Overwegingen
1. Verweerder heeft de Spaanse autoriteiten verzocht om overname op grond van artikel 12, vierde lid, van de Dublinverordening omdat uit EU-VIS is gebleken dat Spanje een visum heeft verleend aan eiseres en haar kinderen en zij met dit visum naar Spanje zijn gereisd en zo het grondgebied van de Unie zijn binnengekomen. Op 24 april 2024 is een fictief claimakkoord tot stand gekomen. Verweerder wil eiseres en haar kinderen op grond van dit claimakkoord overdragen aan Spanje. Eiseres verzoekt de rechtbank om de overdracht te verbieden, dan wel om verweerder op te dragen de asielaanvraag onverplicht te behandelen.
2. Eiseres heeft als beroepsgrond aangevoerd dat ten aanzien van Spanje niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Eiseres stelt zich verder – samengevat weergegeven – op het standpunt dat haar asielaanvraag ten onrechte niet in behandeling is genomen. Eiseres heeft zich, vanuit een derde land, tegen haar zin in met haar kinderen bij haar echtgenoot in Spanje moeten voegen. Verweerder heeft naar de mening van eiseres onvoldoende rekening gehouden met haar kwetsbare positie. Verweerder gaat er in het bestreden besluit aan voorbij dat eiseres en haar kinderen afhankelijk waren van haar echtgenoot en niet de keuze hadden om zich al dan niet bij hem in Spanje te voegen. Eiseres heeft verklaard over de mishandelingen door haar echtgenoot. Er was sprake van fors huiselijk geweld. Eiseres en haar kinderen zijn in Spanje niet veilig. Eiseres is bang dat het haar echtgenoot in Spanje zou lukken om met de kinderen naar Soedan te vertrekken om hun dochter te laten besnijden. Eiseres heeft in Spanje de politie gebeld maar daar werd niet op gereageerd. Eiseres heeft daarom nog minder vertrouwen in effectieve hulp van de Spaanse autoriteiten. Verweerder heeft volgens eiseres verder ten onrechte geen waarde gehecht aan de overgelegde tekeningen van haar twaalfjarige zoon. Verweerder had er, gelet op de begeleidende brief van mevrouw [XXX] van Vluchtelingenwerk Nederland, wel waarde aan dienen te hechten. Haar twaalfjarige zoon is getuige geweest van geweld van zijn vader jegens zijn moeder en heeft hier tekeningen van gemaakt. Ook heeft verweerder onvoldoende gedaan met de belangen van de minderjarige kinderen. Zij zijn slachtoffer van geweld van vader richting moeder en dreigen te worden meegenomen naar Soedan. In dat geval is sprake van scheiding met hun moeder. Eiseres verwijst naar artikel 6 van de Dublinverordening en artikel 3 van het Verdrag inzake de rechten van het kind (IVRK). Ook verwijst eiseres naar een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam van 25 juni 2024.Deze uitspraak is ook van toepassing in deze zaak en ook in deze zaak heeft verweerder geen rekening gehouden met artikel 12 van het IRVK. Eiseres wijst in dit kader ook op de pilotsamenwerking van de IND met Rijksuniversiteit Groningen. In aanvullende beroepsgronden legt eiseres nog uit dat zij, nadat zij in Spanje aankwam, in de e-mail van haar echtgenoot tickets heeft gezien voor een vlucht op 6 november 2023 naar Soedan. Hierop is een grote ruzie ontstaan. De tickets zijn omgezet naar 20 november 2023. Eiseres is daarvoor, op 18 november 2023, met haar kinderen naar Nederland gevlucht. Haar echtgenoot had de intentie om de dochter van eiseres in Soedan te laten besnijden. Haar twaalfjarige zoon is depressief en voor hem is hulp gezocht. Haar vijfjarige zoon krijgt hulp in verband met zijn autisme.
3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat ten aanzien van Spanje kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Hieronder valt ook dat verweerder mag uitgaan van de aanname dat eiseres en haar kinderen na overdracht toegang zullen hebben tot medische zorg die van voldoende kwaliteit is. Verweerder vindt dat de belangen van het kind voldoende zijn gewogen, want de kinderen blijven bij hun moeder en niet is gebleken dat de zorg die zij thans ontvangen in Nederland, in Spanje niet beschikbaar zal zijn. Verweerder maakt geen gebruik van zijn bevoegdheid om de asielaanvraag onverplicht te behandelen want er is geen sprake van onevenredige hardheid als eiseres en haar kinderen worden overgedragen.
4. De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren en overweegt hiertoe als volgt.
5. Eiseres heeft haar standpunt dat ten aanzien van Spanje niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan niet onderbouwd. Eiseres heeft dit ter zitting bevestigd. De rechtbank heeft ter zitting aangegeven het risico op een schending van artikel 4 Handvest ook ambtshalve te beoordelen. De rechtbank heeft partijen hierbij voorgehouden dat er geen actuele openbare bronnen zijn waaruit volgt dat sprake is van een reëel risico op een 4 Handvest-schending na overdracht vanwege systeemfouten in de asielprocedure en/of opvang die de zogenoemde Jawo-drempel haalt. Eiseres heeft in Spanje voorafgaand aan haar vlucht naar Nederland geen asielaanvraag gedaan en kan dus niet uit eigen wetenschap en ervaringen verklaren over de asielprocedure en opvang. Gelet op de beschikbare informatie en openbare bronnen is verweerder niet gehouden om nader te motiveren welk onderzoek hij in dit kader uit eigen beweging heeft verricht. Verweerder mag dus uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel.
De rechtbank overweegt dat ook indien er een zogenoemde C.K-situatie aan de orde is, de rechtbank de overdracht -tenminste tijdelijk- zal verbieden omdat de overdracht dan zelf als een schending van artikel 4 Handvest moet worden gekwalificeerd (arrest van het Hof van 16 februari 2017, C.K. v. Slovenië, ECLI:EU:C:2017:127) Eiseres heeft evenwel niet gesteld dat de medische en/of psychologische problematiek van haar kinderen zal verergeren door de enkele overdracht. Hiervoor zijn ook geen aanknopingspunten te vinden in de door eiseres overgelegde stukken. De rechtbank ziet ook geen aanleiding om verweerder op te dragen een advies te vragen aan het BMA.
De rechtbank zal de overdracht van eiseres en haar kinderen aan Spanje niet verbieden in verband met een dreigende schending van artikel 4 Handvest door of na de overdracht.
6. Eiseres heeft verweerder verzocht om gebruik te maken van zijn discretionaire bevoegdheid en haar asielaanvraag onverplicht te behandelen. Eiseres heeft zich in navolging hiervan op het standpunt dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met het belang van haar kinderen.
7. De rechtbank overweegt dat verweerder op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening elke asielaanvraag inhoudelijk mag behandelen, ongeacht of verweerder hiervoor verantwoordelijk is op grond van in de Dublinverordening neergelegde criteria. In paragraaf C2/5 van de Vreemdelingencirculaire 2000 is neergelegd dat verweerder terughoudend gebruik maakt van deze bevoegdheid. Verweerder maakt hiervan namelijk alleen gebruik als bijzondere, individuele omstandigheden meebrengen dat de overdracht van de vreemdeling aan de voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming verantwoordelijke lidstaat van een onevenredige hardheid getuigt. De rechtbank merkt hierbij op dat dit beleid als zodanig niet onverenigbaar is met de Dublinverordening. De Dublinverordening sluit immers ook niet uit dat een lidstaat het beleid voert dat nimmer gebruik gemaakt zal worden deze bevoegdheid en steeds wanneer een andere lidstaat verantwoordelijk kan worden geacht, de betreffende vreemdeling zal worden overgedragen.
8. Verweerder heeft echter wel beleid gemaakt waarin, zoals hiervoor overwogen, is neergelegd onder welke omstandigheden de asielaanvraag inhoudelijk wordt behandeld. Indien verweerder beslist om geen gebruik te maken van zijn bevoegdheid, beoordeelt de rechtbank of verweerder alle door de vreemdeling aangedragen feiten en omstandigheden in onderlinge samenhang heeft beoordeeld en, als dat zo is, of de uitkomst van deze beoordeling niet onredelijk is.
9. De rechtbank komt tot de conclusie dat verweerder het samenstel van de aangedragen feiten en omstandigheden niet -kenbaar- in onderlinge samenhang heeft beoordeeld en zijn beslissing op dit punt dus niet goed genoeg heeft gemotiveerd. De rechtbank overweegt dus niet dat verweerder gebruik moet maken van zijn verplichting en de rechtbank draagt verweerder dit ook niet op. Het is immers aan verweerder om zijn beleid toe te passen en een beslissing te nemen op grond van dit beleid. Deze beslissing moet dan wel zorgvuldig worden voorbereid en deugdelijk worden gemotiveerd. Verweerder is hierin niet geslaagd.
10. Verweerder heeft een zogenoemd “standaardvoornemen” uitgebracht en dus -ook in deze procedure- volstaan met het uitbrengen van een voornemen dat bestaat uit een aaneenschakeling van algemene tekstblokken en dat alleen is “gepersonaliseerd” door de namen van eiseres en haar kinderen in de aanhef te vermelden en de datum van het claimakkoord in de overwegingen te noemen. Ongeacht of de Afdeling dit niet wel of niet aanvaardbaar acht, heeft te gelden dat verweerder zichzelf op deze wijze de kans ontneemt om zijn besluit zorgvuldig voor te bereiden en argumenten tegen een mogelijke overdracht en mogelijke stukken die deze argumenten onderbouwen eerder te verkrijgen. Indien verweerder namelijk een
inhoudelijk en op de persoon van eiseres en haar kinderen toegespitstvoornemen zou hebben uitgebracht, conform de hele idee en ratio om een voornemenprocedure in te richten, zou eiseres reeds in de zienswijzefase hebben kunnen constateren dat verweerder op grond van alleen de verklaringen van eiseres over het huiselijke geweld dat zij stelt te hebben ondergaan de behandeling van de asielaanvraag niet aan zich trekt.
11. Eiseres heeft in zienswijze, ondanks het tekstblokken-voornemen, aangegeven dat haar man zeer agressief en dominant jegens haar was en hij haar heeft vernederd, misbruikt, heeft laten verkrachten door zijn vrienden en gedreigd heeft de kinderen mee te nemen naar zijn land van herkomst en de dochter te laten besnijden. Eiseres heeft in de zienswijze aangegeven dat de kinderen schade hebben opgelopen omdat zij getuige zijn geweest van de agressie jegens hun moeder en dat zij veel stress ervaren en depressief zijn. Eiseres heeft in de zienswijze uitdrukkelijk aangegeven dat de belangen van de kinderen dienen te worden meegewogen in de besluitvorming. In een tweede zienswijze is een mail overgelegd van de medewerkster van VWN gericht aan de gemachtigde en zijn tekeningen bijgevoegd van twaalfjarige zoon en de negenjarige dochter van eiseres waarin zij tekeningen hebben gemaakt van het huiselijke geweld dat zij hebben waargenomen. Eiseres heeft zich in de zienswijze ook uitdrukkelijk op het standpunt gesteld dat verweerder rekening moet houden met de belangen van haar kinderen.
11. Eiseres heeft verder een brief overgelegd van Youz Specialistische zorg voor jeugd en gezin van 16 mei 2024 die betrekking heeft op haar vijfjarige zoon en waaruit blijkt welke diagnostiek heeft plaatsgevonden door de Gz-psycholoog en psychotherapeut.
Eiseres heeft tevens een zorgovereenkomst overlegd waaruit blijkt dat de twaalfjarige zoon die ter zitting is verschenen op 18 juni 2024 is doorverwezen voor hulpverlening. In een brief van 27 september 2024 van Pureza Expertisecentrum, met wie de zorgovereenkomst is gesloten, wordt op verzoek van gemachtigde toelichting gegeven op het welbevinden van de kinderen van eiseres. Deze documenten zijn overgelegd in de beroepsfase. Eiseres heeft zich op het standpunt gesteld dat verweerder haar kinderen had moeten horen over hun eigen belangen omdat het belang van het kind anders niet kan worden vastgesteld. Omdat verweerder in zijn besluit heeft aangegeven dat hij geen waarde toekent aan de overgelegde tekeningen omdat niet duidelijk is wie die tekeningen heeft gemaakt, heeft de twaalfjarige zoon van eiseres, die hierover (kennelijk) boos is geworden, aangegeven dat hij ter zitting wil vertellen dat hij die tekeningen heeft gemaakt.
13. De rechtbank heeft ter zitting wel met de twaalfjarige zoon en de negenjarige dochter gepraat, maar niet over het gestelde ernstige huiselijke geweld dat vader heeft gepleegd jegens moeder. De rechtbank heeft bij aanvang van het onderzoek ter zitting aangegeven dat de kinderen vanzelfsprekend wat mogen vertellen en vragen mogen stellen, maar dat de rechtbank het horen van kinderen van deze leeftijd in de hoedanigheid van getuige in een zittingszaal die niet is toegerust om in een kindvriendelijke setting te horen, niet raadzaam acht. Overigens overweegt de rechtbank dat het horen van kinderen van deze leeftijd over huiselijk geweld waarvan zij mogelijk getuige zijn geweest een specifieke deskundigheid vereist. Indien de rechtbank het noodzakelijk had geacht om de kinderen van eiseres te horen om uitspraak te kunnen doen, had de rechtbank deskundigen ingeschakeld om haar te adviseren op de wijze waarop dit zou moeten plaatsvinden, of had de rechtbank een deskundige benoemd om de kinderen te horen. Indien het horen van kinderen niet op deskundige wijze en op een kindvriendelijke manier en in een kindvriendelijke setting geschiedt, kan immers niet worden uitgesloten dat dit schadelijk is voor het welbevinden van de betreffende kinderen en dus indruist tegen hun belang. Het is nu juist aan de rechtbank om er op toe te zien dat het belang van het kind in elke procedure waarin een besluit ter toetsing voorligt dat gevolgen heeft voor dat kind, op juiste wijze wordt gewogen. De gemachtigde van eiseres heeft ter zitting ingestemd met het afzien van het stellen van vragen aan de kinderen over het huiselijke geweld omdat verweerder al bij aanvang van de behandeling ter zitting heeft aangegeven niet langer te twijfelen dat de kinderen de betreffende tekeningen hebben gemaakt.
14. De rechtbank overweegt dat het wegen van het belang van het kind allereerst vereist dat het belang van het kind wordt vastgesteld. Het wegen van een belang terwijl niet is vastgesteld wat dit belang is, is immers niet goed denkbaar. De rechtbank moet bovendien kunnen beoordelen of het belang van het kind op juiste wijze is gewogen en betrokken in de besluitvorming, dus ook om deze reden zal verweerder kenbaar moeten motiveren wat hij, om zijn besluit zorgvuldig voor te bereiden, heeft aangemerkt als het belang van het kind en op welke wijze hij dat heeft vastgesteld of laten vaststellen.
Dat het belang van het kind moet worden vastgesteld en dat de beslisautoriteit, dus verweerder, dit moet (laten) doen, volgt uit het Verdrag Inzake de Rechten van het Kind en de uitleg die door het Comité van de Rechten van het Kind in haar General Comments (zie onder meer General Comment Nr. 14 en Nr. 16) is gegeven. Dat de verantwoordelijkheid voor het (laten) vaststellen van het belang het kind op verweerder rust ook uit het Unierecht volgt, heeft het Hof in het arrest K.L. uitdrukkelijk gepreciseerd. De rechtbank verwijst in dit verband op de verwijzingsuitspraak van de rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch van 22 oktober 2021 (ECLI:NL:RBDHA:2021:11524) en het in die procedure gewezen arrest van het Hof van 11 juni 2024 in de zaak K.L. (K.L. tegen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, C-646/21, ECLI:EU:C:2024:487). De Grote Kamer van het Hof heeft in dit arrest onder meer het navolgende voor recht verklaard:
(…)
2) Artikel 24, lid 2, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie moet aldus worden uitgelegd dat het eraan in de weg staat dat de bevoegde nationale autoriteit op een door een minderjarige ingediend verzoek om internationale bescherming beslist zonder het belang van deze minderjarige eerst in het kader van een individuele beoordeling concreet te hebben vastgesteld.
(…)
15. Hoewel het Hof, anders dan in de verwijzing was overwogen, het aan de lidstaten overlaat om te bepalen op welke wijze het belang van het kind moet worden vastgesteld en uit het Unierecht volgens het Hof dus niet volgt dat het belang van het kind steeds door een deskundige zal moeten worden vastgesteld, betekent dit niet dat verweerder dit steeds zelf zal kunnen doen. De rechtbank overweegt dat hiertoe gelet op de concrete feiten en omstandigheden wel aanleiding kan bestaan en dit zelfs noodzakelijk kan worden geacht.
De rechtbank overweegt hierbij dat het vanzelfsprekend gaat om het vaststellen van het concrete belang van het kind waarvoor het besluit mogelijk gevolgen heeft. Een algemene overweging dat “het belang van het kind is verdisconteerd” in de regelgeving, is daartoe dan ook onvoldoende.
In het onderhavige geval heeft eiseres stukken overgelegd die -kort gezegd- onder meer zien op de professionele begeleiding die haar kinderen krijgen in verband met stress ten gevolge van ondergane trauma’s. De Afdeling heeft in haar uitspraak van 27 september 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:3606) onder meer uitgelegd dat verweerder in die procedures het BIC-rapport zorgvuldig tot stand is gekomen, de redenering in dat rapport begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten en omdat de staatssecretaris de conclusies in dat rapport niet inhoudelijk heeft weerlegd, van de juistheid ervan moest worden uitgegaan. De Afdeling heeft in haar uitspraak van 22 december 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:4803) herhaald dat indien de conclusies van een BIC-rapport niet inhoudelijk worden weersproken, van de juistheid van die conclusies moet worden uitgegaan. In de onderhavige procedure heeft verweerder geen BIC-rapport op laten maken. Eiseres heeft dat ook niet gedaan maar zij heeft wel informatie overgelegd van behandelaren van de kinderen. Verweerder zal, indien hij zelf geen deskundigen inschakelt, ook uit moeten gaan van de informatie in de door eiseres overgelegde medische stukken omdat verweerder zelf niet over expertise beschikt om hier een inhoudelijk oordeel over te geven. Verweerder kan dus niet aan deze stukken voorbij gaan en eenvoudigweg overwegen dat hij de asielaanvraag niet inhoudelijk behandelt en hij bij die beslissing het belang van de kinderen van eiseres een eerste overweging heeft laten zijn. Verweerder heeft de inhoud van deze stukken immers niet kenbaar betrokken bij zijn overweging dat het belang van het kind voldoende in acht is genomen en eiseres en haar kinderen kunnen worden overgedragen omdat de kinderen hun moeder volgen en in Spanje ook professionele zorg kan worden geboden. 16. Ingevolge artikel 6, eerste lid, van de Dublinverordening stellen de lidstaten, bij alle procedures waarin de Dublinverordening voorziet, het belang van het kind voorop. Ook punt 13 van de considerans van de Dublinverordening vermeldt dat overeenkomstig het IRVK het belang van het kind voorop dient te staan bij de toepassing van deze verordening. Artikel 3 van het IVRK en artikel 24 van het Handvest hebben in het bijzonder uitdrukking gevonden in artikel 6 van de Dublinverordening.
De rechtbank overweegt dat het belang van het kind ook in Dublinprocedures niet alleen hoeft te worden betrokken bij de besluitvorming indien kinderen als “niet begeleide minderjarigen” zijn betrokken in een procedure. Het belang van het kind dient ook te worden gewogen als kinderen tezamen met hun ouder(s), zoals in de onderhavige procedure, een verblijfsaanvraag hebben ingediend. Verweerder dient zich te vergewissen van het belang van het kind en daarbij overigens te waken zijn besluitvorming niet te baseren op aannames. De rechtbank verwijst in dit verband op de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 4 juni 2024 (ECLI:NL:RBDHA:2024:8585). 17. Verweerder heeft zich in dit geval beperkt tot het overwegen dat het belang van de kinderen van eiseres voldoende is betrokken bij het overdrachtsbesluit omdat de kinderen bij hun moeder blijven en in Spanje ook zorg kan worden geboden. De rechtbank overweegt dat deze motivering tekortschiet. Verweerder baseert zijn motivering in wezen op de gevolgen van een overdracht voor eiseres en overweegt vervolgens dat de kinderen moeder volgen. Gelet op de met stukken onderbouwde problematiek van de kinderen, had verweerder het belang van de kinderen zelfstandig moeten beoordelen. Doorgaans zal het in het belang van het kind zijn om bij de ouder(s) te blijven, verweerder mag daar echter niet voetstoots van uitgaan. Eiseres stelt slachtoffer van huiselijk geweld te zijn en daarom Spanje te zijn ontvlucht. Tevens stelt zij zich op het standpunt dat haar man in Spanje is en dat haar kinderen getuige zijn geweest van het huiselijke geweld dat haar man jegens haar heeft uitgeoefend. Verweerder had dus kenbaar op het belang van het kind in moeten gaan. Dit volgt ook uit de Afdelingsjurisprudentie (zie onder meer de uitspraak van 21 december 2020, ECLI:NL:RVS:2020:3044, 13 juni 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:1671) en 27 september 2023 ECLI:NL:RVS:2023:3606). Verweerder is hiervan ook op de hoogte. In “IB 2022/77 Belang van het kind in Dublinzaken”, dat thans geldig is, is immers onder meer het navolgende vermeld:
(…)
Op 13 juni heeft de afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak aangaande het belang van het kind in Dublinzaken. Uitspraak - Uitspraak 202202717/1/V1 - Raad van State. De Afdeling heeft geoordeeld dat er in deze procedure onvoldoende rekening is gehouden met het belang van het kind, te meer omdat het standpunt over het belang van het kind te algemeen geformuleerd was. Hieronder worden de gevolgen van de uitspraak en de voorlopige handelwijze toegelicht.
In de jurisprudentie is er op dit moment veelvuldig aandacht voor de weging van het belang van het kind binnen Dublinprocedures. In navolging van dit IB zal een herziene WI volgen (ter vervanging van verlopen WI 2019/8 belang van het kind) over hoe het belang van het kind toe te passen in Dublinzaken.
(…)
Bij de beoordeling of er toepassing moet worden gegeven aan artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening, kan het belang van een betrokken kind relevant zijn en moet de rechter vervolgens toetsen of bij deze beoordeling voldoende rekenschap is gegeven van de gestelde belangen van het kind, voor zover aangevoerd. Gelet op de lijn in eerdere uitspraken van de Afdeling1 zal in alle zaken waar kinderen betrokken zijn, waaronder ook die van begeleide minderjarigen, het belang van het kind meer concreet en specifiek moeten worden getoetst als daartoe aanleiding
bestaat. Dit zal al snel het geval zijn, temeer nu een concreet beroep op het belang van het kind of artikel 3 IVRK niet per se noodzakelijk is.
Vervolgens zal dan uitdrukkelijk en gemotiveerd ingegaan moeten worden op de aspecten zoals genoemd in artikel 6, derde lid Dv, te weten:
(1) de mogelijkheden voor gezinshereniging;
(2) het welzijn en de sociale ontwikkeling van de minderjarige;
(3) veiligheid en beveiligingsoverwegingen, met name wanneer de minderjarige
mogelijk het slachtoffer is van mensenhandel;
(4) de standpunten van de minderjarige, in overeenstemming met zijn leeftijd en
maturiteit
(…)
18. De rechtbank stelt vast dat verweerder in strijd met artikel 3, tweede lid, Verdrag Inzake van de Rechten van het Kind en in strijd met artikel 24, tweede lid, van het Handvest van de Grondrechten, artikel 6 van de Dublinverordening en in strijd met zijn eigen beleid en informatiebericht, in de onderhavige procedure een beslissing heeft genomen op de asielaanvraag van eiseres zonder eerst deugdelijk te onderzoeken wat het belang van de kinderen is en zonder deze belangen deugdelijk te wegen. De rechtbank overweegt hierbij uitdrukkelijk dat het vereiste dat het belang van het kind een eerste overweging moet zijn, niet betekent dat aan het belang van het kind steeds een doorslaggevend belang moet worden toegekend.
19. Het Comité voor de Rechten van het Kind heeft in General Comments nader uiteengezet dat en hoe het belang van het kind moet worden vastgesteld. In General Comment Nr. 14 is onder meer het navolgende opgenomen:
(…)
“The concept of the child's best interests is complex and its content must be determined on a case-by-case basis. (…). It should be adjusted and defined on an individual basis, according
to the specific situation of the child or children concerned, taking into consideration their personal context, situation and needs. For individual decisions, the child's best interests must be assessed and determined in light of the specific circumstances of the particular child 25.
Assessment and determination of the child’s best interests are two steps to be followed when required to make a decision. The “best-interests assessment” consists in evaluating and balancing all the elements necessary to make a decision in a specific situation for a specific individual child or group of children. It is carried out by the decision-maker and his or her staff – if possible, a multidisciplinary team –, and requires the participation of the child. The “best-interests determination” describes the formal process with strict procedural safeguards designed to determine the child's best interests on the basis of the best-interests assessment.
Assessing the child’s best interests is an unique activity that should be undertaken in each individual case,
Determining what is in the best interests of the child should start with an assessment of the specific circumstances that make the child unique.
(…)
20. Het Comité voor de Rechten van het Kind heeft bovenstaande uitgangspunten herhaald in General Comment Nr. 22. Zo is onder meer overwogen dat:
27. Article 3 (1) of the Convention on the Rights of the Child places an obligation on both the public and the private spheres, courts of law, administrative authorities and legislative bodies to ensure that the best interests of the child are assessed and taken as a primary consideration in all actions affecting children.
(…)
31. In order to implement the best interests principle in migration-related procedures or decisions that could affect children, the Committees stress the need to conduct systematically best-interests assessments and determination procedures as part of, or to inform, migration-related and other decisions that affect migrant children. As the Committee on the Rights of the Child explains in its general comment No. 14, the child’s best interests should be assessed and determined when a decision is to be made.
21. Zoals uit General Comment nr. 14 blijkt, is alleen ten aanzien van artikel 21 van het Verdrag inzake de Rechten van het Kind, dat waarborgen bij adoptie garandeert, bepaald dat het belang van het kind een “paramount” belang is. Ten aanzien van alle andere kinderrechten geldt, dat artikel 3, eerste lid, van het Verdrag inzake de Rechten van het Kind bepaalt dat het belang van het kind een “primary” belang is.
In General Comment Nr. 14 is voorts bepaald dat “The expression “primary consideration”
means that the child’s best interests may not be considered on the same level as all other considerations.”
Bij het ratificeren van het Verdrag inzake de Rechten van het Kind heeft Nederland in de Memorie van Toelichting bij de goedkeuring van het Verdrag inzake de Rechten van het Kind aangegeven dat het belang van het kind geen absolute voorrang boven andere belangen heeft en dat dit mede komt door de diversiteit van de verdragsbepalingen, maar dat het evenwel met de doelstelling van het Verdrag in overeenstemming te achten is dat in geval van conflict van belangen, het belang van het kind als regel de doorslag hoort te krijgen
(Tweede Kamer, vergaderjaar 1992-1993, 22 855 (R1451), nr. 3, p. 15.).
22. De rechtbank overweegt dat verweerder uit eigen beweging had moeten nagaan wat de belangen van de kinderen zijn. De leeftijd van de kinderen en de door eiseres afgelegde verklaringen en overgelegde stukken hadden hiertoe aanleiding moeten zijn.
Voor zover eiseres deze stukken eerst in beroep heeft overgelegd, overweegt de rechtbank dat verweerder ook ter zitting niet voldoende deugdelijk is ingegaan op de stukken en op de vraag of hieruit kan worden afgelegd wat het belang van deze kinderen is en hoe dit moet worden gewogen bij de beoordeling van verweerder om al dan niet gebruik te maken van zijn bevoegdheid om de asielaanvraag van eiseres te behandelen.
23. De rechtbank overweegt voorts dat verweerder niet alleen onvoldoende deugdelijk het belang van het kind heeft betrokken in zijn besluitvorming, maar ook onvoldoende is ingegaan op de bezwaren die eiseres zelf heeft tegen de overdracht aan Spanje. Zij heeft verklaard en aangevuld in de zienswijze dat zij slachtoffer is geworden van fors huiselijk geweld terwijl zij zich noodgedwongen met haar kinderen bij haar man in Spanje heeft gevoegd. Ze heeft ook verklaard dat zij in Spanje het hotel waar haar man hun had ondergebracht niet mocht verlaten en dat zij de medewerkers van de receptie van het hotel haar hebben geholpen om de politie te bellen en, toen dat nergens toe leidde, haar hebben in contact hebben gebracht met een derde die hen naar Nederland heeft gebracht. Verweerder heeft in zijn besluit onder meer overwogen dat eiseres haar verklaringen niet toereikend heeft onderbouwd en niet aannemelijk heeft gemaakt dat de Spaanse politie haar niet wilde helpen. Verweerder heeft ook overwogen dat eiseres niet heeft aangetoond dat zij vanuit een hotel de politie heeft gebeld en dat zij dus geen bescherming kan krijgen in Spanje. Verweerder betrekt bij zijn motivering om geen gebruik te maken van zijn bevoegdheid om de asielaanvraag inhoudelijk te behandelen ook dat “niet is onderbouwd dat u het hotel niet kon verlaten om bij de politie aangifte te doen omdat uw man u niet liet gaan maar dat u wel met drie kinderen een reis naar Nederland kon regelen, betalen en uitvoeren”. De rechtbank acht het onzorgvuldig om deze en vergelijkebare overwegingen op deze wijze tegen te werpen. Verweerder had hier op door moeten vragen in het gehoor of deze argumenten om de asielaanvraag niet onverplicht te behandelen moeten benoemen in het voornemen zodat eiseres in de gelegenheid was gesteld om hier op te reageren voordat verweerder een besluit op de asielaanvraag nam. Verweerder heeft deze verklaringen van eiseres, die enkel de antwoorden op vragen van verweerder over “de reisroute” zijn, ook niet bezien in samenhang met de stukken die over de kinderen zijn overgelegd en verweerder heeft zich er in het geheel geen rekenschap van gegeven dat indien sprake is van huiselijk geweld, het verzamelen van bewijzen niet de primaire zorg van degene die die situatie moet ontvluchten is. Verweerder hoeft niet elke verklaring voetstoots aannemen, maar dient wel zorgvuldigheid te betrachten in het beoordelen van die verklaringen en dit geldt temeer als dit een relaas betreft van fors huiselijk geweld, er foto’s zijn overgelegd waarop letsels te zien zijn, twee kinderen van eiseres tekeningen hebben gemaakt waarin meerdere situaties van huiselijk geweld zijn afgebeeld en er stukken zijn overgelegd die betrekking hebben op het welbevinden van die kinderen en de professionele zorg die zij daarvoor thans krijgen.
24. De rechtbank heeft verweerder ter zitting de vraag voorgelegd of verweerder alsnog genegen zou zijn om het belang van het kind te laten vaststellen in deze procedure om daarna wellicht een aanvullend besluit te kunnen nemen. Verweerder heeft daarop aangegeven dit niet nodig te vinden. De rechtbank acht het daarom niet zinnig om het verzoek om een voorlopige voorziening toe te wijzen, de behandeling van het beroep aan te houden en verweerder in de gelegenheid stellen om zijn besluit -alsnog- van een deugdelijke motivering te voorzien. De rechtbank zal daarom ook volstaan met het vernietigen van het besluit en het opdragen aan verweerder om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank overweegt hierbij dat verweerder het belang van de kinderen van eiseres moet vaststellen en dat moet betrekken bij de beoordeling of hij eiseres en haar kinderen zal overdragen aan Spanje. De rechtbank zal verweerder niet opdragen om de kinderen van eiseres zelf te horen. Verweerder zal namelijk, gelet op de concrete feiten en omstandigheden in deze procedure en meer in het bijzonder de reeds door eiseres overgelegde stukken, een deskundige moeten inschakelen. Omdat de rechtbank niet weet hoeveel tijd hiermee gemoeid zal zijn, zal de rechtbank geen termijn verbinden aan het nemen van een nieuw besluit op de aanvraag van eiseres.
25. Verweerder heeft zijn (deel)beslissing om de asielaanvraag niet onverplicht te behandelen onzorgvuldig voorbereid door het belang van het kind niet vast (te laten) stellen en verweerder heeft deze beslissing onvoldoende deugdelijk gemotiveerd. De rechtbank volstaat met de gegrondverklaring van het beroep en de vernietiging van het besluit omdat verweerder ter zitting aangeeft het laten onderzoeken van de belangen van de kinderen van eiseres niet nodig te vinden. Het beroep is dus gegrond. De rechtbank zal om die reden een proceskostenveroordeling uitspreken en daarbij de standaardmatige toegekende punten en bedragen hanteren.
26. Beslist wordt als volgt.