ECLI:NL:RBDHA:2024:14696

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 september 2024
Publicatiedatum
17 september 2024
Zaaknummer
NL24.12598
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de afwijzing van een aanvraag voor een machtiging voor voorlopig verblijf in het kader van het jongvolwassenenbeleid en beschermenswaardig familie- of gezinsleven

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 13 september 2024, wordt het beroep van eisers tegen de afwijzing van hun aanvraag voor een machtiging voor voorlopig verblijf (mvv) beoordeeld. De aanvraag was afgewezen door de Minister van Asiel en Migratie, met het besluit van 29 november 2021, en het bestreden besluit van 6 maart 2024 bevestigde deze afwijzing. De rechtbank heeft de zaak op 20 augustus 2024 behandeld, waarbij eisers, hun gemachtigde, en de gemachtigde van verweerder aanwezig waren.

Eisers, geboren in Syrië, hadden een aanvraag ingediend voor een mvv met het verblijfsdoel 'verblijf als familie of gezinslid'. De Minister van Asiel en Migratie stelde dat er geen sprake was van beschermenswaardig familie- of gezinsleven, omdat de feitelijke gezinsband tussen eisers en hun zoon, die als referent fungeert, verbroken was. De rechtbank oordeelt dat het jongvolwassenenbeleid niet van toepassing is, omdat de referent in zijn eigen onderhoud kan voorzien en de feitelijke gezinsband niet meer bestaat.

De rechtbank concludeert dat eisers niet met succes een beroep kunnen doen op beschermenswaardig familie- of gezinsleven, omdat zij niet hebben aangetoond dat er een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie bestaat. De rechtbank wijst erop dat de belangenafweging van verweerder correct is geweest en dat er geen reden is om te twijfelen aan de afwijzing van de aanvraag. Het beroep van eisers wordt ongegrond verklaard, wat betekent dat zij geen gelijk krijgen en geen proceskostenvergoeding ontvangen.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht zaaknummer: NL24.12598
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser 1] en [eiser 2], eisers V-nummers: [v-nummer 1] en [v-nummer 2] ,
(gemachtigde: mr. P.C.M. van Schijndel), en
de Minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. G. Wischhoff).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de afwijzing van hun aanvraag voor een machtiging voor voorlopig verblijf (mvv).
1.1.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 29 november 2021 afgewezen. Met het bestreden besluit van 6 maart 2024 op het bezwaar van eisers is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 20 augustus 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [naam] (referent), de gemachtigde van eisers, A. Toma als tolk en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser is geboren op [geboortedag 1] 1961 en eiseres is geboren op [geboortedag 2] 1965. Beiden hebben de Syrische nationaliteit. Eisers hebben op 30 april 2021 een aanvraag ingediend voor een mvv met het verblijfsdoel ‘verblijf als familie of gezinslid bij [naam] ’. [naam] is hun zoon en in deze zaak referent.
3. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen, omdat er geen sprake is van beschermenswaardig familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM tussen eisers en referent. Volgens verweerder is het jongvolwassenenbeleid niet van toepassing, omdat de feitelijke gezinsband tussen hen is verbroken. Verder is er volgens verweerder geen sprake van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen referent en eisers en valt de belangenafweging in het nadeel van eisers uit.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Jongvolwassenenbeleid
4. Eisers en verweerder zijn het oneens of het jongvolwassenbeleid van toepassing is. Volgens eisers is dit beleid wel van toepassing, omdat referent gedwongen was om in Libanon een zelfstandig bestaan op te bouwen en onder slechte werkomstandigheden te werken. Het kan daarom niet als indicatie gelden dat de feitelijke gezinsband is verbroken. Volgens verweerder is het beleid niet van toepassing, omdat referent ook in Syrië al de verzorgende rol van zijn ouders had overgenomen en dit in Libanon is voortgezet.
5. Volgens het jongvolwassenenbeleid neemt verweerder uitsluitend familie- en gezinsleven aan in de zin van artikel 8 van het EVRM tussen ouder(s) en het meerderjarige kind aan als het meerderjarige kind:
  • jongvolwassen is;
  • met zijn ouder(s) in gezinsverband samenleeft;
  • niet in zijn eigen onderhoud voorziet; en
  • geen zelfstandig gezin heeft gevormd.
In dat geval hoeft er geen sprake te zijn van een ‘meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie’ (inmiddels noemen we dit ‘bijkomende elementen van afhankelijkheid’) tussen het meerderjarige kind en de ouder(s).1
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het jongvolwassenenbeleid niet van toepassing is. Referent heeft zowel bij de aanvraag als op 15 november 2021 verklaard dat hij zijn ouders in Syrië en in Libanon heeft ondersteund en dat juist eisers vanwege hun medische problemen afhankelijk waren van referent. Verweerder heeft ook terecht overwogen dat eiser in zijn eigen onderhoud kon voorzien. Hoewel bepaalde omstandigheden er op kunnen wijzen dat iemand - ondanks dat hij in zijn eigen onderhoud voorziet - nog feitelijk tot het gezin van zijn ouders behoort2, is daar in het geval van referent geen sprake van. De slechte werkomstandigheden waarin referent heeft moeten werken kunnen niet tot die conclusie leiden. Verweerder heeft zich daarom terecht op het standpunt gesteld dat referent de verzorgende rol van zijn ouders heeft overgenomen én in zijn eigen onderhoud heeft voorzien, waarmee de feitelijke gezinsband zoals wordt ingevuld in het jongvolwassenenbeleid is verbroken.

Artikel 8 van het EVRM

7. Omdat het jongvolwassenenbeleid niet van toepassing is, is de vraag aan de orde of eisers met succes een beroep kunnen doen op beschermenswaardig familie- of gezinsleven in de algemene zin van artikel 8 van het EVRM. Daar is mogelijk sprake van als het ene familielid de zorg voor het andere familielid heeft. Verder kan relevant zijn: eventuele samenwoning, de mate van financiële afhankelijkheid, de mate van emotionele afhankelijkheid, de banden met het land van herkomst, de gezondheid van betrokkenen en afhankelijkheid tussen de betrokken familieleden. Verweerder dient deze en andere relevante feiten en omstandigheden te betrekken in haar beoordeling of er sprake is van beschermenswaardig familie- of gezinsleven. De rechtbank moet beoordelen of verweerder
1. Paragraaf B7/3.8.1.
2 Zie de uitspraak van de Afdeling van 29 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2146, r.o. 8.2.
alle relevante elementen heeft betrokken en of zij tot het oordeel heeft kunnen komen dat er in het geval van eisers geen sprake is van beschermenswaardig familie- of gezinsleven met hun zoon.
8. Eisers hebben in beroep niet bestreden dat er geen sprake is van een dermate afhankelijkheid tussen hen en referent dat er sprake is van beschermenswaardig familie- of gezinsleven. Zij voeren wel aan dat verweerder een onjuiste belangenafweging heeft gemaakt, omdat er volgens eisers onvoldoende gewicht is toegekend aan de objectieve belemmering om het gezinsleven in Syrië of ergens anders voort te zetten. Ook is volgens eisers de situatie waarin zij in Syrië en Libanon verkeren onvoldoende meegewogen, is alleen Nederland veilig om hun gezinsleven uit te oefenen en is er teveel gewicht toegekend aan het economische belang: iedere nieuwkomer komt tijdelijk ten laste van de openbare kas en eisers stellen dat zij nooit hebben aangegeven blijvend gebruik te willen maken van de Nederlandse sociale voorzieningen. Ze willen betekenisvol zijn voor de Nederlandse samenleving en daarnaast kunnen eisers terugvallen op referent. Ter onderbouwing van hun standpunt wijzen eisers op meerdere uitspraken.3
9. Verweerder heeft beslist dat er geen sprake is van beschermenswaardig familie- of gezinsleven tussen eisers en referent. Gelet op de uitspraak van de hoogste bestuursrechter van 27 maart 20244, hoeft verweerder dan geen belangenafweging te maken. De rechtbank stelt vast dat de gronden van eisers enkel gaan over de belangenafweging. Het heeft geen nut om de gronden van eisers over de belangenafweging te bespreken als zij het standpunt van verweerder over beschermenswaardig familie- of gezinsleven niet bestrijden. Zij hebben dit ook niet tijdens de zitting gedaan. Daarom zal de rechtbank eisers gronden over de belangenafweging niet bespreken.

Hoorplicht

10. Tot slot voeren eisers aan dat verweerder hen dan wel referent in bezwaar had moeten horen, ook vanwege het tijdsverloop tussen het primaire besluit en het bestreden besluit. Eisers verwijzen ter onderbouwing van hun standpunt naar een uitspraak van de Afdeling uit 20225.
10. Hoewel horen tijdens de bezwaarfase het uitgangspunt is, mag verweerder hiervan afzien als er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over bestaat dat de gronden van bezwaar niet tot een ander besluit kunnen leiden. De rechtbank is van oordeel dat verweerder, gelet op wat in het primaire besluit is overwogen en hetgeen in bezwaar is aangevoerd, zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat van dergelijke twijfel geen sprake was. De enkele omstandigheid dat er een groot tijdsverloop zit tussen het primaire besluit en het bestreden besluit, maakt in dit geval niet dat verweerder wel gehouden was
3 Eisers verwijzen naar de volgende uitspraken: Uitspraak van de Afdeling van 2 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:345. Uitspraak van rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem van 4 maart 2020, ECLI:NL:RBDHA:2020:2984 en de bevestiging van deze uitspraak door de Afdeling op 2 september 2020 ECLI:NL:RVS:2020:2123. Uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle van 16 februari 2022, ECLI:NL:RBOVE:2022:464. Uitspraak van rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem van 10 februari 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:1614.
5 Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1918.
om te horen. De rechtbank neemt daarbij in overweging dat eisers ook in beroep geen veranderde omstandigheden hebben aangevoerd. De conclusie is dat verweerder van horen heeft mogen afzien.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eisers geen gelijk krijgen. Eisers krijgen daarom geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Garabitian, rechter, in aanwezigheid van mr. L.L. Hol, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
13 september 2024

Documentcode: DSR40550911

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.