ECLI:NL:RBDHA:2024:14354

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 augustus 2024
Publicatiedatum
9 september 2024
Zaaknummer
NL24.28544 en NL24.28545
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvraag en voorlopige voorziening in het kader van Dublin-regelgeving met psychische problematiek

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser, een Iraakse nationaliteit, tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag door de minister van Asiel en Migratie. Eiser heeft op 5 september 2023 een aanvraag ingediend, maar deze is door verweerder op 16 juli 2024 niet in behandeling genomen, omdat Polen verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling. Eiser is het niet eens met dit besluit en stelt dat hij in Polen eerder slachtoffer is geworden van pushbacks en onrechtmatige detentie, wat heeft geleid tot een post-traumatische stressstoornis en depressie. Hij betoogt dat er een reëel risico bestaat op schending van zijn mensenrechten bij een overdracht aan Polen, vooral gezien zijn psychische problematiek en het verhoogde risico op suïcide.

De rechtbank heeft de zaak op 8 augustus 2024 behandeld en concludeert dat de overdrachtstermijn niet is verstreken. De rechtbank oordeelt dat verweerder terecht heeft besloten dat de asielaanvraag niet in behandeling hoeft te worden genomen, omdat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij geen asiel heeft aangevraagd in Polen. De rechtbank verwijst naar het interstatelijk vertrouwensbeginsel, dat inhoudt dat verweerder mag vertrouwen op de zorgvuldigheid van Eurodac-registraties. Eiser kan geen beroep doen op het arrest C.K. tegen Slovenië, omdat de rechtbank van mening is dat de noodzakelijke garanties voor een veilige overdracht aan Polen zijn gewaarborgd. De rechtbank wijst het beroep van eiser af en verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.28544 en NL24.28545
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiser] , V-nummer: [v-nummer] , eiser/verzoeker (hierna: eiser)

(gemachtigde: mr. E.R. Weegenaar),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. A.E. van Midden).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag en beoordeelt de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening. Eiser heeft op 5 september 2023 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder heeft met het bestreden besluit van 16 juli 2024 deze aanvraag in de algemene procedure niet in behandeling genomen.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep en het verzoek op 8 augustus 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, G. Ali als tolk en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser stelt van Iraakse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1989. Eiser heeft op 5 september 2023 asiel aangevraagd in Nederland. Verweerder heeft met het besluit van 1 december 2023 de asielaanvraag niet in behandeling genomen, omdat Polen verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling daarvan. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
2.1.
Deze rechtbank heeft met de uitspraak van 8 maart 2024 [1] , het beroep gegrond verklaard en het besluit van 1 december 2023 vernietigd omdat verweerder onvoldoende rekening had gehouden met de psychische problematiek van eiser en in het kader daarvan had nagelaten een advies op te vragen bij het BMA. [2]
2.2.
Naar aanleiding van deze uitspraak heeft verweerder een BMA-advies opgevraagd. Op 21 juni 2024 heeft het BMA een advies uitgebracht ten aanzien van eiser. Mede op basis van dit advies heeft verweerder met het bestreden besluit van 16 juli 2024 de aanvraag opnieuw niet in behandeling genomen omdat Polen verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Waarom is eiser het niet eens met het bestreden besluit?
3. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Verweerder stelt ten onrechte dat eiser asiel heeft aangevraagd in Polen. Bovendien is de overdrachtstermijn inmiddels verstreken waardoor verweerder zelf verantwoordelijk is geworden voor eisers aanvraag. Daarnaast kan verweerder ten aanzien van Polen niet uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. In het arrest van het Hof [3] van 29 februari 2024 [4] (hierna: arrest X) is namelijk geoordeeld dat ten aanzien van Polen niet zonder meer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan en daarnaast bevestigen rapporten van AIDA [5] en Amnesty International [6] de zeer slechte behandeling van Dublinclaimanten in Polen. Ook volgt uit een uitspraak van deze rechtbank van 22 april 2024 [7] dat alleen uitgegaan kan worden van een adequate behandeling van asielverzoeken door Polen indien de desbetreffende asielzoeker geen eerdere (slechte) ervaringen heeft gehad met het asiel- en opvangsysteem in Polen. Eiser is in Polen eerder slachtoffer geworden van pushbacks en van onrechtmatige (grens)detentie. Eiser is in detentie bijzonder slecht behandeld en getuige geweest van de dood van een asielzoeker die niet tijdig de benodigde medische hulp heeft gekregen. Ter onderbouwing heeft eiser een verklaring van een celgenoot en een krantenartikel overgelegd. In combinatie met eisers ervaringen in Irak heeft dit geleid tot een post-traumatische stressstoornis en depressie. Nu een groot risico bestaat op herhaalde detentie, bestaat een reëel risico op schending van artikel 4 van het Handvest [8] bij een overdracht aan Polen. Gelet hierop en de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond, van 16 juli 2024 [9] had verweerder hier uit eigen beweging onderzoek naar moeten doen. Daarnaast bestaat een reëel risico op een aanzienlijke onomkeerbare achteruitgang van de gezondheidstoestand van eiser bij een overdracht. Uit het bestreden besluit blijkt namelijk niet dat de Poolse autoriteiten garanties hebben gegeven die vereist zijn volgens het BMA-advies. In beroep heeft eiser de ernst van zijn gezondheidstoestand verder onderbouwd met een verklaring van een Poolse psycholoog van 23 juni 2023, een stuk van de psychiatrische afdeling van een ziekenhuis in Polen en een recente verklaring van de behandelend GZ-psycholoog waarin wordt vermeld dat het suïciderisico als verhoogd wordt geschat en acuut zal worden bij een overdracht aan Polen. Vanwege eisers psychische problematiek en het risico op herhaalde detentie had verweerder ook aanleiding moeten zien om eisers aanvraag onverplicht in behandeling te nemen op grond van artikel 17 van de Dublinverordening (hierna: Dvo) omdat een overdracht zou getuigen van onevenredige hardheid. Nu verweerders motivering van artikel 17 Dvo enkel bestaat uit standaardoverwegingen, is er sprake van een motiveringsgebrek. Tot slot, is van belang dat eiser hulp, zorg en steun ondervindt van zijn oom die in Nederland verblijfsrecht heeft. Deze familiebanden bestonden al in het land van herkomst.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Overdrachtstermijn
4. De rechtbank is van oordeel dat de overdrachtstermijn niet is verstreken en overweegt hiertoe als volgt. Uit artikel 29, eerste lid, Dvo volgt dat de overdrachtstermijn van zes maanden ingaat vanaf het moment van aanvaarding van het claimverzoek of vanaf de definitieve beslissing op het beroep of het bezwaar indien de uitvoering van het overdrachtsbesluit gedurende de behandeling van het beroep in eerste aanleg is opgeschort op grond van artikel 27, derde lid Dvo. [10] Lidstaten bepalen aan welke van de drie alternatieve mogelijkheden van artikel 27, derde lid, Dvo zij toepassing geven om in hun nationale recht opschortende werking te verlenen aan een beroep of bezwaar tegen het overdrachtsbesluit. Nederland heeft ervoor gekozen om toepassing te geven aan artikel 27, derde lid, aanhef en onder c, van de Dublinverordening. [11] Dit betekent dat de uitvoering van een overdrachtsbesluit wordt opgeschort door toewijzing van een verzoek om een voorlopige voorziening. [12] De rechtbank overweegt dat in eisers geval het verzoek om een voorlopige voorziening op 6 februari 2024 bij mondelinge uitspraak is toegewezen. [13] Gelet hierop is de overdrachtstermijn (opnieuw) gaan lopen vanaf het moment dat een definitieve beslissing is genomen op het beroep van eiser tegen het overdrachtsbesluit van 1 december 2023.
Verantwoordelijkheid Polen
5. De rechtbank begrijpt het betoog van eiser dat hij geen asiel heeft aangevraagd in Polen zo dat hij stelt dat het claimakkoord door deze onjuiste registratie niet rechtsgeldig tot stand is gekomen. Dit betoog wordt niet gevolgd. Op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag verweerder er vanuit gaan dat Eurodac-registraties zorgvuldig plaatsvinden. [14] Met de enkele verklaring van eiser dat hij geen asielverzoek heeft ingediend in Polen, heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat de Eurodac-gegevens onjuist zijn.
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
6. In Dublinzaken het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit houdt in dat verweerder er als uitgangspunt op mag vertrouwen dat andere lidstaten zich houden aan hun verplichtingen uit het Unierecht en mensenrechtenverdragen. Van dit uitgangspunt wordt slechts afgeweken indien eiser aannemelijk maakt dat het asiel- en opvangsysteem dusdanige tekortkomingen vertoont dat hij bij overdracht aan Polen een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest.
6.1.
De rechtbank stelt voorop dat in de uitspraak van deze rechtbank van 8 maart 2024 is geoordeeld dat verweerder voor Polen mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit oordeel staat in rechte vast nu eiser geen hoger beroep heeft ingesteld tegen die uitspraak. De rechtbank ziet in de overgelegde informatie en de uitspraken waarnaar is verwezen, geen aanleiding om anders te oordelen nu hieruit geen wezenlijk ander beeld van de asielsituatie in Polen volgt dan is meegenomen in de uitspraak van 8 maart 2024.
Arrest C.K. tegen Slovenië
7. Uit het arrest C.K. tegen Slovenië van het Hof van Justitie (hierna: het arrest C.K.) [15] volgt dat sprake is van een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest, wanneer de overdracht van een Dublinclaimant met een bijzonder ernstige mentale of lichamelijke aandoening leidt tot een reëel en bewezen risico op een aanzienlijke en onomkeerbare achteruitgang van diens gezondheidstoestand. Verweerder dient bij het nemen van een overdrachtsbesluit daarom rekening te houden met alle aanzienlijke en onomkeerbare gevolgen voor de gezondheidstoestand van eiser die ten gevolge van de overdracht zelf kunnen ontstaan.
7.1.
De rechtbank is van oordeel dat eiser geen beroep kan doen op het arrest C.K. en overweegt hiertoe als volgt. Naar aanleiding van de uitspraak van deze rechtbank van
8 maart 2024 heeft verweerder een advies opgevraagd bij het BMA. [16] Bij nota van
21 juni 2024 heeft het BMA een medisch advies uitgebracht waaruit samengevat volgt dat eiser niet kan reizen, tenzij een fysieke overdracht vooraf is geregeld en daarbij is voldaan aan een aantal garanties. Hierbij bestaan de noodzakelijke garanties uit begeleiding door een psychiatrisch verpleegkundige tijdens de reis en direct na de reis een fysieke overdracht aan de behandelaar ter plekke. Direct na de reis moet worden beoordeeld of eisers dreiging om zichzelf te beschadigen of suïcide te plegen enige concreetheid in zich heeft. Zo nodig moet dan crisisbehandeling plaatsvinden. Daarnaast wordt aanbevolen dat eiser een schriftelijke overdracht van de medische gegevens meeneemt en dat hij voldoende medicatie meeneemt om de medicatie te continueren tijdens de reis. In het bestreden besluit en ter zitting heeft verweerder bevestigd dat de feitelijke overdracht zal worden opgeschort als de Poolse autoriteiten laten weten dat zij op het moment van overdracht niet aan deze behoeften kunnen voldoen. Naar het oordeel van de rechtbank is dit voldoende om aan te nemen dat eiser enkel zal worden overgedragen als aan deze garanties wordt voldaan. De stukken die in beroep zijn overgelegd leiden niet tot een ander oordeel nu hieruit hetzelfde beeld naar voren komt als reeds is meegenomen in het BMA-advies. In het BMA-advies wordt immers ook onderkend dat een verhoogd risico op suïcide aanwezig is. Uit artikel 32 van de Dublinverordening volgt daarnaast dat de verantwoordelijke lidstaat bij overdracht wordt geïnformeerd als er sprake is van bijzondere medische behoeften, verzorging of behandeling. Gelet hierop en de omstandigheid dat ervan uit mag worden gegaan dat Polen zijn internationale verplichtingen nakomt, overweegt de rechtbank dat daarmee voldoende is gewaarborgd dat eiser ook na de overdracht de benodigde voorzieningen zal ontvangen. Verweerder heeft zich daarom terecht op het standpunt gesteld dat niet is gebleken dat de overdracht een reëel en bewezen risico zou inhouden op een aanzienlijke onomkeerbare achteruitgang van de gezondheidstoestand van eiser.
Artikel 17 van de Dublinverordening
8. Op grond van artikel 17 van de Dublinverordening mag verweerder asielaanvragen onverplicht aan zich trekken. Een dergelijke discretionaire bepaling toetst de bestuursrechter volgens vaste jurisprudentie van de hoogste bestuursrechter zeer terughoudend. Volgens het beleid van verweerder in onderdeel C2/5 van de Vreemdelingencirculaire 2000 wordt van deze bevoegdheid onder meer gebruik gemaakt in het geval van bijzondere, individuele omstandigheden die getuigen van onevenredige hardheid.
8.1.
De rechtbank begrijpt eisers betoog zo dat verweerder in de omstandigheid dat uit de overgelegde stukken blijkt dat eiser in Polen in detentie een trauma heeft opgelopen en dat hij bij een overdracht mogelijk weer in detentie zal raken, aanleiding had moeten zien om eisers aanvraag onverplicht in behandeling te nemen omdat hierdoor een overdracht aan Polen zou getuigen van onevenredige hardheid.
8.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder kunnen beslissen dat deze omstandigheden onvoldoende bijzonder zijn om eisers aanvraag onverplicht in behandeling te nemen. Verweerder heeft er daarbij terecht op gewezen dat eisers medische gezondheidstoestand onvoldoende is om te spreken van een bijzondere omstandigheid. Volgens het BMA-advies is eiser immers, mits wordt voldaan aan de noodzakelijke garanties, in staat om naar Polen te reizen. Daarnaast mag verweerder er op grond van interstatelijk vertrouwensbeginsel er vanuit gaan dat de medische voorzieningen in Polen van vergelijkbare kwaliteit zijn. Eisers verblijf en behandeling in detentie heeft verweerder ook niet als bijzondere omstandigheid hoeven aanmerken. Deze omstandigheid heeft namelijk betrekking op de vraag of Polen zijn internationale verplichtingen nakomt. Uit vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter [17] volgt dat deze omstandigheden niet van belang kunnen zijn voor de vraag of er sprake is van bijzondere omstandigheden waardoor een overdracht onevenredig hard is. Bovendien heeft verweerder aan eiser mogen tegenwerpen dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij grote kans loopt om in Polen nogmaals in detentie te worden geplaatst, nu hij eerder detentieongeschikt is verklaard door een Poolse rechtbank.
8.3.
De rechtbank overweegt verder dat eiser niet wordt gevolgd in zijn stelling dat verweerders motivering zoals geschetst onder 8.2. een gebrek vertoont. Naar het oordeel van de rechtbank is verweerders motivering toegespitst op de situatie van eiser. Verweerder is daarbij ingegaan op eisers medische problematiek en hetgeen hij heeft aangevoerd ten aanzien van de detentieomstandigheden in Polen. Dat verweerders motivering enkel zou bestaan uit standaardoverwegingen wordt daarom niet gevolgd.
Artikel 16 van de Dublinverordening
9. Voor zover eiser met de stelling dat hij afhankelijk is van de zorg, hulp en steun van zijn oom een beroep heeft willen doen op artikel 16 Dvo, is de rechtbank van oordeel dat verweerder geen toepassing heeft hoeven geven aan dit artikel. Voor toepassing van artikel 16 Dvo is namelijk vereist dat de vreemdeling afhankelijkheid is van de hulp van een kind, broer, zus of ouder. Van die situatie is niet gebleken. Eisers betoog dat de familiebanden met zijn oom ook al bestonden in het land van herkomst is daarom niet relevant.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat verweerder de aanvraag terecht niet in behandeling heeft genomen.
10. Omdat op het beroep is beslist, bestaat er geen aanleiding meer voor het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af.
12. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Smeets, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. J.J. Yilmaz, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

2.Bureau Medische Advisering.
3.Hof van Justitie van de Europese Unie.
4.ECLI:EU:C:2024:195.
5.AIDA Country Report Poland, update mei 2023.
6.Landenrapport Amnesty International 2022/2023, pagina’s 300 en 301.
8.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
10.Zie rechtsoverweging 33 van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (Hof van Justitie) van 30 maart 2023, ECLI:EU:C:2023:272.
11.Zie hiervoor ook de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 22 november 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4197.
12.Zie rechtsoverwegingen 6 tot en met 6.9 van de uitspraak van de Afdeling van 22 november 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4198.
13.NL23.37876.
14.Zie de uitspraak van de Afdeling van 2 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3147 en de uitspraak van de Afdeling van 26 november 2021, ECLI:NL:RVS:
15.Zie het arrest C.K. tegen Slovenië van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 16 februari
16.Bureau Medische Advisering.
17.Zie onder andere de uitspraak van de Afdeling van 14 augustus 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3164 en de uitspraak van de Afdeling van 19 juni 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2484.