ECLI:NL:RBDHA:2024:12255

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 juli 2024
Publicatiedatum
6 augustus 2024
Zaaknummer
NL24.22502
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.L.M. Steinebach - de Wit
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en artikel 17 van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, op 29 juli 2024, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser, van Nigeriaanse nationaliteit, had op 16 december 2023 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister van Asiel en Migratie had deze aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Frankrijk verantwoordelijk werd geacht op basis van de Dublinverordening. Eiser betoogde dat er in Frankrijk systematische tekortkomingen zijn in de asielprocedure en opvangvoorzieningen, wat een risico voor hem zou betekenen. De rechtbank oordeelt dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de asielaanvraag niet in behandeling is genomen en dat de situatie in Frankrijk niet zodanig is dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden toegepast. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en draagt de minister op om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen, of om eiser op te nemen in de nationale procedure. Tevens wordt de minister veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.750,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.22502

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 juli 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. S.A.S. Jansen),
en
de minister van Asiel en Migratie,voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
(gemachtigde: mr. K. Jansen).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 29 mei 2024 niet in behandeling genomen omdat Frankrijk verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep, samen met het verzoek om een voorlopige voorziening [1] , op 26 juni 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep gegrond. Dat betekent dat eiser gelijk krijgt. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. Eiser stelt van Nigeriaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1982. Hij heeft op 16 december 2023 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Uit Eurodac blijkt dat eiser op 16 oktober 2017 en 27 september 2023 in Frankrijk een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend. Nederland heeft de autoriteiten van Frankrijk daarom op 8 februari 2024 verzocht om eiser terug te nemen op grond van artikel 18, eerste lid, onder d, van de Dublinverordening (Dvo). De Franse autoriteiten hebben hierop niet binnen twee weken gereageerd en daarom staat sinds 23 februari 2024 de verantwoordelijkheid van Frankrijk vast op grond van artikel 25, tweede lid, van de Dvo. De autoriteiten van Frankrijk hebben op dezelfde datum hun verantwoordelijkheid alsnog expliciet bevestigd op grond van artikel 18, eerste lid, onder d, van de Dvo.
Totstandkoming van het besluit
5. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dvo. Op grond van de Dvo neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [2]
Kan ten aanzien van Frankrijk worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel?
6. Eiser betoogt dat in Frankrijk sprake is van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen van de asielprocedure en opvangvoorzieningen. Eiser verwijst naar een uitspraak van deze rechtbank van 15 september 2023 [3] . Niet iedere Dublinclaimant in Frankrijk zal direct toegang krijgen tot de opvang, waardoor er ook een reëel risico bestaat voor eiser om op straat te belanden. De minister had gelet daarop bij de Franse autoriteiten moeten informeren of een opvangplek daadwerkelijk is gegarandeerd voor eiser. Verder verwijst eiser naar het AIDA rapport van 2023, update 2022. [4] Door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) is alleen geconstateerd dat dit rapport geen wezenlijk ander beeld schetst dan al eerder naar voren is gekomen in het AIDA-rapport van 2022, update 2021. Juist die constatering maakt dat in het geval van Frankrijk sprake is van een systematische tekortkomingen nu jaar na jaar de slechte situatie onverbeterd en gelijk blijft en om die reden mag niet langer worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Verder verwijst eiser naar het arrest van het EHRM van 2 juli 2020 [5] dat relevant is omdat eiser ook een alleenstaande man is die problemen heeft gehad in Frankrijk. Tot slot verwijst eiser nog naar de uitspraak van het Verwaltungsgericht Hannover van 25 juli 2023 [6] waarin het Verwaltungsgericht spreekt over ernstige aanwijzingen voor het bestaan van systemische tekortkomingen in het Franse asielstelsel, die in zijn specifieke situatie een risico inhouden van een onmenselijke en vernederende behandeling voor de eiser in de zin van artikel 3 van het EVRM.
6.1.
In beginsel kan ten aanzien van Frankrijk nog steeds worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. [7] De verwijzing naar de uitspraak van deze van 15 september 2023, voorafgaand aan de uitspraken van de Afdeling, doet daaraan niet af. Het betrof in die uitspraak van de rechtbank bovendien een andere situatie dan in de onderhavige procedure, omdat het daar ging om een alleenstaande kwetsbare vrouw met een baby. De Afdeling heeft geoordeeld dat uit het AIDA-rapport van 2023 kan worden opgemaakt dat er problemen zijn (geweest) met de opvang in Frankrijk, maar dat niet is gebleken dat die problemen dermate structureel en ernstig zijn dat bij overdracht aan Frankrijk op voorhand sprake is van een reëel risico op schending van artikel 4 van het Handvest of artikel 3 van EVRM. Het betoog van eiser, dat blijkt dat jaar na jaar de situatie onverbeterd blijft, volgt de rechtbank niet omdat dit onvoldoende is onderbouwd. Ook de verwijzing naar de uitspraak van het Verwaltungsgericht Hannover leidt niet tot een ander oordeel. De uitspraken van een buitenlandse administratieve rechtbank, kunnen een indicatie geven dat niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. De minister heeft echter een eigen beoordelingsbevoegdheid en is niet gehouden om deze uitspraken te volgen. Bovendien wijst eiser er terecht op dat het Verwaltungsgericht in dat specifieke geval dat heeft geoordeeld. De verwijzing naar het arrest N.H. en anderen tegen Frankrijk is ook onvoldoende om aan te nemen dat Frankrijk in het algemeen de verdragsverplichtingen niet nakomt en eiser heeft onvoldoende onderbouwd dat zijn situatie dezelfde betrof als de daarin beoordeelde situaties. De beroepsgrond slaagt niet.
Moet de minister de asielaanvragen in behandeling nemen op grond van artikel 17 van de Dublinverordening?
7. Eiser betoogt dat de minister gelet op zijn medische omstandigheden de aanvraag onverplicht in behandeling had moeten nemen. Eiser is in Nigeria in zijn been schoten en is gemarteld en mishandeld. Er bevinden zich nog kogelscherven in zijn rechter bovenbeen waarvoor hij moet worden geopereerd. Ook moet zijn gebroken pols, die niet goed is geheeld, geopereerd worden. Daarnaast heeft eiser PTSS opgelopen. Ter zitting heeft eiser gewezen op het eerder overgelegde journaaloverzicht waarop op 18 januari 2024 een verwijzing voor trauma behandeling en PTSS staat vermeld. Dit document moet in het dossier zitten. In Frankrijk heeft eiser niet de nodige medische zorg verkregen. In Nederland krijgt hij wel de nodige specialistische behandeling. Ter onderbouwing daarvan heeft eiser medische documenten overgelegd, waaronder afsprakenoverzichten en een medisch dossier met foto’s van het letsel.
7.1.
Uit het arrest van het Hof van Justitie van 30 november 2023 [8] volgt dat het gebruik van de discretionaire bevoegdheid aan geen enkele specifieke voorwaarde is onderworpen. Wat wel mag worden verwacht, is dat de minister voldoende motiveert waarom artikel 17 van de Dublinverordening niet is toegepast in individuele gevallen.
7.2.
De minister stelt zich op het standpunt dat uit de overgelegde medische stukken volgt dat eiser onder behandeling staat van een specialist op de afdeling orthopedie wegens zijn fysieke klachten en dat daaruit niet is gebleken dat eiser wegens psychische klachten onder specialistische behandeling staat. Niet is gebleken dat eiser voor zijn klachten in Nederland moet worden behandeld of dat de benodigde behandeling in Frankrijk niet beschikbaar is. De medische voorzieningen in Frankrijk zijn vergelijkbaar met die in Nederland en de klachten van eiser kunnen daarom ook in Frankrijk goed behandeld worden. Eiser heeft niet onderbouwd waarom in zijn geval niet van dit uitgangspunt kan worden uitgegaan. Het BMA had dan ook geen onderzoek hoeven doen.
7.3.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister onvoldoende gemotiveerd waarom artikel 17 van de Dvo niet is toegepast in het geval van eiser. Eiser heeft aangetoond dat hij onder specialistische behandeling staat vanwege zijn fysieke en psychische klachten. Het standpunt van de minister dat dit niet het geval is inzake de psychische klachten kan de rechtbank, gelet op het overgelegde journaalbericht, dan ook niet volgen. Verder heeft eiser verder wel degelijk onderbouwd waarom in zijn geval niet van het uitgangspunt dat de medische voorzieningen in Frankijk vergelijkbaar zijn met die in Nederland kan worden uitgegaan. Eiser heeft aangetoond dat hij gedurende zijn verblijf in Frankrijk jarenlang met zijn klachten heeft rondgelopen en niet is geholpen aan zijn klachten, omdat uit de overgelegde medische stukken volgt dat hij deze klachten nog steeds heeft en ook nog steeds met de kogelresten in zijn been rondloopt. De minister heeft het voorgaande onvoldoende bij zijn beoordeling betrokken.
8. De overige beroepsgronden behoeven geen verdere bespreking.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is gegrond. Het besluit is genomen in strijd met het in artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht neergelegde vereiste van een deugdelijke motivering. Daarom wordt het bestreden besluit vernietigd en draagt de rechtbank de minister op om binnen acht weken een nieuw (overdrachts)besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak, dan wel kenbaar te maken dat eiser wordt opgenomen in de nationale procedure.
9.1.
Omdat het beroep gegrond is, bestaat aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De rechtbank veroordeelt de minister daarom in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde rechtmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750,- (1 punt voor het indienen van een beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt de minister op binnen acht weken een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak dan wel kenbaar te maken dat eiser wordt opgenomen in de nationale procedure;
- veroordeelt de minister in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.750,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.L.M. Steinebach - de Wit, rechter, in aanwezigheid van mr. B. Voors, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen één week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zaaknummer NL24.22503.
2.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
3.Zp. Amsterdam, ECLI:NL:RBDHA:2023:14523.
4.Zie p. 34, 35, 49, 91, 108 en 109 van het AIDA rapport 2023, update 2022.
5.28820/13, 75547/13, 13114/15 (N.H. en anderen tegen Frankrijk).
6.met kenmerk 15 A 3773/23, pagina 6, tweede alinea.
7.Zie de uitspraken van de Afdeling van 9 oktober 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3737 en meer recent van 2 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1863.
8.ECLI:EU:C:2023:934, punt 146.