 3.6.3). Een vergoeding voor buitengerechtelijke kosten is niet aan de orde. Niet gebleken is dat er meer of andere werkzaamheden aan de orde zijn geweest dan die, welke genoemd zijn in het arrest van de Hoge Raad van 12 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:590.
4.15.
Gelet op het voorgaande behoeven de andere door [eisers] c.s. aangevoerde gronden geen nadere bespreking.
incidentele vordering Dexia4.16. Dexia vordert dat [eisers] c.s. wordt veroordeeld het intakeformulier van zijn gemachtigde aan Dexia te verstrekken. Een zogenoemde “exhibitievordering” op grond van artikel 843a lid 1 Rv. kan worden toegewezen als degene die de vordering instelt een rechtmatig belang heeft bij het inzien van bepaalde stukken die betrekking hebben op een rechtsbetrekking waarin eiser partij is.
Daargelaten de vraag of aan deze vereisten is voldaan, oordeelt de kantonrechter dat op grond van het derde en vierde lid van artikel 843a Rv geen inzage van het intakeformulier verlangd kan worden. In het derde lid van artikel 843a Rv is, kortgezegd, bepaald dat beoefenaren van vertrouwensberoepen ter zake van hetgeen hen in hun hoedanigheid is toevertrouwd niet gehouden zijn om aan de exhibitievordering te voldoen. Ook van [eisers] c.s. als cliënt van de beroepsbeoefenaar kan (ervan uitgaande dat [eisers] c.s. in het bezit is van het intakeformulier) geen inzage worden verlangd omdat gewichtige redenen als bedoeld in het vierde lid van artikel 843a Rv, zich daartegen verzetten. Dexia wil kennelijk weten welke gegevens [eisers] c.s. destijds aan Leaseproces heeft verstrekt. Het verstrekken van (vertrouwelijke) informatie aan een rechtsbijstandverlener over een geschil door middel van een gesprek of een intake- of vragenformulier dient echter onbelemmerd te kunnen plaatsvinden. Al met al oordeelt de kantonrechter dat de incidentele vordering van Dexia moet worden afgewezen. De proceskosten van dit incident komen voor rekening van Dexia omdat zij in het ongelijk wordt gesteld. De proceskosten aan de zijde van [eisers] c.s. worden begroot op € 82,00.
vordering Dexia
4.17.
Gelet op de beoordeling in conventie worden de vorderingen van Dexia afgewezen.
proceskosten
4.18.
Omdat [eisers] c.s. inhoudelijk gelijk krijgt, is Dexia aan te merken als de in het ongelijk te stellen partij. Dexia zal worden veroordeeld in de proceskosten (inclusief nakosten) aan de zijde van [eisers] c.s. gevallen. Omdat het partijdebat in reconventie is samengevallen met het debat in conventie worden de kosten in reconventie tot op heden begroot op nihil. De proceskosten van [eisers] c.s. worden begroot op:
- dagvaarding € 135,97
- griffierecht € 87,00
- salaris gemachtigde € 542,00 (2 x tarief € 271,00)
- nakosten
€ 135,00
Totaal € 899,97.
4.19.
De gevorderde rente over de proceskosten zal als na te melden worden toegewezen.

5.Beslissing

De kantonrechter
in het incident betreffende het intakeformulier
5.1.
wijst de vordering af,
5.2.
veroordeelt Dexia in de kosten van de procedure, aan de zijde van [eisers] c.s. gevallen, tot op heden begroot op € 82,00,
in de hoofdzaakin conventie
5.3.
verklaart voor recht dat Dexia onrechtmatig jegens [eisers] c.s. heeft gehandeld door [eisers] c.s. als cliënt te accepteren terwijl zij behoorde te weten dat de tussenpersonen [eisers] c.s. niet alleen als klant aanbrachten maar [eisers] c.s. tevens persoonlijk hadden geadviseerd en de tussenpersonen geen vergunning daarvoor bezaten,
5.4.
verklaart voor recht dat [eisers] c.s. schade heeft geleden als gevolg van het onrechtmatig handelen van Dexia en Dexia gehouden is die schade aan [eisers] c.s. te vergoeden,
5.5.
veroordeelt Dexia om aan [eisers] c.s. te betalen een bedrag van € 11.384,62 en aan [eisers] een bedrag van € 4.343,64, beide bedragen vermeerderd met de wettelijke rente daarover zoals weergegeven in r.o. 4.13.,
5.6.
veroordeelt Dexia in de proceskosten van € 899,97, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als Dexia niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet Dexia ook de kosten van betekening betalen,
5.7.
veroordeelt Dexia in de wettelijke rente over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan,
5.8.
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad,
5.9.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
5.10.
wijst de vorderingen af,
5.11.
veroordeelt Dexia in de kosten van de procedure, aan de zijde van [eisers] c.s. gevallen, tot op heden begroot op nihil.
Aldus gewezen door mr. A. van Dijk, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 oktober 2024 in tegenwoordigheid van de griffier.
typ: FM

Voetnoten

1.In het bijzonder gaat het om de arresten van de Hoge Raad van 28 maart 2008 (ECLI:NL:HR:2008:BC2837), 5 juni 2009 (ECLI:NL:HR:2009:BH 2815), 29 april 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BP4003), 3 februari 2017 (ECLI:NL:HR: 2017:164) en 12 april 2019 (ECLI:NL:HR:2019:590) en de arresten van het gerechtshof Amsterdam van 1 december 2009 (ECLI:NL: GHAMS:2009:BK4981) en 1 april 2014 (ECLI:NL:GHAMS:2014:1135).
2.zie onder meer gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 3 november 2020 ECLI:NL:GHARL:2020:8992, gerechtshof Amsterdam, 25 januari 2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:1462 en gerechtshof Den Bosch 10 januari 2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:23.
3.Hoge Raad 10 juni 2022, ECLI :NL:HR:2022:862.
4.Vergelijk gerechtshof Arnhem Leeuwarden 16 mei 2023 ECLI:NL:GHARL:2023:4177.
5.Zie bijvoorbeeld Hoge Raad 9 juni 2023, ECLI:NL:HR:2023:882.
6.Hoge Raad 9 juni 2023, ECLI:NL:HR:2023:882.
7.Hoge Raad 2 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2012 r.o. 5.6 en 5.7. Deze lijn is nadien bevestigd in de arresten van de Hoge Raad van 12 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1935, en van 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:862.