Uitspraak
16.7776 WWB
OVERWEGINGEN
.
BESLISSING
voor zover het de hoogte van de boete betreft;
in de plaats treedt van het besluit van 12 april 2016;
van in totaal € 170,- vergoedt.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om de intrekking van bijstand en de oplegging van een boete aan appellante, die sinds 1 juli 1993 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. De zaak is ontstaan na een onderzoek door de sociale recherche, waarbij op 31 oktober 2013 in de woonwagen van appellante een aanzienlijk bedrag van bijna € 40.000,- in contanten en diverse luxe goederen werd aangetroffen. Het college van burgemeester en wethouders van 's-Hertogenbosch heeft daarop besloten de bijstand van appellante met terugwerkende kracht in te trekken en een boete op te leggen van € 14.294,-, gelijk aan 100% van het netto-benadelingsbedrag over een bepaalde periode.
De Raad oordeelt dat appellante niet heeft aangetoond dat het aangetroffen contante geld niet van haar was en dat zij de op haar rustende inlichtingenverplichting heeft geschonden door het college niet te informeren over haar vermogen. De Raad stelt vast dat het college de bijstand terecht heeft ingetrokken en de kosten van bijstand heeft teruggevorderd. De boete wordt echter herzien, omdat het college niet voldoende heeft aangetoond dat appellante willens en wetens de inlichtingenverplichting heeft geschonden. De Raad stelt de boete vast op € 4.626,85, wat 50% van het netto benadelingsbedrag is. Tevens wordt het college veroordeeld in de proceskosten van appellante, die in totaal € 2.505,- bedragen.