ECLI:NL:RBDHA:2024:12263

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 juli 2024
Publicatiedatum
6 augustus 2024
Zaaknummer
NL24.28539
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het voortduren van de maatregel van bewaring in het bestuursrecht

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, wordt het beroep van eiser tegen het voortduren van de aan hem opgelegde maatregel van bewaring beoordeeld. Deze maatregel is opgelegd op 21 februari 2024 en is eerder getoetst in verschillende uitspraken. De rechtbank heeft het vooronderzoek op 23 juli 2024 gesloten en beslist dat de zaak niet op zitting wordt behandeld. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is, omdat eiser zijn beroepsgronden niet heeft onderbouwd. De rechtbank heeft ambtshalve getoetst of het voortduren van de maatregel van bewaring rechtmatig is en komt tot de conclusie dat dit niet onrechtmatig is. Eiser heeft geen zicht op uitzetting binnen afzienbare tijd kunnen aantonen, en de minister heeft voldoende voortvarend gehandeld in de procedure. De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding af en verklaart het beroep ongegrond. De uitspraak is gedaan door rechter W.P.C.G. Derksen, in aanwezigheid van griffier S.M. Hampsink, en is openbaar gemaakt zonder mogelijkheid tot rechtsmiddel.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.28539

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 juli 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. R.T. Laigsingh),
en

de minister van Asiel en Migratie

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het voortduren van de aan hem opgelegde maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) en het verzoek om schadevergoeding. Deze maatregel is opgelegd op 21 februari 2024.
1.1.
De rechtbank heeft deze maatregel van bewaring eerder getoetst. Op het eerste beroep is beslist bij uitspraak van 12 maart 2024. [1] Op het eerste vervolgberoep is beslist bij uitspaak van 29 mei 2024. [2] Op het tweede vervolgberoep is beslist bij uitspraak van 1 juli 2024. [3]
1.2.
De minister heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd.
1.3.
De rechtbank heeft het vooronderzoek op 23 juli 2024 gesloten en bepaald dat de zaak niet op zitting wordt behandeld.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of het voortduren van de maatregel van bewaring rechtmatig is. Zij doet dat onder meer aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. Het beroep is ongegrond. Eiser heeft zijn beroepsgronden op geen enkele wijze onderbouwd. De rechtbank heeft ook ambtshalve getoetst. Het voortduren van de maatregel van bewaring is niet onrechtmatig. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Toetsingskader

4. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw 2000 dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw 2000 het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
5. Uit de uitspraak van 1 juli 2024 volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom beoordeelt de rechtbank nu alleen of de maatregel van bewaring sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek (op 26 juni 2024) rechtmatig was.
Kunnen de gronden de maatregel van bewaring dragen?
6. Eiser voert aan dat de gronden de maatregel van bewaring niet kunnen dragen.
6.1.
Deze niet onderbouwde beroepsgrond slaagt niet. In de uitspraak van 12 maart 2024 heeft de rechtbank al geoordeeld dat de gronden de maatregel van bewaring kunnen dragen.
Heeft de minister voldoende voortvarend gehandeld?
7. Eiser voert aan dat de minister onvoldoende voortvarend handelt.
7.1.
Deze niet onderbouwde beroepsgrond slaagt niet. Uit de voortgangsrapportage blijkt dat de minister maandelijks een vertrekgesprek heeft gevoerd met eiser. Voor het laatst is op 18 juli 2024 een vertrekgesprek gevoerd. Uit vaste rechtspraak volgt dat een vertrekgesprek is aan te merken als een handeling van directe betekenis voor de overdracht. [4] Uit het voortgangsrapport blijkt verder dat de minister regelmatig rappelleert op de laissez-passer aanvraag van eiser voor Algerije, waarvan de laatste keer op 10 juli 2024 was. De minister handelt hiermee voldoende voortvarend.
Had de minister moeten volstaan met een lichter middel?
8. Eiser voert aan dat de minister had moeten volstaan met een lichter middel.
8.1
Deze niet onderbouwde beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank verwijst naar haar eerdere uitspraak van 12 maart 2024, overweging 7.1., waaruit volgt dat in dit geval geen andere afdoende, maar minder dwingende maatregelen dan de inbewaringstelling doeltreffend konden worden toegepast.
Ontbreekt het zicht op uitzetting?
9. Eiser voert tot slot aan dat er geen zicht op uitzetting binnen afzienbare tijd bestaat.
9.1.
Ook deze niet onderbouwde beroepsgrond slaagt niet. In de uitspraak van 1 juli 2024 is al geoordeeld dat zicht op uitzetting niet ontbreekt. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft namelijk geoordeeld dat zicht op uitzetting naar Algerije bestaat. [5]
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
10. Los van de door eiser aangevoerde beroepsgronden, ziet de rechtbank in de door de minister en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [6]

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het voortduren van de inbewaringstelling van eiser is en de minister geen schadevergoeding aan eiser hoeft te betalen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.P.C.G. Derksen, rechter, in aanwezigheid van
mr.S.M. Hampsink, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Rb. Den Haag (zp. Arnhem) 12 maart 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:11465.
2.Rb. Den Haag (zp. Arnhem) 29 mei 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:8234.
3.Rb. Den Haag (zp. Arnhem) 1 juli 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:10178.
4.ABRvS 4 mei 2018, ECLI.NL:RVS:2018:1505.
5.ABRvS 6 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1892.
6.Vergelijk ABRvS 26 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2829.