ECLI:NL:RBDHA:2024:15374

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 september 2024
Publicatiedatum
26 september 2024
Zaaknummer
NL24.30281
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verantwoordelijkheid voor asielaanvraag onder de Dublinverordening en interstatelijk vertrouwensbeginsel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 september 2024 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Pakistaanse nationaliteit, zijn asielaanvraag in Nederland had ingediend. De minister van Asiel en Migratie had de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Frankrijk volgens de Dublinverordening verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag. Eiser had eerder in Frankrijk een verzoek om internationale bescherming ingediend en de Franse autoriteiten hadden het terugnameverzoek van Nederland geaccepteerd. Eiser betwistte de verantwoordelijkheid van Frankrijk en voerde aan dat hij in Frankrijk geen adequate opvang had gekregen en dat zijn medische klachten niet behandeld waren. Hij stelde dat Nederland het meest aangewezen land was voor zijn medische behandeling en dat een overdracht naar Frankrijk zou leiden tot een aanzienlijke en onomkeerbare achteruitgang van zijn gezondheid.

De rechtbank oordeelde dat de minister terecht had aangenomen dat Frankrijk verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielaanvraag. De rechtbank baseerde zich op het interstatelijk vertrouwensbeginsel, dat inhoudt dat men ervan uit kan gaan dat andere lidstaten hun verdragsverplichtingen nakomen. Eiser had geen concrete bewijsstukken overgelegd die zouden aantonen dat de Franse autoriteiten niet in staat waren om hem adequate opvang en medische zorg te bieden. De rechtbank concludeerde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een uitzondering op de Dublinverordening rechtvaardigden. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.30281

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer] ,
(gemachtigde: mr. M.B. Ullah),
en
de minister van Asiel en Migratie,voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,
(gemachtigde: mr. C.W.M. van Breda)

Procesverloop

Bij besluit van 31 juli 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen op de grond dat Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 11 september 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen [tolk] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 1993 en de Pakistaanse nationaliteit te hebben. Eiser heeft op 19 februari 2024 asiel aangevraagd in Nederland.
2. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vw. [1] Volgens verweerder zijn de autoriteiten van Frankrijk verantwoordelijk voor de behandeling van de asielaanvraag, omdat eiser op 1 juni 2023 in Frankrijk een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend. Verweerder heeft daarom op 4 april 2024 een verzoek om terugname gedaan op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder b, van de Dublinverordening. [2] Op 18 april 2024 hebben de autoriteiten van Frankrijk dit verzoek geaccepteerd.
3. Eiser voert aan dat verweerder bij het verkeerde land een terugnameverzoek heeft gedaan. Verweerder diende Italië te verzoeken om eiser terug te nemen op grond van artikel 13 van de Dublinverordening. Eiser is immers eerst Italië ingereisd. Verder meent eiser dat in zijn specifieke geval niet kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Frankrijk. Een overdracht aan Frankrijk is dan ook in strijd met artikel 4 van het Handvest [3] en artikel 3 van het EVRM. [4] Gedurende de tijd dat eiser in Frankrijk verbleef, heeft hij geen opvang gekregen. Het overgrote deel van zijn tijd in Frankrijk heeft hij daarom doorgebracht in een zelf gekochte tent. Eiser verwijst hierbij naar een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, van 3 juni 2024. [5] Het AIDA [6] -rapport update 2023 laat ook geen verbetering zien in het opvangsysteem. Eiser heeft geklaagd bij de desbetreffende autoriteiten in Frankrijk over de opvangsituatie, echter zonder enig resultaat. Het klagen is dan ook geen effectief rechtsmiddel. Eiser heeft daarnaast geen behandeling gekregen voor zijn medische klachten. Verweerder had er niet zonder meer van uit kunnen gaan dat, nu Frankrijk het verzoek tot terugname van eiser heeft geaccepteerd, hiermee de Franse autoriteiten ook gegarandeerd een opvangplek aan eiser zullen verschaffen en eiser zullen behandelen voor zijn klachten. Verweerder diende dan ook te onderzoeken of in Frankrijk een opvangplek en medische behandeling daadwerkelijk voor eiser zijn gegarandeerd. Verder stelt eiser zich op het standpunt dat Nederland het meest aangewezen land is om zijn medische klachten te behandelen. Eiser is in Frankrijk niet behandeld. In Nederland krijgt hij daarentegen medicatie voor en verdere behandeling van zijn klachten. Gezien zijn medische situatie meent eiser dat verweerder onverplicht zijn asielaanvraag in behandeling diende te nemen op grond van artikel 17 van de Dublinverordening. Een overdracht van eiser zou een risico op aanzienlijke en onomkeerbare achteruitgang van zijn gezondheidstoestand opleveren. Eiser verwijst naar een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, van 29 juli 2024. [7]
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. In geschil is welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser. De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht er van uitgaat dat Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling van eisers verzoek om internationale bescherming. Gelet op de artikelen 24, vijfde lid en 25, eerste lid, van de Dublinverordening, mag er in beginsel van uit worden gegaan dat de autoriteiten van een aangezochte lidstaat, die uitdrukkelijk met een terugnameverzoek hebben ingestemd, hebben onderzocht of zij verantwoordelijk zijn voor de behandeling van het asielverzoek van eiser en op de juiste wijze hebben vastgesteld dat zij dat zijn. Dit volgt ook uit de uitspraak van de Afdeling [8] van 24 april 2018 en uit de uitspraak van 24 april 2023. [9] Eiser heeft geen concrete aanknopingspunten of tegenbewijs aangedragen waaruit blijkt dat de Franse autoriteiten ten onrechte het claimverzoek hebben geaccepteerd. In het claimverzoek van verweerder aan de autoriteiten van Frankrijk staat vermeld dat eiser via Italië illegaal is ingereisd en dat eiser heeft verklaard nooit te zijn overgedragen door de Franse autoriteiten aan Italië. Frankrijk heeft met deze beschikbare informatie het claimverzoek geaccepteerd. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat verweerder terecht heeft aangenomen dat Frankrijk op grond van de Dublinverordening verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser. De beroepsgrond slaagt niet.
5. Verweerder mag er, gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel, in beginsel vanuit gaan dat Frankrijk zijn verdragsverplichtingen nakomt. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dit in zijn geval anders is. Eiser heeft dit niet aannemelijk gemaakt. Uit recente jurisprudentie van de Afdeling blijkt dat ten aanzien van Frankrijk nog altijd kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. [10] De Afdeling heeft bij haar oordeel het AIDA-rapport van 11 mei 2023 betrokken. In hetgeen eiser heeft aangevoerd, wordt geen aanleiding gezien om tot een ander oordeel te komen. De enkele stelling dat eiser in Frankrijk geen adequate opvang heeft genoten of zal genieten, is onvoldoende. Een beroep op de uitspraak van zittingsplaats Amsterdam slaagt ook niet. De zaken zijn immers niet vergelijkbaar. In die zaak ging het om een kwetsbaar gezin met een zwangere vrouw. In de onderhavige zaak is dit niet het geval. Volgens het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag er ook van uit worden gegaan dat de medische voorzieningen in Frankrijk van vergelijkbare kwaliteit zijn als de voorzieningen in Nederland en dat deze voorzieningen ook ter beschikking staan van eiser. Hierbij is van belang dat eiser stukken heeft overgelegd waaruit blijkt dat hij bij een bezoek aan de spoedeisende hulp in Frankrijk voor een “follow up” is verwezen naar “consulten gastro-enterologie” en ter zitting heeft verklaard dat hij wel toegang tot de zorg heeft gehad in Frankrijk, maar lang moest wachten voordat hij aan de beurt was bij de spoedeisende hulp.
6. Er is voor de rechtbank dan ook geen aanleiding om van het oordeel van de Afdeling af te wijken. Gelet op het voorgaande hoeft verweerder dan ook geen nader onderzoek te verrichten. Frankrijk heeft met het claimakkoord gegarandeerd eisers asielaanvraag in behandeling te nemen met inachtneming van de Europese asiel- en opvangrichtlijnen. Dit betekent ook dat als eiser na overdracht onverhoopt geen medische zorg zal krijgen of als de opvangvoorzieningen onvoldoende zouden zijn, het op zijn weg ligt om daarover in Frankrijk te klagen bij de (hogere) autoriteiten of de daartoe geëigende instanties. Dat dit voor hem niet mogelijk, uiterst moeilijk of bij voorbaat zinloos is, is niet gebleken. Ook is niet gebleken dat de autoriteiten van Frankrijk hem niet zouden kunnen of willen helpen. Dat eiser daadwerkelijk heeft geklaagd, heeft hij niet met stukken onderbouwd.
7. Uit het door eiser overgelegde medische dossier blijkt weliswaar van medische en psychische klachten en dat eiser vanwege deze klachten afspraken heeft bij de praktijkondersteuner GGZ en een intakegesprek zal hebben bij een MDL-arts [11] Niet gebleken is echter dat Nederland het aangewezen land is om eiser te behandelen of dat de medische voorzieningen in Frankrijk onvoldoende zijn. Uit het medische dossier blijkt ook niet dat een overdracht aan Frankrijk (het risico op) een aanzienlijke en onomkeerbare achteruitgang van zijn medische situatie inhoudt als bedoeld in het arrest C.K. [12] Eisers gestelde medische en psychische klachten heeft verweerder dan ook niet hoeven aanmerken als een zodanig bijzondere omstandigheid die maakt dat een overdracht aan Frankrijk getuigt van onevenredige hardheid.
8. Gelet op het voorgaande is niet gebleken van bijzondere en individuele omstandigheden en heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat er geen aanleiding is om eisers asielaanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening in behandeling te nemen.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 25 september 2024 door mr. S.E. van de Merbel, rechter, in aanwezigheid van mr. Ż.A. Meinert, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Verordening (EU) nr. 604/2013.
3.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
4.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
6.Asylum Information Database.
8.De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
10.2 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1863.
11.Maag- darm- en leverarts.
12.Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 16 februari 2017 in de zaak C.K. tegen Slovenië (ECLI:EU:C:2017:127).