ECLI:NL:RBDHA:2024:15763

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 september 2024
Publicatiedatum
2 oktober 2024
Zaaknummer
NL24.36290
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.S. Gaastra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring in het vreemdelingenrecht

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 27 september 2024, is de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring van eiser, die onder de Vreemdelingenwet 2000 valt, aan de orde. Eiser had op 21 februari 2024 een maatregel van bewaring opgelegd gekregen, welke op 16 augustus 2024 met maximaal twaalf maanden werd verlengd. Eiser heeft op 17 september 2024 beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft het vooronderzoek gesloten op 24 september 2024 en bepaald dat een zitting niet nodig was.

De rechtbank overweegt dat zij de maatregel van bewaring en de verlenging daarvan al eerder heeft getoetst. De eerdere uitspraken, waaronder die van 6 september 2024, bevestigen dat de maatregel rechtmatig was tot het sluiten van het onderzoek op 3 september 2024. De rechtbank beoordeelt nu of de maatregel sindsdien nog rechtmatig is. Eiser stelt dat de minister onvoldoende voortvarend handelt bij de uitzetting, maar de rechtbank oordeelt dat de minister voldoende voortvarend heeft gehandeld, gezien de geplande vlucht op 30 september 2024.

Eiser betoogt verder dat er geen zicht is op uitzetting naar Algerije, maar de rechtbank stelt vast dat dit al eerder is beoordeeld en dat er geen nieuwe omstandigheden zijn die tot een ander oordeel zouden leiden. De rechtbank concludeert dat de belangenafweging door de staatssecretaris niet in het voordeel van eiser uitvalt, ondanks zijn langdurige bewaring. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en wijst het verzoek tot schadevergoeding af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.36290

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 september 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. R.T. Laigsingh),
en
de minister van Asiel en Migratie. [1]

Procesverloop

De minister heeft op 21 februari 2024 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd. Deze maatregel is bij besluit van 16 augustus 2024 met ten hoogste twaalf maanden verlengd op grond van artikel 59, zesde lid, van de Vw 2000. Deze maatregel duurt nog voort.
Deze maatregel van bewaring, het voortduren van deze maatregel en de verlenging van deze maatregel zijn al eerder getoetst bij uitspraken van 12 maart 2024 [2] , 29 mei 2024 [3] , 1 juli 2024 [4] , 30 juli 2024 [5] en 6 september 2024. [6]
Eiser heeft op 17 september 2024 beroep ingesteld tegen het voortduren van de maatregel. Hij heeft daarbij een verzoek tot schadevergoeding ingediend. De minister heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd.
De rechtbank heeft het vooronderzoek gesloten op 24 september 2024 en bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft.

Overwegingen

1. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw 2000 dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan. [7]
2. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel en de verlenging hiervan al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 6 september 2024 volgt dat de verlenging en de voortduring van de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom beoordeelt de rechtbank nu alleen of de maatregel van bewaring sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek (op 3 september 2024) rechtmatig is.
Heeft de minister voldoende voortvarend gehandeld?
3. Eiser betoogt dat de minister onvoldoende voortvarend aan de uitzetting werkt. De nationaliteit van eiser is op 24 juli 2024 bevestigd. Op 23 augustus 2024 is de vlucht van eiser geannuleerd, omdat er geen goede reisdocumenten waren. Het is onduidelijk waarom er pas op 30 september 2024 een vlucht beschikbaar is. Van de minister had wat meer mogen worden verwacht om eiser sneller uit te zetten.
3.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Zoals deze rechtbank heeft geoordeeld in haar uitspraak van 6 september 2024 [8] , heeft de minister – tot aan het sluiten van dat onderzoek op 3 september 2024 – voldoende voortvarend gehandeld. Zoals bij eiser bekend is, is er een vlucht gepland op 30 september 2024. Door de geplande vlucht op 30 september 2024 ziet de rechtbank niet in welke handelingen de minister vanaf 3 september 2024 tot het sluiten van dit onderzoek op 24 september 2024 had moeten verrichten. Daarom werkt de minister naar het oordeel van de rechtbank voldoende voortvarend aan de uitzetting van eiser.
Ontbreekt het zicht op uitzetting?
4. Eiser betoogt dat het zicht op uitzetting naar Algerije binnen een afzienbare tijd ontbreekt. Voor zijn vlucht op 30 september is nog geen laissez-passer is afgegeven. Ondanks het laissez-passer akkoord is er geen enkele garantie dat de uitzetting doorgang zal vinden, de vorige vlucht is ook geannuleerd omdat er geen juiste documenten waren.
4.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank stelt vast dat hetgeen eiser aanvoert al is beoordeeld door de rechtbank in de uitspraak van 6 september 2024 [9] . De rechtbank heeft geoordeeld dat zicht op uitzetting naar Algerije in het algemeen en in het geval van eiser niet ontbreekt. [10] Niet gebleken is van omstandigheden waardoor dit nu anders zou zijn. De beroepsgrond slaagt niet.
Is de belangenafweging door de staatssecretaris voldoende?
5. Eiser betoogt dat de belangenafweging in zijn voordeel uit moet vallen, omdat hij ruim zeven maanden in bewaring verblijft.
5.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank heeft de belangenafweging getoetst in de uitspraak van 6 september 2024. [11] Niet gebleken is van feiten of omstandigheden waardoor zij hierover nu anders zou moeten oordelen. Dat eiser nu zeven maanden in bewaring verblijft is hiervoor onvoldoende. Hierbij acht de rechtbank van belang dat de uitzetting van eiser op korte termijn zal plaatsvinden
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
6. Los van de door eiser aangevoerde gronden, ziet de rechtbank in de door de minister en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregelen niet is voldaan. [12]

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek tot schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.S. Gaastra, rechter, in aanwezigheid van S. Voolstra, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris
2.Rb. Den Haag (zp. Arnhem) 12 maart 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:11465.
3.Rb. Den Haag (zp. Arnhem) 29 mei 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:8234.
4.Rb. Den Haag (zp. Arnhem) 1 juli 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:10178.
5.Rb. Den Haag (zp. Arnhem) 30 juli 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:12263.
6.Rb. Den Haag (zp. Arnhem) 6 september 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:14640.
7.Dat staat in artikel 96, derde lid, van de Vw 2000.
8.Rb. Den Haag (zp. Arnhem) 6 september 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:14640.
9.Rb. Den Haag (zp. Arnhem) 6 september 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:14640.
10.ABRvS 6 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1892.
11.Rb. Den Haag (zp. Arnhem) 6 september 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:14640.
12.Vergelijk ABRvS van 26 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2829.