ECLI:NL:RBDHA:2024:15250

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 september 2024
Publicatiedatum
25 september 2024
Zaaknummer
22/5837
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet na schending van de inlichtingenplicht

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 27 september 2024, wordt het beroep van eiseres tegen de intrekking en terugvordering van haar bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (Pw) beoordeeld. Eiseres ontving sinds 1 november 2016 bijstand, maar haar uitkering werd ingetrokken na een politie-inval op 15 februari 2021, waarbij een aanzienlijk bedrag in contanten en luxe goederen werd aangetroffen. De rechtbank oordeelt dat eiseres haar inlichtingenplicht heeft geschonden door deze omstandigheden niet te melden. De rechtbank stelt vast dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij recht had op bijstand, omdat zij geen administratie heeft bijgehouden van haar inkomsten en bezittingen. De rechtbank concludeert dat de intrekking en terugvordering van de bijstandsuitkering terecht zijn, en dat er geen strijd is met het evenredigheidsbeginsel. Eiseres heeft geen bewijs geleverd dat de terugvordering onevenredig zou zijn, en de rechtbank wijst erop dat de schending van de inlichtingenplicht een ernstige zaak is die de gemeenschap financieel heeft benadeeld. Het beroep van eiseres wordt ongegrond verklaard, en het bestreden besluit blijft in stand.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/5837

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 september 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. S. van der Eijk),
en

het college van burgemeester en wethouders van Delft, verweerder

(gemachtigde: [naam 1] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres over de intrekking en terugvordering van haar bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (Pw).
1.1.
In het primaire besluit van 5 januari 2022 heeft verweerder de uitkering van eiseres over de periode van 1 november 2016 tot en met 14 februari 2021 ingetrokken. Verweerder heeft de ingetrokken bijstand teruggevorderd tot een bedrag van € 64.037,98 bruto voor de periode tot en met 31 december 2020 en € 1.613,16 netto voor de periode vanaf 1 januari 2021. In totaal is dat een terugvordering van € 65.651,14. Met het besluit van 2 augustus 2022 heeft verweerder het bezwaar van eiseres daartegen ongegrond verklaard.
1.2.
Eiseres heeft tegen het besluit op bezwaar beroep ingesteld. Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 17 juni 2024 op zitting aan de orde gesteld. Hierbij was de gemachtigde van eiseres aanwezig. Verweerder had de rechtbank kort voor de zitting bericht niet te zullen komen. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiseres gemotiveerd verzocht om aanhouding van de behandeling van de zaak. De rechtbank heeft op de zitting besloten tot aanhouding van de zaak tot 3 september 2024.
1.4.
Eiseres heeft het beroep schriftelijk aangevuld.
1.5.
Op 3 september 2024 heeft de rechtbank het beroep van eiseres op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en via een videoverbinding de gemachtigde van verweerder. Ook [naam 2] en [naam 3] waren aan de zijde van verweerder aanwezig via de videoverbinding.

Totstandkoming van het bestreden besluit

2. Aan het in beroep bestreden besluit ging het volgende vooraf. Eiseres ontving sinds 1 november 2016 een bijstandsuitkering op grond van de Pw naar de norm voor een alleenstaande op het adres [adres] te [plaatsnaam] . Eiseres is op 15 februari 2021 bij een inval in haar woning door de politie aangehouden op verdenking van drugshandel en deelneming aan een crimineel samenwerkingsverband. Twee sociaal rechercheurs van de gemeente [plaatsnaam] hebben contact opgenomen met de politie-eenheid Midden-Nederland naar aanleiding van nieuwsberichten over de inval. De politie heeft de sociaal rechercheurs geïnformeerd over het strafrechtelijk onderzoek naar eiseres. Verweerder heeft de uitkering van eiseres per 15 februari 2021 beëindigd vanwege de detentie van eiseres. De rechercheurs zijn vervolgens een onderzoek gestart naar de rechtmatigheid van de aan eiseres verstrekte uitkering over de periode van 1 november 2016 tot en met
14 februari 2021. Er heeft administratief onderzoek plaatsgevonden en informatie uit het onderzoek van de politie is geraadpleegd. De bevindingen van het rechtmatigheidsonderzoek zijn neergelegd in de rapportage bijzonder onderzoek van
27 december 2021 (hierna: het onderzoeksrapport).
2.1.
Uit het onderzoeksrapport blijkt onder meer dat bij de doorzoeking van de woning van eiseres een bedrag van € 134.806,84 in contanten is aangetroffen. Daarnaast zijn 69 luxe voorwerpen aangetroffen, zoals horloges, sieraden, kleding en tassen van dure (designer)merken. Ook zijn bewijzen aangetroffen van aankopen van luxe goederen met een totale waarde van € 91.596,32, waarvan € 71,545,32 contant is betaald. Er zijn bewijzen aangetroffen van contante aankopen bestemd voor woninginrichting ter waarde van
€ 12.058,74. De aankopen zijn gedaan in de periode van 2015 tot en met 2020. Een groot deel van de aankopen is gedaan in 2017, kort na de toekenning van de uitkering.
2.2.
De rechercheurs hebben op basis van het politieonderzoek in het onderzoeksrapport verder aannemelijk geacht dat eiseres inkomsten had uit handel en/of verkoop van cocaïne, in ieder geval in de periode van februari tot en met begin mei 2020 en van begin oktober 2020 tot en met half januari 2021. Blijkens het onderzoeksrapport ontving eiseres contant geld maar ook geld via overboekingen (tikkies). Over de periode van
4 september 2018 tot en met 13 februari 2021 heeft eiseres 491 tikkies ontvangen ten bedrage van € 21.215,-. Daarnaast heeft zij nog 75 gewone overschrijvingen ontvangen van in totaal € 13.316,16 in de periode van 15 januari 2015 tot en met 14 februari 2021. Ook heeft eiseres bedragen overgeboekt naar derden in 2019, 2020 en 2021 ter hoogte van
€ 8.777,80. Verder hebben in de periode van 7 januari 2015 tot en met 13 december 2020 contante stortingen plaatsgevonden op haar rekening ter hoogte van € 11.500,- en is er in de periode van 4 februari 2015 tot en met 4 januari 2021 31 keer geld opgenomen voor een bedrag van in totaal € 28.704,78.
2.3.
Eiseres is tijdens het gesprek van 23 december 2021 door de twee sociaal rechercheurs geconfronteerd met deze bevindingen. Eiseres heeft tijdens dat gesprek verklaard dat zij niet wist wat de inlichtingenplicht was, dat het contante geld dat in haar woning is aangetroffen niet van haar was en dat zij de luxe goederen cadeau had gekregen van vrienden. Over de aangetroffen bonnen en facturen heeft eiseres verklaard dat zij meeging naar de winkel wanneer de vrienden de cadeaus voor haar kochten. Zij wilde niet verklaren van wie zij de goederen heeft gekregen. Desgevraagd heeft eiseres verklaard dat zij geen administratie heeft bijgehouden van de herkomst van de gekregen bedragen en goederen.
2.4.
Verweerder heeft op basis van de hiervoor aangehaalde onderzoeksbevindingen de bijstandsuitkering over de periode van 1 november 2016 tot en met 14 februari 2021 ingetrokken op grond van artikel 17, eerste lid, en artikel 54, derde lid, van de Pw. Verweerder heeft de ingetrokken bijstand teruggevorderd op grond van artikel 58, eerste lid, van de Pw.
3. Verweerder heeft de intrekking en terugvordering gehandhaafd in het bestreden besluit. Daaraan heeft verweerder het volgende ten grondslag gelegd. Voor aanvang van de bijstandverlening heeft eiseres verklaard dat zij niet over vermogen beschikte en geen inkomsten uit arbeid had. Uit het rechtmatigheidsonderzoek is aannemelijk geworden dat eiseres luxe goederen had, dat zij inkomsten van derden ontving en een groot vermogen aan contant geld in huis had. Eiseres heeft gedurende de hele periode dat zij bijstand ontving de inlichtingenplicht geschonden door geen melding te doen van de ontvangen bedragen en de aangetroffen bezittingen. Omdat eiseres geen deugdelijke objectief verifieerbare administratie heeft bijgehouden, kan verweerder het recht op bijstand niet (alsnog) vaststellen. Verweerder kan namelijk niet nagaan waar veel bedragen vandaan komen of op welke periode ze betrekking hebben. Als gevolg van de schending van de inlichtingenplicht dient de verstrekte bijstand te worden teruggevorderd. Verweerder heeft geen boete aan eiseres opgelegd, maar heeft bij het Openbaar Ministerie aangifte gedaan van de schending van de inlichtingenplicht.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank beoordeelt de rechtmatigheid van de intrekking en terugvordering van de bijstandsuitkering. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
4.1.
Eiseres heeft in eerste instantie aangevoerd dat zij het enkele bezit van luxe goederen niet hoefde te melden. Een andere opvatting zou ertoe leiden dat zij na ontvangst van een duur cadeau met de gemeente contact zou moeten opnemen. Dat is geen verplichting die bij aanvang van de uitkering aan eiseres is medegedeeld. Verder stelt eiseres dat het bestreden besluit in strijd met de onschuldpresumptie tot stand is gekomen. Verweerder had op het oordeel van de strafrechter moeten wachten, omdat de vraag of eiseres de verweten gedraging heeft begaan nog door de strafrechter moet worden beantwoord.
4.2.
In de schriftelijke aanvulling op het beroep heeft eiseres de rechtbank verzocht het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland in de strafzaak tegen haar van
17 maart 2023 bij deze uitspraak in aanmerking te nemen. Eiseres heeft aangevoerd dat aangetroffen luxe goederen en het geldbedrag in beslag zijn genomen en niet aan haar zijn geretourneerd, zodat zij achteraf bezien wel recht had op bijstand.
5. De rechtbank is van oordeel dat het betoog van eiseres niet slaagt. Daarvoor is het volgende van belang.
5.1.
De rechtbank constateert dat bij het hiervoor genoemde vonnis van 17 maart 2023 het bedrag van € 134.806,84 verbeurd is verklaard en dat eiseres is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 2,5 jaar voor onder meer deelname aan een criminele organisatie, het in vereniging handelen in cocaïne en witwassen van een groot contant geldbedrag. [1] Met betrekking tot het door eiseres aangehaalde punt dat het bestreden besluit in strijd is met de onschuldpresumptie, gaat de rechtbank ervan uit dat, gelet op het inmiddels tot stand gekomen vonnis, dit punt niet meer aan de orde is. Daarbij neemt de rechtbank in overweging dat eiseres geen hoger beroep heeft aangetekend tegen het vonnis.
5.2.
Beoordeeld dient te worden of eiseres de inlichtingenplicht heeft geschonden in de te beoordelen periode, die loopt van 1 november 2016 tot en met 14 februari 2021. Ingevolge artikel 17, eerste lid, van de Pw doet de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand.
5.3.
Een besluit tot intrekking en terugvordering is een voor de betrokkene belastend besluit. Dat betekent dat verweerder aannemelijk dient te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking en terugvordering is voldaan. Verweerder moest dus aannemelijk maken dat eiseres de inlichtingenplicht heeft geschonden gedurende de periode van 1 november 2016 tot en met 14 februari 2021, als gevolg waarvan haar recht op bijstand niet kon worden vastgesteld.
5.4.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder daarin is geslaagd. Gelet op eerdere rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB), is het hebben van luxe goederen wel degelijk relevant voor het recht op bijstand. De luxe goederen zijn namelijk op geld waardeerbaar en duiden op het aanwezig zijn van vermogen. [2] De aankoopbewijzen van de luxe goederen hebben betrekking op de gehele te beoordelen periode en rechtvaardigen ook de veronderstelling dat eiseres gedurende deze periode redelijkerwijs heeft kunnen beschikken over middelen. [3] Het is dan aan eiseres om het tegendeel aannemelijk te maken. Daarin is zij niet geslaagd. De stelling dat zij de luxe goederen cadeau had gekregen, is bij gebrek aan een objectieve onderbouwing daartoe onvoldoende en gezien de grote hoeveelheid luxe goederen bovendien onwaarschijnlijk. Gelet op de hoeveelheid van de aangetroffen luxe goederen en de hoge waarde daarvan, had het eiseres te meer duidelijk moeten zijn dat zij deze moest melden bij verweerder.
5.5.
Dat het aantreffen van een groot geldbedrag in de woning van eiseres relevant is voor het recht op bijstand in het kader van de inlichtingenplicht, heeft eiseres niet betwist. Zowel het hebben van een groot geldbedrag in contanten, als het in bezit hebben van een groot aantal luxe goederen en het regelmatig ontvangen van overschrijvingen, zijn omstandigheden die van invloed zijn op het recht op bijstand. Het had eiseres redelijkerwijs duidelijk moeten zijn dat zij deze omstandigheden had moeten melden. Niet in geschil is dat eiseres de luxe goederen, het aangetroffen contante geld in haar woning en de ontvangen bedragen gedurende de gehele te beoordelen periode niet heeft gemeld. Daardoor heeft eiseres in de te beoordelen periode de op haar rustende inlichtingenplicht uit artikel 17, eerste lid, van de Pw geschonden.
5.5.1.
Het ter zitting ingenomen standpunt, dat het melden van geld dat eiseres heeft ontvangen voor handel in drugs op gespannen voet staat met het nemo tenetur-beginsel, volgt de rechtbank niet. De rechtbank wijst op een uitspraak van de CRvB waarin een beroep op het nemo tenetur-beginsel is verworpen. [4] Die zaak betreft een vergelijkbaar geval waarin de inlichtingenplicht is geschonden door het niet melden van een hennepkwekerij.
5.6.
Volgens vaste rechtspraak levert schending van de inlichtingenplicht een rechtsgrond op voor intrekking van de bijstand, indien als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of, en zo ja in hoeverre, de betrokkene verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden. Het is dan aan de betrokkene om feiten te stellen en zo nodig te bewijzen dat in het geval wel aan de inlichtingenverplichting zou zijn voldaan over de betreffende periode recht op bijstand bestond. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij, als zij in de te beoordelen periode de inlichtingenplicht was nagekomen, recht had gehad op aanvullende bijstand. Zij heeft geen administratie of overzicht bijgehouden van de ontvangen bedragen en luxe goederen, waaruit kan worden afgeleid, per maand, wat eiseres ontvangen heeft. Verweerder heeft terecht geconcludeerd dat het recht op bijstand niet meer kon worden vastgesteld.
5.7.
In hetgeen eiseres heeft aangevoerd met betrekking tot het vonnis van
17 maart 2023, ziet de rechtbank geen aanleiding voor een ander oordeel. Dat het aangetroffen geldbedrag van € 134.806,84 en luxe goederen verbeurd zijn verklaard, maakt niet dat eiseres achteraf gezien wel recht had op bijstand. Het gaat er namelijk om dat eiseres in de te beoordelen periode redelijkerwijs heeft kunnen beschikken over middelen in de zin van artikel 31, eerste lid, van de Pw, zodat zij in zoverre onterecht een bijstandsuitkering heeft ontvangen. Zij had de middelen waarover zij in die periode beschikte, toen immers kunnen aanwenden voor haar levensonderhoud. [5] Bovendien is het vonnis tot stand gekomen na het bestreden besluit. Verweerder kon er ten tijde van het bestreden besluit dus geen rekening mee houden.
5.8.
De rechtbank komt tot de conclusie dat verweerder de bijstand terecht heeft ingetrokken op grond van artikel 54, derde lid, van de Pw over de te beoordelen periode.
6. Ter zitting is namens eiseres nog aangevoerd dat de gevangenisstraf en de verbeurdverklaring aanleiding zouden moeten zijn om in het kader van het evenredigheidsbeginsel de terugvordering te matigen. Terugvordering van de verstrekte bijstand leidt volgens eiseres tot dubbele bestraffing omdat de situatie in het strafrecht al is hersteld. Daarnaast heeft eiseres naar voren gebracht dat ze inmiddels werkt in de zorg en op weg is om haar leven te beteren.
6.1.
De rechtbank stelt voorop, nog daargelaten dat het vonnis van na het bestreden besluit is, dat geen sprake is van dubbele bestraffing. Eiseres heeft immers niet aannemelijk gemaakt dat het verbeurdverklaarde geld de door haar ontvangen bijstand betreft. Er is daarom geen grond voor het oordeel dat met de terugvordering van de verstrekte bijstand sprake is van het tweemaal innemen van hetzelfde geld. Ook voor het overige is de rechtbank van oordeel dat de terugvordering niet onevenredig is, gelet op de toelichting van verweerder ter zitting. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat hij in de aangevoerde omstandigheden geen aanleiding ziet om de terugvordering te matigen. Dat eiseres al bij de aanvraag van haar bijstandsuitkering belangrijke inlichtingen heeft verzwegen en vervolgens jarenlang bijstand heeft ontvangen zonder melding te maken van het bezit van middelen met een grote waarde, levert volgens verweerder een ernstige schending van de inlichtingenplicht op, die de gemeenschap financieel fors heeft benadeeld en die eiseres zwaar moet worden aangerekend. De rechtbank kan verweerder in dat standpunt volgen. Verweerder heeft in redelijkheid ook kunnen meewegen dat eiseres tijdens het rechtmatigheidsonderzoek nauwelijks vragen heeft beantwoord en zich niet behulpzaam heeft opgesteld. De rechtbank neemt verder in aanmerking dat eiseres, die ook niet op de door haar verzochte nadere zitting is verschenen, geen concrete informatie heeft verschaft over de gevolgen van de terugvordering voor haar financiële en persoonlijke situatie.
6.2.
De rechtbank komt tot de conclusie dat verweerder de bijstand in redelijkheid heeft kunnen terugvorderen op grond van artikel 58, eerste lid, van de Pw.

Conclusie en gevolgen

7. Uit het voorgaande volgt dat het beroep ongegrond is. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Eiseres krijgt ook niet het betaalde griffierecht terug.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J. de Vries, rechter, in aanwezigheid van
mr.Y. Al-Qaq, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 27 september 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

2.Vergelijk de uitspraak van 3 mei 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1025.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 25 september 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:3000.
4.Zie de uitspraak van 3 mei 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1027.
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 27 februari 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:363.