ECLI:NL:RBDHA:2024:14290

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 september 2024
Publicatiedatum
6 september 2024
Zaaknummer
NL24.28518
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en verantwoordelijkheidsbepaling onder de Dublinverordening met betrekking tot Kroatië

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, op 4 september 2024 uitspraak gedaan in een asielzaak. Eiser, een Turkse nationaliteit, had op 28 januari 2024 een asielaanvraag ingediend, maar deze werd door de minister van Asiel en Migratie niet in behandeling genomen. De reden hiervoor was dat Kroatië verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de asielaanvraag, aangezien eiser eerder in Kroatië een asielaanvraag had ingediend. De rechtbank heeft het beroep van eiser op 29 augustus 2024 behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was.

De rechtbank heeft de beroepsgronden van eiser beoordeeld, waarbij eiser aanvoerde dat de verantwoordelijkheid van Kroatië niet vaststond en dat hij risico liep op pushbacks. De rechtbank oordeelde dat de Kroatische autoriteiten op 28 maart 2024 het verzoek tot terugname van eiser hadden geaccepteerd, en dat dit de verantwoordelijkheid van Kroatië bevestigde. Eiser had niet aangetoond dat hij als Dublinclaimant slachtoffer zou worden van pushbacks of dat hij in slechte omstandigheden terecht zou komen na overdracht aan Kroatië. De rechtbank concludeerde dat de asielaanvraag van eiser terecht niet in behandeling was genomen en verklaarde het beroep ongegrond.

De rechtbank benadrukte dat het aan eiser was om aan te tonen dat de situatie in Kroatië anders was dan het interstatelijk vertrouwensbeginsel deed vermoeden. Eiser slaagde hier niet in, en de rechtbank oordeelde dat er geen aanwijzingen waren dat de Kroatische autoriteiten asielzoekers niet adequaat zouden behandelen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.28518

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. R.E.J.M. van den Toorn),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. C.W.M. van Breda).

Inleiding

Met het besluit van 15 juli 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen omdat Kroatië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 29 augustus 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. S.A.M. Fikken, kantoorgenoot van zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen [tolk] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Beoordeling door de rechtbank

1. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden.
2. De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren en het bestreden besluit in stand laten. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 1988 en de Turkse nationaliteit te hebben. Op 28 januari 2024 heeft eiser zijn asielaanvraag ingediend.
4. Verweerder heeft de asielaanvraag niet in behandeling genomen, omdat Kroatië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. Uit Eurodac is gebleken dat eiser eerder in Kroatië een asielaanvraag heeft ingediend. Daarom zijn de Kroatische autoriteiten op grond van artikel 18, eerste lid en onder b, van de Dublinverordening [1] verzocht eiser terug te nemen. De Kroatische autoriteiten hebben dit verzoek op 28 maart 2024 geaccepteerd op grond van artikel 20, vijfde lid, van de Dublinverordening.
5. Eiser kan zich niet met het bestreden besluit verenigen. Hij voert aan dat de verantwoordelijkheid van Kroatië niet vaststaat, omdat zij met het claimakkoord hebben aangegeven dat de procedure om vast te stellen welke lidstaat verantwoordelijk is nog niet is afgerond. Verder kan ten aanzien van Kroatië niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel worden uitgegaan. Hij loopt namelijk risico slachtoffer te worden van pushbacks. Hierbij wordt verwezen naar een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, van 17 juli 2024 [2] en een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond, van 17 juli 2024. [3] Verder is eiser in Kroatië slecht behandeld en verweerder had daarom toepassing moeten geven aan artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening. Tot slot wordt ook verwezen naar uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaatsen Groningen [4] , ‘s-Hertogenbosch [5] en Haarlem. [6] Het is namelijk onduidelijk of eiser toegang zal krijgen tot de opvang.
De rechtbank oordeelt als volgt.
6. De Kroatische autoriteiten hebben het terugnameverzoek op 28 maart 2024 geaccepteerd op grond van artikel 20, vijfde lid, van de Dublinverordening. Dat de Kroatische autoriteiten de procedure om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is nog niet hebben afgerond, neemt niet weg dat zij akkoord zijn gegaan met de terugname van eiser en de verantwoordelijkheden die daarbij horen hebben geaccepteerd. Gelet hierop is verweerder er terecht vanuit gegaan dat Kroatië voor het verdere verloop van de asielprocedure verantwoordelijk is.
7. De Afdeling [7] heeft op 13 september 2023 geoordeeld dat in het geval van Kroatië kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. [8] Dit is daarna in een aantal uitspraken door de Afdeling bevestigd. [9] Het is aan eiser om aan te tonen dat dit in zijn geval anders is. Eiser is daarin niet geslaagd.
8. Eiser heeft in dit verband niet aannemelijk gemaakt dat hij als Dublinclaimant slachtoffer wordt van pushbacks bij overdracht naar Kroatië of dat hij na overdracht in zodanig slechte omstandigheden terecht zal komen dat de bijzonder hoge drempel als bedoeld in het Jawo-arrest [10] wordt bereikt. De Afdeling heeft overwogen dat er geen aanknopingspunten zijn dat Dublinclaimanten in Kroatië te maken krijgen met pushbacks of dat zij het risico lopen om door Kroatië te worden uitgezet zonder behandeling van hun asielverzoek of tijdens de behandeling van hun asielverzoek. De Kroatische autoriteiten hebben namelijk in een brief van 15 november 2022 bevestigd dat asielzoekers die worden overgedragen op grond van de Dublinverordening adequaat worden behandeld. De ervaringen die eiser zelf stelt te hebben gehad, hebben plaatsgevonden toen hij illegaal Kroatië inreisde en bij terugkeer zal hij terugkeren als Dublinclaimant. Eiser heeft dan ook niet aannemelijk gemaakt dat hij bij overdracht als Dublinclaimanten een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM [11] en artikel 4 van het Handvest [12] .
9. Eiser heeft voorts ook geen informatie overgelegd waaruit blijkt dat in Kroatië sprake is van fundamentele systeemfouten in de opvangvoorzieningen voor asielzoekers. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat de maximale opvangcapaciteit niet wordt bereikt, omdat Kroatië een doorreisland is en vreemdelingen slechts korte tijd in de opvang verblijven. Dit volgt volgens verweerder ook uit de meest recente AIDA-rapportage en is tevens bevestigd door de Kroatische ombudsvrouw. De door eiser overgelegde informatie geeft geen aanleiding hieraan te twijfelen. De Kroatische autoriteiten hebben met het claimakkoord van 28 maart 2024 de terugname van eiser geaccepteerd. Dat betekent dat zijn asielaanvraag in behandeling zal worden genomen met inachtneming van de Europese richtlijnen en internationale verplichtingen. Niet is gebleken dat eiser bij voorkomende problemen niet kan klagen of dat dit bij voorbaat zinloos is. Deze beroepsgrond kan dan ook niet slagen.
10. In de verklaringen van eiser over zijn ervaringen in Kroatië heeft verweerder ook geen aanleiding hoeven zien om toepassing te geven aan artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening. Eiser heeft zijn verklaringen namelijk niet nader onderbouwd.
11. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 4 september 2024 door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. E.C. Jacobs, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Verordening (EU) nr. 604/2013.
4.Uitspraak van 18 augustus 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:13189.
5.Uitspraak van 20 augustus 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:13329
6.Uitspraak van 28 augustus, ECLI:NL:RBDHA:2024:13748
7.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
10.Het arrest Jawo van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 maart 2019, met zaaknummer ECLI:EU:C:2019:218.
11.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
12.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.