ECLI:NL:RBDHA:2024:9822

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 juni 2024
Publicatiedatum
24 juni 2024
Zaaknummer
NL24.24104
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervolgberoep bewaring en kennisgeving voortduren bewaring van Algerijnse vreemdeling

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, op 19 juni 2024 uitspraak gedaan in een vervolgberoep tegen de maatregel van bewaring van een Algerijnse vreemdeling. De maatregel van bewaring was eerder op 21 maart 2024 opgelegd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring nog steeds voortduurt en dat er op 11 juni 2024 een kennisgeving van voortduren bewaring is verzonden, welke gelijkgesteld wordt met een ingesteld beroep door de vreemdeling. De rechtbank heeft het onderzoek op 18 juni 2024 gesloten zonder zitting te houden.

De vreemdeling heeft aangevoerd dat er geen redelijk vooruitzicht op verwijdering naar Algerije is en dat de staatssecretaris zijn inlichtingenplicht heeft geschonden door geen documenten te overleggen ter onderbouwing van de periodieke rappels bij de Algerijnse autoriteiten. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de staatssecretaris niet in gebreke is gebleven en dat de informatie in de voortgangsrapportage betrouwbaar is. De rechtbank heeft geen onregelmatigheden vastgesteld die de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring in gevaar brengen. Daarom heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en is de maatregel van bewaring gehandhaafd.

De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing. De rechtbank heeft ook bepaald dat de staatssecretaris geen proceskosten hoeft te vergoeden aan de vreemdeling, aangezien het beroep ongegrond is verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.24104

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. S.C. van Paridon),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.W. Schaper).

Procesverloop

Verweerder heeft op 21 maart 2024 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Verweerder heeft op 11 juni 2024 voor eiser een kennisgeving voortduren bewaring aan de rechtbank verzonden. Deze kennisgeving wordt gelijkgesteld met een door eiser ingesteld beroep.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd.
De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft en heeft het onderzoek op 18 juni 2024 gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedag] 1997 en de Algerijnse nationaliteit te hebben.
2. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
3. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 4 april 2024 [1] volgt dat de maatregel van bewaring tot 3 april 2024, het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom is bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het voortduren van de maatregel van bewaring slechts de periode van belang sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek.
4. Eiser voert aan dat er geen redelijk vooruitzicht op verwijdering is. Het relevante criterium is volgens eiser niet dat er in algemene zin zicht is op uitzetting, maar dat er in zijn specifieke omstandigheid concreet zicht is op uitzetting. Hij verwijst hiertoe naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Groningen, van 25 januari 2024. [2] Daarnaast voert eiser aan dat verweerder zijn inlichtingenplicht heeft geschonden door wel te verwijzen naar periodieke rappels bij de Algerijnse autoriteiten, maar ter onderbouwing daarvan geen documenten te overleggen. Eiser verwijst naar de uitspraken van de Afdeling [3] van 2 mei 2024, [4] waarin de relevante correspondentie van verweerder met het Openbaar Ministerie niet aan het dossier was toegevoegd. Nu het bestaan van de rappels aan de Algerijnse autoriteiten niet is aangetoond, kunnen ze het standpunt van verweerder dat er zicht is op uitzetting, niet onderbouwen. Ook om deze reden kan in het geval van eiser niet worden aangenomen dat er concreet zicht op uitzetting bestaat.
De rechtbank oordeelt als volgt.
5. Op 6 mei 2024 heeft de Afdeling geoordeeld dat er in algemene zin zicht is op uitzetting naar Algerije. [5] Dit betreft ook vreemdelingen die niet over een (geldig) identiteitsdocument beschikken. De Afdeling benadrukt in die uitspraak dat voor het aannemen van zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn de medewerking aan presentaties en nationaliteitsbevestigingen zonder meer relevant is. [6]
6. Op basis van het voortgangsrapport met betrekking tot uitzetting (het M120 formulier) stelt de rechtbank vast dat sinds de sluiting van het onderzoek in het eerste beroep drie maal schriftelijk is gerappelleerd bij de Algerijnse autoriteiten. Er is twee maal een presentatie in persoon gepland, waarvan de eerste, op 18 april 2024, geen doorgang heeft gevonden omdat eiser heeft geweigerd mee te gaan. Over de uitkomst van de geplande presentatie op 13 juni 2024 is de rechtbank niet geïnformeerd. Er hebben drie vertrekgesprekken met eiser plaatsgevonden, op 18 april, op 23 mei en op 5 juni 2024. De gespreksverslagen van de gesprekken op 23 mei en 5 juni 2024 zijn aan het dossier toegevoegd. Uit deze twee verslagen blijkt dat eiser niet meewerkt aan zijn vertrek.
7. De rechtbank ziet geen aanleiding om de feitelijke juistheid van de inhoud van het M120-formulier betreffende de rappels te betwijfelen of daarvoor een nadere onderbouwing te verlangen. Bovendien heeft eiser geen concrete aanknopingspunten naar voren gebracht op grond waarvan moet worden betwijfeld of verweerder daadwerkelijk heeft gerappelleerd bij de autoriteiten van Algerije. De rechtbank gaat daarom uit van de juistheid van de informatie in de voortgangsrapportage. In het verlengde hiervan ligt ook het oordeel besloten dat verweerder - anders dan eiser suggereert - zijn informatieplicht niet geschonden heeft.
8. In wat eiser aanvoert, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat er geen redelijk vooruitzicht op verwijdering is of dat verweerder de op hem rustende informatieplicht heeft geschonden. Ook overigens heeft de rechtbank geen onregelmatigheden vastgesteld die leiden tot onrechtmatigheid van de opgelegde maatregel. Het beroep is ongegrond.
9. Omdat het beroep ongegrond is hoeft verweerder de door eiser gemaakte proceskosten niet te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 19 juni 2024 door mr. E.F. Bethlehem, rechter, in aanwezigheid van mr. S.S. van der Velde, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zaaknummer NL24.12521, ECLI:NL:RBDHA:2024:5037.
3.De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
6.Overweging 5.