ECLI:NL:RBDHA:2024:13189

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 augustus 2024
Publicatiedatum
19 augustus 2024
Zaaknummer
AWB 24/13042 en AWB 24/13041
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van de voorgenomen overdracht van asielzoekers aan Kroatië in het kader van de Dublinverordening

Op 18 augustus 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, uitspraak gedaan in de zaken AWB 24/13042 en AWB 24/13041. Verzoekers, vertegenwoordigd door hun gemachtigde mr. L.M. Straver, hebben een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend tegen de voorgenomen overdracht aan de autoriteiten van Kroatië in het kader van de Dublinverordening. De voorzieningenrechter heeft het verzoek toegewezen en de voorgenomen overdracht geschorst. Dit besluit is genomen naar aanleiding van eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS), waarin werd vastgesteld dat er niet eenduidige feitelijke gegevens zijn over de opvangvoorzieningen in Kroatië. De voorzieningenrechter oordeelde dat de huidige (piket) procedure zich niet goed leent voor de beantwoording van de vraag of de situatie ten tijde van de feitelijke uitzetting verschilt van die ten tijde van het besluit tot uitzetting. De voorzieningenrechter heeft ook overwogen dat de minister van Asiel en Migratie, vertegenwoordigd door mr. N. Mikolajczyk, niet voldoende nieuwe feiten heeft aangedragen die de rechtmatigheid van de voorgenomen overdracht zouden kunnen onderbouwen. De voorzieningenrechter heeft de minister bovendien veroordeeld in de proceskosten, vastgesteld op € 1750,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 24/13042 en AWB24/13041

uitspraak van de voorzieningenrechter van 18 augustus 2024 in de zaak tussen

[naam],

[naam],
[naam],
[naam],
[naam], verzoekers,
V-nummers: [nummer], [nummer], [nummer], [nummer] en [nummer],
(gemachtigde: mr. L.M. Straver),
en

de minister van Asiel en Migratie

(gemachtigde: mr. N. Mikolajczyk).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekers tegen de voorgenomen overdracht in het kader van de Dublinverordening. Ook beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening tegen het besluit op grond van artikel 3.1, tweede lid, onder b, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 20000). Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
1.1.
In verband met het spoedeisende karakter van deze verzoeken om een voorlopige voorziening heeft een openbare behandeling van het verzoek niet plaatsgevonden.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2.1
Bij besluiten van 12 april 2024 zijn de asielaanvragen van verzoekers niet in behandeling genomen omdat Kroatië daarvoor verantwoordelijk is. Bij uitspraak van 8 mei 2024 zijn de hiertegen ingestelde beroepen door deze rechtbank, zittingsplaats Middelburg, ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 14 juni 2024 is deze uitspraak door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) bevestigd.
2.2
Met de kennisgeving van 14 augustus 2024 heeft de minister aangegeven dat verzoekers op 19 augustus 2024 in het kader van de Dublinverordening zullen worden overgedragen aan de autoriteiten van Kroatië. Verzoekers hebben hiertegen op 16 augustus 2024 bezwaar gemaakt. Zij wijzen op artikel 72, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Tevens hebben zij bij de minister aangegeven een herhaalde asielaanvraag te willen indienen.
2.3
Bij besluit van 17 augustus 2024 heeft de minister aangegeven dat de overdracht naar Kroatië niet achterwege wordt gelaten, omdat niet is gebleken van feiten of omstandigheden die een belemmering vormen voor de feitelijke overdracht. De minister wijst op artikel 3.1, tweede lid, onder b, van het Vb 2000. Tegen dit besluit hebben verzoekers op 18 augustus 2024 bezwaar gemaakt.
2.4
Verzoekers hebben op 18 augustus 2024 de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Zowel connex aan het bezwaar tegen de feitelijke overdracht (AWB 24/13042) als connex aan het bezwaar tegen het besluit op grond van artikel 3.1 van het Vb 2000 (AWB 24/13041).
2.5
Verzoekers hebben onder meer aangevoerd dat nader onderzoek naar de situatie in Kroatië moet worden gedaan.
2.6
De minister heeft op 18 augustus 2024 een verweerschrift ingediend. Volgens de minister mag ten aanzien van Kroatië van het interstatelijk vertrouwensbeginsel worden uitgegaan.
3.1
De rechtbank overweegt dat de voorzieningenrechter van de ABRvS op 15 augustus 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:3305) een uitspraak heeft gedaan. In die uitspraak heeft de voorzieningenrechter overwogen dat in het licht van de zaak die de ABRvS op 28 augustus 2024 op zitting zal behandelen (zaaknummer 2024639/1/V3), over de opvangvoorzieningen en het risico op pushbacks in Kroatië, dat het hoger beroep nader onderzoek vergt, waarvoor de voorzieningenprocedure procedure zich niet goed leent. Daarom heeft de voorzieningenrechter van de ABRvS een voorlopige voorziening getroffen.
3.2
Desgevraagd heeft de minister enkele onderliggende stukken van die uitspraak aan de voorzieningenrechter van de rechtbank doen toekomen. In de door de minister overgelegde brief van 15 augustus 2024 (zaaknummer 202404639/1/V3), welke zaak het hoger beroep betreft tegen de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, van 17 juli 2024, (zaaknummer NL24.22621) heeft de minister aangegeven dat de ABRvS voorgelicht wenst te worden over de opvangvoorzieningen in Kroatië. In de brief staat ook dat de Afdeling vindt dat sprake is van niet eenduidige feitelijke gegevens die zich in het dossier bevinden en graag wil vernemen (kort weergegeven) welke opvangcentra in gebruik waren/zijn in Kroatië, wat de (totale) opvangcapaciteit was/is van deze centra en wat de bezettingsgraad was/is.
3.3
De minister heeft desgevraagd aan de voorzieningenrechter van de rechtbank aangegeven dat het standpunt van de minister vooralsnog ongewijzigd blijft, omdat geen sprake is van wezenlijk andere informatie dan reeds bekend ten tijde van de uitspraak van de ABRvS van 13 september 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:3411), aldus de minister.
4.1
De voorzieningenrechter overweegt verder als volgt. Zoals de ABRvS eerder heeft overwogen is de mogelijkheid tot het maken van bezwaar op basis van artikel 72, derde lid, van de Vw 2000 tegen een voorgenomen feitelijke uitzetting beperkt tot een bezwaar over de wijze waarop de minister van de bevoegdheid tot uitzetting gebruik maakt. Daarnaast is het maken van zodanig bezwaar mogelijk, indien de situatie ten tijde van de feitelijke uitzetting dusdanig verschilt van die ten tijde van het besluit waaruit de bevoegdheid tot uitzetting voortvloeit, dat niet langer onverkort van de rechtmatigheid van de voorgenomen feitelijke uitzetting kan worden uitgegaan.
4.2
Zoals de ABRvS eveneens eerder heeft overwogen moet een vreemdeling in dat geval nieuwe feiten en omstandigheden aanvoeren ten opzichte van wat hij tegen het besluit waaruit de bevoegdheid tot die uitzetting voortvloeit, heeft aangevoerd of had kunnen aanvoeren. Is wat een vreemdeling aanvoert niet nieuw, dan wel niet relevant voor de beoordeling van de rechtmatigheid van de uitzetting, dan kan dit niet tot een geslaagd rechtsmiddel tegen de voorgenomen feitelijke uitzetting leiden, tenzij zich een geval voordoet als omschreven in paragraaf 45 van het arrest van het EHRM, Bahaddar tegen Nederland, van 19 februari 1998.
4.3
Het voorgaande geldt ook in dit geval, waar het gaat om de feitelijke overdracht van verzoekers (vgl. de uitspraak van de ABRvS van 14 maart 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:837).
4.4
De voorzieningenrechter wijst het verzoek, bekend onder zaaknummer AWB 24/13042, toe en schorst de voorgenomen overdracht aan de autoriteiten van Kroatië. Daartoe overweegt de voorzieningenrechter dat uit overwegingen 3.1 en 3.2 volgt dat de ABRvS in een vergelijkbare zaak aanleiding heeft gezien om vanwege niet eenduidige feitelijke gegevens over de opvangvoorzieningen in Kroatië en het nader onderzoek daarnaar in de hoofdzaak, een verzoek om een voorlopige voorziening toe te wijzen. Gelet hierop ziet de voorzieningenrechter van de rechtbank eveneens aanleiding om het onderhavige verzoek toe te wijzen, omdat deze (piket) procedure zich niet goed leent voor de beantwoording van de vraag of de situatie ten tijde van de feitelijke uitzetting dusdanig verschilt van die ten tijde van het besluiten waaruit de bevoegdheid tot uitzetting voortvloeit, dat niet langer onverkort van de rechtmatigheid van de voorgenomen feitelijke uitzetting kan worden uitgegaan.
5.1
De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe en schorst de voorgenomen overdracht in het kader van de Dublinverordening tot vier weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar. Dat betekent dat het verzoek, bekend onder AWB 24/13042, niet ontvankelijk is, omdat de onverwijlde spoed als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht is komen te vervallen.
5.2
Er bestaat aanleiding om de minister te veroordelen in de kosten van deze procedures. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit Proceskosten bestuursrecht voor de door de derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1750,- (2 punten voor het indienen van de verzoekschriften, met een waarde per punt van € 875,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • schorst de voorgenomen overdracht in het kader van de Dublinverordening tot vier weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
  • verklaart het verzoek bekend onder zaaknummer AWB 24/13041 niet-ontvankelijk;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten tot een bedrag van € 1750,-.
Deze uitspraak is gedaan op 18 augustus 2024 door mr. N.M. van Waterschoot, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. M.A. Buikema, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.