Overwegingen
1. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 1997 en de Algerijnse nationaliteit te hebben.
2. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vwdan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
3. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring en de voortgang daarvan al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraken van deze rechtbank en zittingsplaatsvolgt dat de maatregel van bewaring tot 18 juni 2024, het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan de laatste uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom is bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het voortduren van de maatregel van bewaring slechts de periode van belang sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek.
4. Eiser voert aan dat er geen redelijk vooruitzicht op verwijdering is. Het relevante criterium is volgens eiser niet dat er in algemene zin zicht is op uitzetting, maar dat er in zijn specifieke omstandigheid concreet zicht is op uitzetting. Hij verwijst hiertoe naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Groningen, van 25 januari 2024.Daarnaast voert eiser aan dat verweerder zijn inlichtingenplicht heeft geschonden door wel te verwijzen naar periodieke rappels bij de Algerijnse autoriteiten, maar ter onderbouwing daarvan geen documenten te overleggen. Eiser verwijst hierbij naar de uitspraken van de Afdelingvan 2 mei 2024.Nu het bestaan van de rappels aan de Algerijnse autoriteiten of dat deze daadwerkelijk zijn ontvangen niet is aangetoond, kunnen ze het standpunt van verweerder dat er zicht is op uitzetting, niet onderbouwen. Ook om deze reden kan in het geval van eiser niet worden aangenomen dat er concreet zicht op uitzetting bestaat. Tot slot voert eiser aan dat nog niet op het hoger beroep met betrekking tot de maatregel van bewaring is beslist, in tegenstelling tot een ander hoger beroep in een zaak die op dezelfde dag op zitting heeft plaatsgevonden. Hieruit blijkt dat de Afdeling kritisch wil kijken naar de zaak.
De rechtbank oordeelt als volgt.
5. Op 6 mei 2024 heeft de Afdeling geoordeeld dat er in algemene zin zicht is op uitzetting naar Algerije.Dit betreft ook vreemdelingen die niet over een (geldig) identiteitsdocument beschikken. De Afdeling benadrukt in die uitspraak dat voor het aannemen van zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn de medewerking aan presentaties en nationaliteitsbevestigingen zonder meer relevant is.
6. Op basis van het voortgangsrapport met betrekking tot uitzetting (het M120 formulier) stelt de rechtbank vast dat sinds het opleggen van de maatregel van bewaring regelmatig schriftelijk is gerappelleerd bij de Algerijnse autoriteiten. Er is twee maal een presentatie in persoon gepland, die geen doorgang hebben gevonden omdat eiser heeft geweigerd mee te gaan. Er hebben vijf vertrekgesprekken met eiser plaatsgevonden, op 18 april, op 23 mei, op 5 juni 2024, op 10 juli 2024 en op 8 augustus 2024. Het gespreksverslag van het gesprek op 8 augustus 2024 is aan het dossier toegevoegd. Uit dit verslag en de weigering om te verschijnen bij de presentaties blijkt dat eiser niet meewerkt aan zijn vertrek.
7. De rechtbank ziet geen aanleiding om de feitelijke juistheid van de inhoud van het M120-formulier betreffende de rappels te betwijfelen of daarvoor een nadere onderbouwing te verlangen. Bovendien heeft eiser geen concrete aanknopingspunten naar voren gebracht op grond waarvan moet worden betwijfeld of verweerder daadwerkelijk heeft gerappelleerd bij de autoriteiten van Algerije. De rechtbank gaat daarom uit van de juistheid van de informatie in de voortgangsrapportage. In het verlengde hiervan ligt ook het oordeel besloten dat verweerder - anders dan eiser suggereert - zijn informatieplicht niet geschonden heeft.
8. In wat eiser aanvoert, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat er geen redelijk vooruitzicht op verwijdering is of dat verweerder de op hem rustende informatieplicht heeft geschonden.
9. Dat tot op heden nog niet op het hoger beroep van eiser is beslist, neemt niet weg dat tot het moment dat in hoger beroep is beslist of de maatregel van bewaring al dan niet rechtmatig is, kan worden uitgegaan van de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring. Bovendien zegt de termijn die voor de beoordeling in hoger beroep nodig is, niets over de rechtmatigheid van de maatregel. Deze beroepsgrond slaagt dan ook niet.
10. Ook overigens heeft de rechtbank geen onregelmatigheden vastgesteld die leiden tot onrechtmatigheid van de opgelegde maatregel.
11. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.