ECLI:NL:RBDHA:2024:15318

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 september 2024
Publicatiedatum
26 september 2024
Zaaknummer
NL24.35185 en AWB 24/14105
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van de plaatsing van een Nigeriaanse asielzoeker in een Handhavings- en Toezichtlocatie (HTL) en de vrijheidsbeperkende maatregel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 september 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de plaatsing van eiser, een Nigeriaanse asielzoeker, in een Handhavings- en Toezichtlocatie (HTL) te Hoogeveen. Eiser was eerder op 12 juni 2024 in de HTL geplaatst, en het COa heeft op 29 augustus 2024 besloten om deze plaatsing te continueren. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, evenals tegen de vrijheidsbeperkende maatregel die aan hem was opgelegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat het COa op goede gronden heeft besloten tot de plaatsing van eiser in de HTL, gezien zijn eerdere gedragingen die als zeer ernstig zijn gekwalificeerd, waaronder agressie en geweld tegen personeel. De rechtbank oordeelt dat de maatregel niet als een straf kan worden aangemerkt, maar als een noodzakelijke bestuursrechtelijke ordemaatregel ter waarborging van de veiligheid en leefbaarheid binnen de opvanglocatie. Eiser heeft geen medische omstandigheden aangevoerd die de plaatsing in de HTL zouden belemmeren, en het GZA heeft eerder akkoord gegeven voor deze plaatsing. De rechtbank heeft de beroepen van eiser ongegrond verklaard, zowel tegen het plaatsingsbesluit als tegen de vrijheidsbeperkende maatregel.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 24/14105 en NL24.35185

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum],
van Nigeriaanse nationaliteit,
V-nummer: [v-nummer:],
(gemachtigde: mr. M. Pater),
en
de minister van Asiel en Migratie [1] , de minister,
(gemachtigde: mr. V.R. Bloemberg ).

Procesverloop

Bij besluit van 29 augustus 2024 (hierna: het plaatsingsbesluit) heeft het COa besloten om eiser op grond van artikel 10, eerste lid aanhef en onder h en i, en artikel 11, eerste lid, van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (Rva 2005) te plaatsen in een Handhavings- en Toezichtlocatie (HTL) te Hoogeveen.
Bij besluit van 29 augustus 2024 (hierna: de vrijheidsbeperkende maatregel) heeft de minister aan eiser de maatregel van beperking van de vrijheid opgelegd, zoals bedoeld in artikel 56, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
Eiser heeft tegen het plaatsingsbesluit en de vrijheidsbeperkende maatregel beroep ingesteld. [2]
Het beroep tegen de ROV-6 maatregel van 25 augustus 2024, zoals in het beroepschrift tot uiting is gekomen, zal niet in deze procedure worden behandeld en ligt derhalve niet ter toetsing voor. Voor dit beroep zal een aparte procedure worden ingesteld, waarvoor een afzonderlijk zaaknummer zal worden geregistreerd.
Eiser heeft op 13 september 2024 gronden ingediend. Het COa heeft op 18 september 2024 een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de beroepen op 20 september 2024 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn met bericht van verhindering, niet verschenen. Het COa en de minister hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. Het COa heeft bij het plaatsingsbesluit besloten om eiser met ingang van 29 augustus 2024 wederom in de HTL te Hoogeveen te plaatsen. Door het COa is geconstateerd dat eiser zich schuldig heeft gemaakt aan gedragingen die zijn te kwalificeren als gedragingen met een zeer grote impact. Eiser is meerdere malen negatief in beeld geweest en heeft meermaals incidenten veroorzaakt, waaronder tweemaal agressie en geweld tegen personen fysiek, eenmaal agressie en geweld tegen personen verbaal en tweemaal het overtreden van huisregels. Het COa heeft in het licht van deze gebeurtenissen diverse maatregelen getroffen, waaronder het voeren van negen correctiegesprekken en het opleggen van vijf ROV-maatregelen (time-out).
1.1.
Op 26 augustus 2024 heeft zich een incident voorgedaan waarbij eiser herhaaldelijk instructies van het COa-personeel heeft genegeerd en fysieke agressie jegens het COa-personeel heeft toegepast. Dit heeft geresulteerd in een worsteling op de grond, waarna eiser is gearresteerd. Als gevolg van deze worsteling heeft een COa-medewerker letsel opgelopen aan zijn kaak, twee vingers en zichtbare striemen. Eiser’s zienswijze naar aanleiding van het voornemen om de maatregel op te leggen, heeft het COa geen aanleiding gegeven om een ander standpunt in te nemen. Eisers gedragingen zijn volgens het COa wat betreft aard en omvang zodanig ernstig dat dit plaatsing in de HTL rechtvaardigt.
1.2.
De minister heeft eiser door middel van de vrijheidsbeperkende maatregel verplicht om zich met ingang van 29 augustus 2024 op te houden in een deel van de gemeente Hoogeveen, te weten binnen de op de bij het besluit gevoegde plattegrond aangegeven gebieden. Volgens de minister vordert het belang van de openbare orde het opleggen van de maatregel op grond van artikel 56 van de Vw. Ter zake wordt verwezen naar het plaatsingsbesluit van het COa van 29 augustus 2024 en de incidenten die daarin zijn opgenomen. De minister is niet gebleken van omstandigheden die in de weg staan aan het opleggen van de vrijheidsbeperkende maatregel.
Oordeel rechtbank ten aanzien van het plaatsingsbesluit
Het incident zoals vastgelegd in het COa-dossier
2. Eiser voert aan dat het verslag van het COa onvoldoende duidelijk is om als basis te dienen voor plaatsing in de HTL en het opleggen van een vrijheidsbeperkende maatregel. Het is volstrekt onduidelijk welke rol de betrokkenen hebben gehad, en het verslag van het COa is niet objectief en volledig. Daarnaast stelt eiser dat hem ten onrechte de toegang tot de infobalie is ontzegd.
2.1.
De rechtbank is van oordeel dat het COa op goede gronden en voldoende gemotiveerd heeft besloten om eiser in de HTL te plaatsen. De rechtbank stelt vast dat eiser het incident als zodanig niet heeft bestreden. Namens eiser zijn ook geen omstandigheden aangevoerd die aanleiding geven tot twijfel aan de feitelijke verslaglegging van de incidenten. Het is voldoende aannemelijk dat de gedragingen, zoals door het COa beschreven, zich hebben voorgedaan. Hierbij acht de rechtbank van belang dat de verslaglegging is gebaseerd op verklaringen van meerdere BOA’s en medewerkers van het COa. Eiser heeft daarnaast ook geen andere verklaringen of onderbouwing overgelegd ter onderbouwing van zijn stellingen. Naar het oordeel van de rechtbank is het incident terecht aangemerkt als een incident met zeer grote impact en heeft het COa hierin terecht aanleiding gezien om over te gaan tot plaatsing van eiser in de HTL.
Dubbele bestraffing
3. Eiser betoogt dat het feit waarvoor hij in de HTL is geplaatst ook via het strafrecht wordt afgedaan en dat hij daarom dubbel wordt gestraft.
3.1.
De rechtbank overweegt dat de HTL-maatregel geen bestraffende maatregel is, hoewel dit wel zo door eiser kan worden ervaren. Een HTL-plaatsing betreft een bestuursrechtelijke ordemaatregel, mede ter waarborging van de leefbaarheid en veiligheid(beleving) op de opvanglocatie. De minister heeft hierin, los van het strafrechtelijke traject, een zelfstandige taak en wettelijke bevoegdheden en plaatsing in de HTL kan niet als een ‘criminal charge’ worden aangemerkt. De rechtbank wijst in dit kader op de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 10 juli 2020. [3] De rechtbank ziet geen aanleiding om in deze zaak anders te oordelen.
GZA akkoord
4. Eiser stelt dat uit het dossier niet blijkt dat er sprake is van een GZA-akkoord en dat evenmin is gebleken dat eiser een medisch deskundige heeft gesproken. Er kan niet worden vastgesteld dat het medisch advies alle relevante omstandigheden van eiser in acht heeft genomen. Eiser betoogt dat het COa nader onderzoek had moeten verrichten en verwijst daarbij naar de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 27 december 2023. [4]
4.1.
De rechtbank constateert dat, voorafgaand aan de eerder opgelegde HTL-maatregel van eiser op 12 juni 2024, het GZA op 10 juni 2024 akkoord heeft gegeven voor de plaatsing van eiser in de HTL. In dit akkoord is meegedeeld dat er geen medische belemmeringen zijn om de zorg in de HTL over te nemen. Nu eiser geen medische omstandigheden, noch gewijzigde medische omstandigheden heeft aangevoerd die plaatsing in de HTL in de weg zouden staan, en hij sinds het opleggen van de eerste maatregel op 12 juni 2024 en de nieuwe maatregel op 29 augustus 2024 onafgebroken in de HTL heeft verbleven, kan naar het oordeel van de rechtbank volstaan worden met een verwijzing naar het GZA-akkoord van 10 juni 2024 voor de nieuwe plaatsing. De verwijzing van eiser naar de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 27 december 2023 leidt niet tot een ander oordeel, nu in die zaak niet in geschil was dat eiser te kampen had met diverse en complexe medische en psychiatrische problemen, en het GZA twijfels had geuit over de plaatsing in de HTL. In de onderhavige zaak heeft het GZA echter, hoewel er wel zorgen zijn over de psychische gesteldheid van eiser, ondubbelzinnig akkoord gegeven, en is van dergelijke complexe medische en psychiatrische problemen niet gebleken.
Lichter middel
5. Eiser voert aan dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd waarom er in zijn geval niet is gekozen voor een lichter middel. Volgens eiser is de standaardoverweging: "De door u in dit gesprek gegeven zienswijze naar aanleiding van het voornemen om u een maatregel op te leggen, geeft het COa geen aanleiding tot een ander standpunt", ontoereikend. Eiser verwijst hierbij naar de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 16 mei 2024. [5]
5.1.
De rechtbank is van oordeel dat maatregel uitgebreid en afdoende is gemotiveerd. Er is duidelijk beschreven wat er heeft plaatsgevonden en welke impact dit heeft gehad binnen het AZC. Het COa heeft terecht overwogen dat reeds eerder incidenten hebben plaatsgevonden waarbij is gekozen voor lichtere maatregelen, maar klaarblijkelijk zonder succes. Het COa heeft dan ook overtuigend gesteld dat de veiligheid en leefbaarheid op het AZC als gevolg van het gedrag van eiser dusdanig in geding zijn gekomen dat HTL-plaatsing de enige gepaste maatregel is. Dit, om zowel de rust op het AZC terug te laten keren als om eiser een gepaste omgeving te bieden waar hij de juiste begeleiding krijgt en aan zijn gedrag kan werken. De verwijzing van eiser naar de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 27 december 2023 leidt niet tot een ander oordeel, nu in die zaak de vreemdeling gedurende de twee jaar dat hij in de opvang verbleef nooit incidenten van enige importantie had veroorzaakt. In het onderhavige geval is eiser daarentegen meermaals negatief in beeld geweest, en zijn reeds eerder lichtere maatregelen getroffen.
Leefbaarheid en veiligheid
6. Eiser voert ten slotte aan dat zowel het plaatsingsbesluit als de HTL-maatregel onvoldoende wettelijke basis hebben en dat binnen de HTL onbevoegd geweld wordt gebruikt. Daarnaast wordt zijn recht op privéleven, zoals vastgelegd in artikel 8 EVRM, geschonden door de vergaande inbreuken op zijn vrijheid en privacy, zoals cameratoezicht, een streng dagprogramma, beperkingen van fysieke vrijheid, verplichte gesprekken, bezoekbeperkingen en de meldplicht. Daarnaast verwijst eiser naar een artikel van A&MR ‘Over geweldgebruik, de ROV-kamer en de vreemde wereld van boa’s’ van de heer Verbaas en naar de uitspraak van de rechtbank Roermond van 19 april 2023. [6]
6.1.
Ten aanzien van de leefbaarheid en veiligheid op de HTL verwijst de rechtbank naar haar uitspraak van 16 februari 2024. [7] In deze uitspraak heeft de meervoudige kamer van deze zittingsplaats bevestigd dat de HTL een vorm van vrijheidsbeperking is, en geen vrijheidsontneming. Ook is geoordeeld dat de leefbaarheid en veiligheid in de HTL niet zodanig zijn dat de opvang die aldaar wordt geboden in strijd is met de artikelen 3 en/of 8 van het EVRM [8] . In dit kader ziet de rechtbank in eisers betoog geen aanleiding voor een ander oordeel. Ten overvloede wijst de rechtbank ook op de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 3 februari 2023, waarin is geoordeeld dat plaatsing in de HTL geen vrijheidsontneming is. [9]
Conclusie
7. Het beroep tegen het plaatsingsbesluit is ongegrond
Bovenkant formulier
Onderkant formulier
Oordeel rechtbank ten aanzien van de vrijheidsbeperkende maatregel
8. Gelet op de ongegrondverklaring van het beroep tegen het plaatsingsbesluit en gelet op de omstandigheid dat de vrijheidsbeperkende maatregel volledig steunt op dat besluit is de rechtbank van oordeel dat het beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel eveneens ongegrond moet worden verklaard.
9. Het beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel is ongegrond.

Conclusie en gevolgen

10. De beroepen zijn ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Strating, griffier op 24 september 2024, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
de griffier de rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak, voor zover het betreft het beroep tegen het plaatsingsbesluit, kan
hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State
binnen vier weken na de dag van bekendmaking. Tegen deze uitspraak, voor zover het
betreft het beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel, staat geen rechtsrniddel open.

Voetnoten

1.Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als de minister.
2.Het beroep tegen het plaatsingsbesluit staat geregistreerd onder het zaaknummer AWB 24/14105. Het beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel staat geregistreerd onder het zaaknummer NL24.35185.
3.Rb. Den Haag, zittingsplaats Groningen, 10 juli 2020, ECLI:NL:RBDHA:2020:6252, r.o. 9.2.
4.Rb. Den Haag, zittingsplaats Groningen, 27 december 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:20662.
5.Rb Den Haag, zittingsplaats Groningen, 16 mei 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:7426.
6.Rb. Den Haag, zittingsplaats Roermond, 19 april 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:5603.
7.Rb. Den Haag, zittingsplaats Groningen, ECLI:RBDHA:2024:1889.
8.Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en fundamentele vrijheden.
9.Rb. Den Haag, zittingsplaats Groningen, 3 februari 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:1079, bevestigd door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 11 september 2024, ECLI:NL:RVS:2024:3564.