Uitspraak
RECHTBANK
1.STAAT DER NEDERLANDEN(Ministerie van Financiën (Directoraat-generaal Belastingdienst, Inspecteur van de Belastingdienst Rivierenland, Inspecteur Landelijk Milieuteam, Arnhem, en Inspecteur van de afdeling Landelijke doelgroep energiebedrijven) en Ministerie van Justitie en Veiligheid),
1.Kern van de zaak
Endesaprejudiciële vragen beantwoord over de uitleg van de Energiebelastingrichtlijn naar aanleiding van de heffing van kolenbelasting in Spanje. Vervolgens dient ENGIE bij de inspecteur een verzoek in tot ambtshalve vermindering van de geheven kolenbelasting. Dit verzoek wordt afgewezen. In deze procedure vordert ENGIE van de Staat en de Ontvanger terugbetaling van de kolenbelasting, onder meer omdat de afwijzing van het verzoek tot ambtshalve vermindering in strijd zou zijn met het arrest
Endesaen het Unierecht. De rechtbank is dat niet met ENGIE eens. De rechtbank is ook overigens van oordeel dat de Staat en de Ontvanger niet aansprakelijk zijn voor de schade die ENGIE als gevolg van de heffing van kolenbelasting heeft geleden. Anders dan ENGIE heeft betoogd is namelijk geen sprake van kennelijke, voldoende gekwalificeerde schendingen van het Unierecht of nationaal recht wegens onrechtmatige rechtspraak (te weten het arrest van de Hoge Raad in de belastingzaak), onrechtmatige wetgeving in verband met het instellen van de kolenbelasting of onrechtmatige uitvoeringshandelingen door de Belastingdienst in verband met de ingestelde kolenbelasting. Alle vorderingen van ENGIE worden dan ook afgewezen.
2.De procedure
- de dagvaardingen van 13 juni 2023;
- de akte overlegging producties met producties 1 tot en met 27;
- de akte houdende vermeerdering grondslag van eis tevens overlegging producties met producties 28 en 29;
- de conclusie van antwoord met producties 1 tot en met 4;
- het tussenvonnis van 24 januari 2024 waarin de datum voor een mondelinge behandeling voor de meervoudige kamer van deze rechtbank is bepaald;
- de akte eiswijziging c.q. eisvermeerdering tevens houdende aanvullend processtuk tevens houdende akte overlegging producties met producties 30 tot en met 32, van welke akte de paragrafen 26 tot en met 94, 98 en 99 buiten beschouwing blijven omdat deze paragrafen een niet toegestane repliek behelzen;
- de akte overlegging nadere producties met producties 33 tot en met 51.
3.De feiten
Endesa. Op 30 januari 2024 heeft de Belastingdienst het verzoek afgewezen.
4.Het geschil
‘milieubeleidsoverwegingen’in de zin van artikel 14 lid 1, letter a, tweede volzin van de Energiebelastingrichtlijn onjuist uit te leggen en (in ieder geval) de Hoge Raad in strijd met artikel 267, derde alinea, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) niet de behandeling in cassatie heeft geschorst en de procedures (die hebben geleid tot het Arrest en de uitspraak waarnaar in het Arrest wordt verwezen), althans in ieder geval de procedure waarbij ENGIE partij was, niet heeft verwezen naar het Hof voor uitleg van het begrip
‘milieubeleidsoverwegingen’in de zin van artikel 14 lid 1, letter a, tweede volzin van de Energiebelastingrichtlijn, ten aanzien van welke onrechtmatige rechtspraak de Staat ook als lidstaat van de EU aansprakelijk is voor de schade die aan ENGIE is toegebracht door de met artikel 14 van de Energiebelastingrichtlijn strijdige beslissing van de belastingkamer van de Hoge Raad als in laatste aanleg rechtsprekende Nederlandse rechter, en/of
Endesa. Met een beroep op het arrest
Kühne & Heitz [11] in samenhang met het arrest
Kempter [12] betoogt ENGIE dat de Staat c.s. haar daarom een schadevergoeding (gelijk aan de ten onrechte voldane kolenbelasting) moeten betalen. Daarnaast voert ENGIE aan dat de afwijzing van het verzoek door de inspecteur onrechtmatig is omdat deze het verzoek ten onrechte als bezwaarschrift heeft aangemerkt, wegens termijnoverschrijding (kennelijk) niet-ontvankelijk heeft verklaard en (ongemotiveerd) voorbijgegaan is aan het verzoek van ENGIE om op het verzoek te worden gehoord. Haar subsidiaire vordering grondt ENGIE op de stelling dat sprake is van lidstaataansprakelijkheid wegens onrechtmatige wetgeving, rechtspraak en/of uitvoeringshandelingen. Deze vordering is gebaseerd op (onder meer) het arrest
Brasserie du Pêcheur [13] in samenhang met het arrest
Köbler [14] .
5.De beoordeling
Kühne & Heitzheeft het Hof bepaald dat op grond van artikel 10 EG-Verdrag een bestuursorgaan een eerder definitief geworden besluit desgevraagd opnieuw moet beoordelen wanneer aan de volgende voorwaarden is voldaan:
Kemptergeldt er geen beperking in tijd voor de indiening van een verzoek tot herbeoordeling. Tussen partijen is niet in geschil dat aan de eerste twee voorwaarden van het arrest
Kühne & Heitzis voldaan. [16]
Endesa, berust op een onjuiste uitleg van het Unierecht. De rechtbank oordeelt als volgt.
Endesaheeft het Hof de gestelde prejudiciele vraag over de uitleg van de tweede volzin van artikel 14 lid 1, letter a van de Energiebelastingrichtlijn als volgt beantwoord:
Endesaop dat de Hoge Raad het Unierecht onjuist heeft uitgelegd, en wijst daarbij op twee elementen [18] :
Endesaeen onjuiste uitleg van het Unierecht heeft gegeven. Uit dat arrest blijkt dat de kolenbelasting niet had mogen worden geheven omdat die belasting evident niet (mede) is ingevoerd vanuit milieubeleidsoverwegingen, zo stelt zij. Volgens ENGIE was al bij de invoering van de kolenbelasting duidelijk dat deze belasting niet zou leiden tot een afname van het aantal draaiuren van kolencentrales (en dus niet tot minder kolenverbruik). De kolenbelasting kon daardoor niet daadwerkelijk bijdragen aan de bescherming van het milieu en is daarom in strijd met het Unierecht, aldus ENGIE.
Endesais geoordeeld over een situatie die naar de kern vergelijkbaar is met die welke de Hoge Raad in het Arrest heeft moeten beoordelen. Het betrof de situatie waarbij
“de nationale wetgever zich weliswaar op een milieudoelstelling heeft beroepen maar er in de structuur van de belasting – waarvan de opbrengsten worden aangewend voor de financiering van de kosten van het nationale elektriciteitsnet – geen dergelijke doelstelling is opgenomen, het belastingtarief wordt vastgesteld op basis van de verbrandingswaarde van de gebruikte kolen, en het gebruik van andere energieproducten die als minder schadelijk voor het milieu worden beschouwd, niet worden belast.” [20]
Endesabeoordelen of de belastingmaatregel zo was opgezet dat het gedrag van ENGIE zodanig werd of kon worden beinvloed dat het milieu beter zou worden beschermd. Daarbij besteedt de rechtbank allereerst aandacht aan de termijn die in ogenschouw moet worden genomen. Volgens ENGIE dient de beoordeling of de kolenbelasting tot gedragsverandering en een betere bescherming van het milieu heeft geleid of kan leiden, namelijk beperkt te blijven tot de periode waarin de kolenbelasting daadwerkelijk is geheven, te weten de periode van 1 januari 2013 tot 1 januari 2016. De rechtbank volgt dit standpunt niet. Daarvoor is het volgende redengevend.
Endesaonderkent dat het realiseren van een gedragsverandering en daaruitvoortvloeiende betere bescherming van het milieu een langdurig proces is of kan zijn. Het Hof houdt er rekening mee en acht het toelaatbaar dat een betere becherming van het milieu door gedragsverandering pas op de lange termijn gerealiseerd wordt en stelt geen beperkingen aan de termijn waarop die betere bescherming van het milieu moet zijn gerealiseerd. Zo overweegt het Hof in r.o. 51:
op lange termijn, wanneer ze hun milieubeschermingsdoelstelling bereiken[onderstreping Rb.], afnemen naargelang de belastingplichtigen hun gedrag aanpassen.
Endesageldt dat een belasting op een voor het milieu schadelijk product, zoals (de verbranding van) kolen, die het verbruik van dat product ontmoedigt al voldoende is om aan te nemen dat het milieu beter wordt beschermd:
Endesavolgt dat bij de beoordeling van de vraag of een belastingmaatregel een positief milieu-effect heeft als gevolg van een gedragsverandering van de belastingplichtige niet zonder meer kan worden uitgegaan van een beperkte heffingsduur als daarover niet op voorhand duidelijkheid bestond. Beoordeeld dient te worden of de maatregel ten tijde van de invoering en met de toen aanwezige kennis zou kunnen leiden tot een gedragsverandering van de belastingplichtigen, electriciteitsproducenten zoals ENGIE, welke verandering in de toekomst zou kunnen leiden tot een betere bescherming van het milieu.
directereductie van emissies. [21] De minister merkte op dat reductie (pas) aan de orde zou zijn wanneer kolencentrales minder rendabel zouden worden ten opzichte van bijvoorbeeld schonere gascentrales. Met de relatief hoge gasprijs en de lage CO2-prijs is dat
de komende jarenniet waarschijnlijk, zo verklaarde de minister destijds. [22]
Emissions Trading Systemvan de Europese Unie). [23]
Endesa(zie onder 5.5) blijkt dat niet de bedoeling van de wetgever bij invoering van de belastingmaatregel bepalend is, maar dat het erom gaat of de belastingmaatregel uiteindelijk door gedragsbeïnvloeding van de belastigplichtigen de (mede) beoogde milieubescherming realiseert of kan realiseren.
Endesa, niet op een onjuiste uitleg van het Unierecht door de Hoge Raad.
Endesaheeft het Hof geoordeeld dat een milieubeleidsmaatregel als bedoeld in artikel 14 lid 1, letter a, tweede volzin van de Energiebelastingrichtlijn als zo’n specifiek doeleinde kan worden aangemerkt. Dat is onder meer het geval wanneer een belastingmaatregel die geen louter begrotingstechnisch doel heeft en qua structuur, met name de belastinggrondslag of het belastingtarief ervan, zodanig is opgezet dat zij het gedrag van de belastingplichtigen beïnvloedt op een wijze die de verwezenlijking van het ingeroepen specifieke doeleinde mogelijk maakt, bijvoorbeeld door de betrokken producten zwaar te belasten om het verbruik ervan te ontmoedigen of door het gebruik aan te moedigen van andere producten waarvan de effecten in principe minder schadelijk zijn voor het milieu. [27] In die gevallen is aan het proportionaliteitsbeginsel en het evenredigheidsbeginsel voldaan.
Kühne & Heitzwordt voldaan, behoeft het vierde criterium geen verdere bespreking. De conclusie luidt dat de inspecteur van de Belastingdienst op grond van het arrest
Kühne & Heitzniet gehouden was om het verzoek tot ambtshalve vermindering (teruggaaf) van de geheven kolenbelasting te honoreren.
Köbler [28] en
Pêcheur [29] heeft genoemd):
Cilfit-arrest [33] van het Hof is uitgewerkt dat in de volgende gevallen geen verwijzingsplicht bestaat:
acte éclairé) of
acte clair).
1.onrechtmatige rechtspraak
‘acte clair’, stelde ten onrechte geen prejudiciële vragen en motiveerde dat vervolgens ook niet, terwijl hij daartoe gehouden was [38] ;
‘acte clair’ [39] en geen prejudiciële vragen heeft gesteld aan het Hof, betoogt ENGIE dat het niet stellen van prejudiciële vragen op zichzelf een onrechtmatige daad oplevert die recht geeft op immateriële schadevergoeding. ENGIE doet hierbij een beroep op schending van het tot het
‘aquis communautaire’behorende artikel 47 van het Handvest [40] en artikel 6 EVRM [41] . De Hoge Raad had volgens ENGIE prejudiciële vragen moeten stellen, omdat de uitleg van het materiële Unierecht niet zo evident is dat er redelijkerwijs geen ruimte is voor twijfel, zoals volgens haar blijkt uit de door de Spaanse hoogste rechter gestelde prejudiciële vragen die hebben geleid tot het arrest
Endesa.
Endesais geformuleerd. De rechtbank is van oordeel dat het zeer waarschijnlijk is dat de Hoge Raad vervolgens op basis van dat toetsingskader tot hetzelfde eindoordeel zou zijn gekomen als in het Arrest. Dit betekent dat niet voldaan is aan de derde voorwaarde voor lidstaataansprakelijkheid uit het arrest
Köbler(zie onder r.o. 5.25): een rechtstreeks causaal verband tussen de schending van de op de lidstaat rustende verplichting en de door de benadeelde geleden schade ontbreekt omdat de kolenbelasting op grond van het Unierecht is toegestaan.
Köbler(zie onder 5.25). Immers, uit het arrest
Endesablijkt dat ook wanneer de op artikel 191 VWEU gebaseerde motivering van de Hoge Raad buiten beschouwing wordt gelaten, dit niet tot een ander eindoordeel zou hebben geleid. Aan een inhoudelijke beoordeling komt de rechtbank dan ook niet toe.
Commissie/Griekenland [43] terwijl dit arrest betrekking heeft op de eerste alinea van artikel 110 VWEU en niet op de tweede alinea. Daarnaast stelt ENGIE dat artikel 110 VWEU is geschonden, omdat de Hoge Raad had moeten onderzoeken waarom de heffing van kolenbelasting niet ertoe zou leiden dat de kolenbelasting de verbruikers afhoudt, of zou kunnen afhouden dan wel de potentie en/of het oogmerk heeft om verbruikers af te houden van de aankoop van uit een andere lidstaat afkomstige kolen ten gunste van Nederlands aardgas.
beschermendewerking hebben. Daaruit blijkt dat de overwegingen van het Hof mede betrekking hebben op de tweede alinea van artikel 95 EEG-verdrag, welke alinea gelijkluidend is aan de tweede alinea van artikel 110 VWEU. Bovendien verwijst het Hof in het arrest naar eerdere uitspraken, waarin ook (of uitsluitend) de tweede alinea van artikel 95 VWEU is betrokken. [46]
Commissie/Griekenlandverwezen. Van een kennelijke, voldoende gekwalificeerde schending van het Unierecht is geen sprake.