In deze uitspraak oordeelt de Rechtbank Den Haag over het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, die de Iraakse nationaliteit heeft, heeft op 5 september 2023 asiel aangevraagd in Nederland. De staatssecretaris heeft deze aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Polen verantwoordelijk zou zijn op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 6 februari 2024 werd het onderzoek geschorst vanwege de afwezigheid van een tolk, maar het verzoek om een voorlopige voorziening werd toegewezen. Op 27 februari 2024 werd het beroep opnieuw behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de staatssecretaris en een tolk.
Eiser voert aan dat hij in Polen geestelijk en lichamelijk mishandeld is en dat hij vreest voor een slechte behandeling bij terugkeer. Hij stelt dat er systeemfouten zijn in het Poolse asiel- en opvangsysteem en verwijst naar rapporten van AIDA en Amnesty International. De rechtbank oordeelt dat er onvoldoende bewijs is dat Polen zijn internationale verplichtingen niet nakomt en dat de situatie in Polen niet zodanig is dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel niet meer kan worden gehanteerd. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris onvoldoende rekening heeft gehouden met de psychische problematiek van eiser, die PTSS heeft en onder behandeling staat. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt de staatssecretaris op om opnieuw op de asielaanvraag van eiser te beslissen. Tevens wordt de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiser.