ECLI:NL:RBDHA:2024:1375

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 januari 2024
Publicatiedatum
8 februari 2024
Zaaknummer
NL23.24138
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de afwijzing van uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vreemdelingenwet 2000

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing om aan hem uitstel van vertrek te verlenen op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Eiser, die op 10 maart 2021 asiel heeft aangevraagd in Nederland, heeft diverse gezondheidsproblemen die eerder hebben geleid tot uitstel van vertrek. Het BMA heeft zijn medische situatie beoordeeld en op 9 december 2022 een advies uitgebracht, dat op 25 januari 2023 werd aangevuld. Verweerder heeft op 21 april 2023 de aanvraag voor uitstel van vertrek afgewezen, wat door eiser werd bestreden. De rechtbank heeft het beroep op 18 december 2023 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van verweerder en een tolk.

De rechtbank oordeelt dat het beroep van eiser gegrond is, maar dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand kunnen blijven. Dit betekent dat, hoewel de rechtbank de afwijzing van de aanvraag onterecht acht, de situatie zodanig is dat het niet tot een ander resultaat zou hebben geleid, zelfs als eiser wel was gehoord. De rechtbank concludeert dat de benodigde medische zorg in Noord-Irak beschikbaar en toegankelijk is, en dat eiser niet in zijn belangen is geschaad door het ontbreken van een hoorzitting. Eiser heeft recht op een vergoeding van zijn proceskosten, die door verweerder moet worden betaald. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit van 27 juli 2023, maar laat de rechtsgevolgen in stand.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.24138
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], V-nummer: [V nummer] , eiser (gemachtigde: mr. J.P. van Mulken)
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. M. Talsma)

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing om aan hem uitstel van vertrek te verlenen op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
2. Eiser heeft op 10 maart 2021 asiel aangevraagd in Nederland. Tijdens deze asielprocedure heeft eiser verklaard dat hij diverse gezondheidsproblemen heeft. Deze gezondheidsproblemen hebben ertoe hebben geleid dat eiser enkele malen uitstel van vertrek is verleend in afwachting van een beoordeling op grond van artikel 64 van de Vw.
3. Het BMA heeft de medische situatie van eiser beoordeeld en hierover een medisch advies (het BMA-advies) uitgebracht op 9 december 2022. Namens eiser is hier schriftelijk op gereageerd en naar aanleiding hiervan is door BMA een aanvullend medisch advies (het aanvullend advies) uitgebracht op 25 januari 2023. Uit dit aanvullend BMA-advies blijkt dat de reactie van eiser niet leidt tot een wijziging van het eerdere BMA-advies. Vervolgens heeft verweerder bij besluit van 21 april 2023 de ambtshalve beoordeling om toepassing van artikel 64 van de Vw afgewezen.
4. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing. Bij het bestreden besluit van 27 juli 2023 heeft verweerder het bezwaar kennelijk ongegrond verklaard. Verweerder is dus bij de afwijzing van de ambtshalve beoordeling aangaande de toepassing van artikel 64 van de Vw gebleven.
5. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Verweerder heeft op het beroep van eiser gereageerd door indiening van een verweerschrift.
6. De rechtbank heeft het beroep op 18 december 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, de heer G. Hassan-Bernard als tolk en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Vrijstelling griffierecht
7. Eiser heeft om vrijstelling verzocht van het griffierecht wegens betalingsonmacht. Eiser heeft aannemelijk gemaakt dat hij niet over voldoende inkomsten of vermogen beschikt om het verschuldigde bedrag aan griffierecht te betalen. Het beroep op betalingsonmacht slaagt. Eiser wordt in deze procedure daarom vrijgesteld van de verplichting om griffierecht te betalen.
Inhoudelijke beoordeling
8. De rechtbank beoordeelt of verweerder ervan mocht afzien om aan eiser uitstel van vertrek te verlenen. Deze beoordeling zal plaatsvinden aan de hand van de door eiser ingediende beroepsgronden.
9. De rechtbank is van oordeel dat het beroep van eiser gegrond is maar dat de rechtgevolgen van het bestreden besluit in stand kunnen blijven. Hierna zal de rechtbank uitleggen hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Wat is de medische situatie van eiser?
10. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1987 en heeft de Iraakse nationaliteit. Hij heeft, gelijktijdig met zijn echtgenote, een asielaanvraag ingediend. Deze asielaanvraag is op 12 juli 2022 afgewezen. Op grond van artikel 64 van de Vw is destijds aan eiser en aan zijn echtgenote wel (voorlopig) uitstel van vertrek verleend.
11. Uit de medische stukken blijkt dat eiser diverse medische klachten heeft. De voornaamste medische problemen zijn een ritmestoornis van het hart en een chronische leverontsteking (Hepatitis B). De ritmestoornis kan leiden tot duizeligheid en flauwvallen. Eiser wordt voor zijn medische problematiek behandeld. Eiser staat onder controle bij zowel een cardioloog als bij een MDL-arts en gebruikt medicatie.
11. Uit het BMA-advies volgt – zakelijk weergegeven – dat eiser voor zijn ritmestoornis het medicijn flecainide gebruikt. Er is (langdurige) follow up door een cardioloog en de bij eiser geplaatste looprecorder wordt regelmatig uitgelezen. Zonder medicatie kan eiser last krijgen van duizeligheid en flauwvallen/collaps. Ook is er een kans op plotse hartdood of ernstige schade wanneer een collaps op een gevaarlijke plaats gebeurt. Dit laatste gegeven kan leiden tot het ontstaan van een medische noodsituatie op korte termijn. Eiser kan onder voorwaarden reizen als hij zijn medicatie in handbagage meeneemt en (daardoor) tijdig kan innemen. Tot slot volgt uit het BMA-advies dat behandeling voor de klachten van eiser in Irak aanwezig is. Voor de ritmestoornis van eiser is deze behandeling onder andere aanwezig in
Rizgary Teaching Hospitalin Erbil. Ook de door eiser gebruikte medicatie is in Erbil aanwezig. In het aanvullend advies van 25 januari 2023 wordt het eerdere BMA-advies gehandhaafd.
Het bestreden besluit
13. Verweerder heeft de aanvraag van eiser afgewezen en het bezwaar tegen deze afwijzing kennelijk ongegrond verklaard. Verweerder onderbouwt deze beslissing aan de hand van diverse elementen. Allereerst overweegt verweerder dat eiser er niet in is geslaagd om aan te tonen dat het advies van BMA niet aan de daaraan te stellen eisen voldoet. Eiser heeft volgens verweerder ook onvoldoende aangetoond dat de door hem benodigde zorg niet beschikbaar dan wel niet toegankelijk is. De door eiser overgelegde informatie is van algemene aard en ziet niet op zijn persoonlijke situatie. In dat kader stelt verweerder ook vast dat eiser onvoldoende concreet heeft gemaakt hoe hoog de kosten van zorg in Irak zijn en of hij mogelijk door derden geholpen kan worden bij betaling van deze zorgkosten. Eiser kan ook onder voorwaarden reizen. Tot slot stelt verweerder dat de hoorplicht niet geschonden is omdat aanstonds gebleken is dat de bezwaren van betrokkene ongegrond zijn.
13. Eiser voert in zijn beroep een aantal gronden aan tegen het bestreden besluit. De rechtbank zal deze gronden hieronder bespreken.
Algemene beroepsgrond
15. De rechtbank stelt vast, alvorens de specifieke gronden van beroep te bespreken, dat eiser in het beroepsschrift (deels) heeft verwezen naar hetgeen hij in bezwaar heeft aangevoerd, met het verzoek dat als geheel herhaald en ingelast te beschouwen. Omdat verweerder hierop in het besluit in primo en in het bestreden besluit gemotiveerd is ingegaan en omdat in beroep verder niet is aangegeven in hoeverre de motivering van verweerder in het bestreden besluit tekortschiet, is de rechtbank van oordeel dat deze algemene beroepsgrond niet kan worden beschouwd als een gemotiveerde betwisting van het bestreden besluit. Deze algemene beroepsgrond kan dan ook niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit.

Vergewisplicht

16. Eiser voert in beroep aan dat de behandelingen die hij nodig heeft, in Noord-Irak niet aanwezig zijn, dan wel niet beschikbaar en niet toegankelijk zijn. Als toelichting hierop voert eiser aan dat het BMA-advies niet compleet is omdat het niets vermeldt over de mogelijkheid van eiser om te kunnen werken en alleen de beschikbaarheid van behandelmogelijkheden in algemeen medisch-technische zin aanduidt. Verweerder kan daarom niet (enkel) verwijzen naar de adviezen van BMA.
16. Voor zover eiser hiermee betoogt dat verweerder niet heeft voldaan aan de vergewisplicht overweegt de rechtbank als volgt.
18. Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken dat het BMA-advies inhoudelijk niet concludent1 is of niet zorgvuldig tot stand is gekomen. Evenmin is gebleken dat verweerder onzorgvuldig handelt door zich (hoofdzakelijk) op dit BMA-advies te baseren. Verweerder heeft zich op het standpunt mogen stellen dat hoewel er een medische noodsituatie op korte termijn kan ontstaan, de behandelmogelijkheden hiervoor reeds uitgezocht zijn en ook het risico op plotseling overlijden (door
sudden cardiac arrest)
1. ABRvS 3 november 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2984.
voldoende onderkend is in het BMA-advies. Verweerder heeft hierbij ook kunnen betrekken dat eiser geen informatie naar voren heeft gebracht die twijfels oproept over de juistheid van het BMA-advies. Het BMA heeft zich bij het opstellen van dit advies (en het aanvullend advies) gebaseerd op informatie van de behandelaars van eiser. Het BMA en de behandelaars van eiser hebben zich bij het beoordelen van de medische toestand van eiser dus gebaseerd op dezelfde medische gegevens. Een verschil in inzicht over de uit die gegevens te trekken conclusie betekent op zichzelf niet dat het BMA-advies en de aanvulling daarop niet zorgvuldig, inzichtelijk en concludent zijn.
19. Verweerder heeft daarom voldaan aan zijn vergewisplicht. Deze beroepsgrond van eiser slaagt niet.
Is de benodigde zorg beschikbaar in Noord-Irak?
20. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat de door hem benodigde medische behandeling in (Noord-)Irak niet beschikbaar is. Eiser wijst ter onderbouwing (kort samengevat) op zijn persoonlijke (medische) situatie, op algemene landeninformatie en door zijn gemachtigde verkregen informatie vanuit enkele ziekenhuizen in Noord-Irak.
21. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de door eiser benodigde zorg in (Noord-)Irak beschikbaar is. Verweerder kon zich daarbij ook baseren op het (aanvullend) BMA-advies. Dit advies vermeldt voor eiser feitelijk beschikbare zorg, in dit geval cardiologische behandeling, concreet in een specifiek ziekenhuis (
Rizgary Teaching Hospital). Hoewel eiser landeninformatie en verklaringen heeft overgelegd waarin gesteld wordt dat de benodigde behandeling niet beschikbaar is, overweegt de rechtbank dat deze landeninformatie en deze verklaringen, die zien op andere ziekenhuizen dan
Rizgary Teaching Hospital, het advies van BMA op dit punt niet kunnen ontkrachten. Hetgeen in het BMA-advies is opgenomen over de beschikbaarheid van medicatie is door eiser niet bestreden zodat ook dat onderdeel van het BMA-advies standhoudt.
21. Eiser heeft kort voor de zitting een brief van zijn behandelend cardioloog, dr. [A] , overgelegd. In deze brief van 14 december 2023 stelt dr. [A] – zakelijk weergegeven – dat de academische kennis en de zorg voor een patiënt als eiser mogelijk tekort zullen schieten. Dat een cardioloog, looprecorder en (indien nodig) een ICD aanwezig zijn in het
Rizgary Teaching Hospitalis onvoldoende garantie dat er voldoende expertise is. De benodigde expertise is, volgens dr. [A] , een cardioloog die gespecialiseerd is in elektrofysiologie en genetische cardiologie.
21. De hiervoor weergegeven informatie van dr. [A] leidt niet tot een ander oordeel. Gelet op wat in beroep is aangevoerd en gelet op de BMA-adviezen is niet aannemelijk gemaakt dat de door dr. [A] beschreven cardiologische zorg voor eiser in de (zeer) nabije toekomst beschikbaar moet zijn om het ontstaan van een medische noodsituatie op korte termijn te voorkomen. Reeds daarom slaagt het beroep op dit punt niet.
21. Voor zover eiser betoogt dat de voor hem beschikbare zorg in Irak op hetzelfde niveau als de zorg in Nederland moet liggen, geldt dat van belang is of de behandeling in het land van herkomst voldoende is om een medische noodsituatie te voorkomen. Dat een
behandeling in het land van herkomst passend moet zijn om een medische noodsituatie te voorkomen, volgt ook uit de arresten
Paposhvili2 en
Savran3. Voor verweerder bestaat geen verplichting om ongelijkheid in het niveau van de zorg tussen de uitzettende staat en het land van herkomst op te vangen.4 Deze beroepsgrond slaagt niet.
Is de benodigde zorg toegankelijk in (Noord-)Irak?
25. Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder nader onderzoek had moeten doen naar de toegankelijkheid van een theoretisch aanwezig geachte behandeling in Irak. Verweerder kan niet alleen maar leunen op het BMA-advies en houdt ten onrechte geen rekening met andere bronnen en informatie. Er zijn ook aanknopingspunten om te twijfelen aan de inhoud en juistheid van het BMA-advies op dit punt. Verweerder voldoet niet aan toetsingskader uit het arrest
Paposhvili. Eiser stelt bij uitzetting een reëel risico op ernstige, snelle en onomkeerbare achteruitgang van zijn gezondheid te lopen. Verweerder heeft verzuimd om voldoende onderzoek te doen en om de persoonlijke omstandigheden van eiser (voldoende) te betrekken bij de beoordeling van de toegankelijkheid van de benodigde zorg. Eiser neemt daarom het standpunt in dat aan verweerder is om de twijfels over de (mate van) daadwerkelijke toegang van eiser tot medische zorg in (Noord-)Irak weg te nemen.
25. Naar de rechtbank begrijpt stelt eiser zich op het standpunt dat de bewijslast met betrekking tot de toegankelijkheid van de benodigde zorg niet bij hem maar bij verweerder berust. De rechtbank is echter van oordeel dat verweerder in het bestreden besluit van de juiste bewijslastverdeling is uitgegaan. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) - ook van na het Cannabisarrest van 22 november 20225 - is het aan de vreemdeling om aannemelijk te maken dat hij op grond van zijn slechte gezondheid een reëel risico in de zin van artikel 3 van het EVRM loopt en dat de medische zorg, als deze beschikbaar is, in zijn geval niet feitelijk toegankelijk is. Dit hoeft geen
‘clear proof’te zijn. Dit betekent dat het aan de vreemdeling is om aannemelijk te maken wat de kosten van de behandeling zijn in het land van herkomst of land van terugkeer. Vervolgens is het aan de vreemdeling, als hij stelt dat de behandeling om financiële of andere redenen voor hem feitelijk niet toegankelijk is, om dat aannemelijk te maken. Als de vreemdeling aan deze bewijsmaatstaf heeft voldaan, dan is het aan verweerder om de twijfel over een mogelijke schending van artikel 3 van het EVRM weg te nemen.6
25. De rechtbank overweegt dat eiser ten aanzien van de kosten van medische behandeling in Irak algemene landeninformatie heeft overgelegd en (aantoonbaar) geprobeerd heeft om bij
Rizgary Teaching Hospitalinformatie te verkrijgen over de kosten van behandeling. Dit heeft echter geen resultaat gehad. Hoe spijtig dit ook is, uiteindelijk geldt dat door eiser geen informatie over de (exacte) kosten van medische behandeling overgelegd is. De rechtbank gaat in de beoordeling van dit gegeven uit. Dit leidt ertoe dat verweerder terecht aan eiser heeft tegengeworpen dat hij geen stukken heeft overgelegd waaruit blijkt dat eiser de zorg in Irak niet kan betalen. Ook terecht door verweerder tegengeworpen dat eiser niet nader onderbouwd heeft wat de kosten van zijn behandeling
2 EHRM 13 december 2016, nr. 41738/10, ECLI:CE:ECHR:2016:1213 (
Paposhvilit. België).
3 EHRM 7 december 2021, nr. 57467/15, ECLI:CE:ECHR:2021:1207 (
Savrant. Denemarken).
4 ABRvS 8 september 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3422, r.o. 2.1.
5 HvJEU 22 november 2022, (C-69/21), ECLI:EU:C:2022:913.
6 ABRvS 26 mei 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2046, r.o. 4.1.
zijn en hoe deze kosten zich verhouden ten opzichte van de eigen financiële situatie van eiser.
28. Voor zover eiser aanvoert dat hij door van zijn gezondheidstoestand niet in staat kan worden geacht om te werken is de rechtbank van oordeel dat hij deze stelling niet aannemelijk heeft gemaakt. De rechtbank merkt hierbij op dat uit het dossier blijkt dat eiser eerder in Irak gewerkt heeft terwijl hij al last had van gezondheidsklachten. Inmiddels wordt eiser behandeld en gebruikt hij medicijnen. De rechtbank vindt het daarom niet op voorhand aannemelijk dat eiser in Irak niet kan werken. Eiser heeft ook geen objectieve informatie overgelegd waaruit volgt dat hij niet zou kunnen werken met zijn ziekte. Uit de door eiser overgelegde brief van dr. [A] van 14 december 2023 blijkt eerder het tegendeel. In deze brief is namelijk opgenomen dat wanneer stresspieken adequaat worden vermeden
‘(…) zou patiënt cardiaal gezien in staat moeten zijn te werken.’
Uit deze zinsnede volgt naar het oordeel van de rechtbank niet dat eiser niet (meer) kan werken bij terugkeer naar (Noord-)Irak. Deze beroepsgrond van eiser slaagt daarom niet.
(On)partijdigheid BMA en verzoek benoeming deskundige
29. Eiser stelt zich op het standpunt dat er in algemene zin getwijfeld kan worden aan de onpartijdigheid van het BMA-advies omdat BMA en de IND vallen onder het Ministerie van Justitie en Veiligheid en BMA in opdracht van de IND werkt. Op de zitting heeft eiser aangevoerd dat hij geen financiële middelen heeft om een contra-expertise te financieren. Volgens eiser bestaat er gerede twijfel ten aanzien van de inhoud van het BMA-advies gelet op de voorliggende (medische) stukken in deze zaak. Gelet op deze door eiser aangevoerde omstandigheden heeft eiser de rechtbank op de zitting verzocht om een onafhankelijk deskundige aan te stellen.
29. Volgens vaste rechtspraak is een advies van het BMA een deskundigenadvies aan verweerder voor de uitoefening van zijn bevoegdheden. Als verweerder een BMA-advies aan zijn besluitvorming ten grondslag legt, moet verweerder er zich op grond van artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van vergewissen dat dit advies – naar wijze van totstandkoming – zorgvuldig en – naar inhoud – inzichtelijk en concludent is. Het is aan de vreemdeling om concrete aanknopingspunten aan te voeren voor twijfel aan de inhoud van het BMA-advies.7
29. De rechtbank overweegt dat het enkele feit dat de BMA en de IND onder de verantwoordelijkheid van hetzelfde ministerie vallen en BMA in opdracht van de IND werkt onvoldoende is om de stelling te rechtvaardigen dat de artsen van het BMA niet onpartijdig zijn.8 Er moet namelijk sprake zijn van concrete, objectieve omstandigheden die de vrees rechtvaardigen dat de adviseurs onvoldoende onpartijdig hebben gehandeld. Dergelijke omstandigheden zijn door eiser niet gesteld. Dat er gerede twijfel zou bestaan over de inhoud van het BMA-advies, betekent nog niet dat daaruit volgt dat de arts(en) van BMA partijdig zouden zijn.
7 Zie bijvoorbeeld ABRvS 23 februari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:570.
8 EHRM 8 oktober 2015, nr. 77212/12, ECLI:CE:ECHR:2015:1008 (
Korošect. Slovenië).
32. Voor zover eiser betoogt dat hij in een ongelijke bewijspositie verkeert, overweegt de rechtbank dat er geen sprake is van een ongelijke bewijspositie zoals bedoeld in het arrest
Korošec. Dat eiser niet de financiële middelen heeft om een deskundige in te schakelen, is niet doorslaggevend. Van belang is of eiser voldoende in staat is (gesteld) om (medische) stukken naar voren te brengen om het BMA-advies te weerspreken. Eiser gedurende het verloop van zijn procedure meerdere medische stukken overgelegd. Er is dus sprake van
equality of arms, evenwicht tussen eiser en verweerder in de mogelijkheden voor het overleggen van bewijsmateriaal. Eiser heeft de mogelijkheid (gehad) om met stukken van zijn behandelaars de zorgvuldigheid, inzichtelijkheid en concludentie van het BMA-advies aan de orde stellen.9 Omdat eiser voldoende gelegenheid heeft gehad om in voldoende mate weerwoord te bieden aan het BMA-advies en de inhoud van deze zaak daar anderszins ook geen verdere aanleiding toe geeft, zal de rechtbank geen onafhankelijk deskundige benoemen.10 De beroepsgrond slaagt niet.

Heeft verweerder onzorgvuldig gehandeld door eiser niet te horen?

33. Eiser voert aan dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen omdat hij niet is gehoord op grond van artikel 7:2 van de Awb. Ook is er geen sprake van een uitzondering op de hoorplicht op grond van artikel 7:3 van de Awb. Eiser heeft door het handelen van verweerder ook niet de kans gekregen om nadere medische stukken te overleggen of om nadere gegevens aan te leveren over de beschikbaarheid en toegankelijkheid van zorg in Irak. Verweerder heeft ook verzuimd om nader onderzoek te verrichten naar de betekenis van door eiser overgelegde doktersverklaringen en onderzoek te doen naar de financiële middelen en het sociale netwerk in het land van herkomst.
33. De ABRvS heeft in 2022 nadere duiding gegeven aan de invulling van de hoorplicht op grond van artikel 7:2 van de Awb.11 Uit deze uitspraak volgt – zakelijk weergegeven – dat verweerder terughoudend met uitzonderingen op de hoorplicht moet omgaan. Deze vereiste terughoudendheid heeft verweerder in deze zaak niet in acht genomen.
33. De rechtbank betrekt bij dit oordeel dat er bij eiser sprake is van een aanzienlijke medische problematiek. Eiser heeft in het bezwaarschrift onder andere nieuwe medische informatie overgelegd en verklaard dat hij nog wacht op informatie uit Irak. Daarnaast heeft eiser feitelijke stellingen naar voren gebracht over de toegankelijkheid van de medische zorg voor hem. Op grond van wat hij in zijn bezwaarschrift heeft aangevoerd heeft verweerder niet van het horen van eiser kunnen afzien.
33. Gelet op het voorafgaande slaagt de beroepsgrond van eiser op dit punt.
9 ABRvS van 30 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1674, r.o. 9.2.3.
10 Idem, r.o. 9.2.2.
11 ABRvS 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1918.

Conclusie en gevolgen

37. Het beroep is gegrond, omdat het bestreden besluit in strijd is met artikel 7:2 van de Awb. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. Maar de rechtbank laat met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand. Dit, omdat gebleken is dat ook als verweerder eiser wel had gehoord dit niet tot een ander resultaat had geleid. Ook in dat geval was eiser er niet in geslaagd om aan te tonen dat medische zorg in (Noord-)Irak voor hem niet beschikbaar en/of niet toegankelijk is. De rechtbank heeft hiervoor al geoordeeld dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de door eiser benodigde medische zorg in
(Noord-)Irak beschikbaar en toegankelijk is. Omwille van dit oordeel wordt eiser niet in zijn belangen geschaad door het ontbreken van een hoorzitting. Dat betekent dat eiser ondanks de gegrondverklaring van dit beroep geen uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw zal worden verleend.
38. Omdat het beroep gegrond is, heeft eiser recht op een vergoeding van zijn proceskosten. Verweerder moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt
€ 1.750,- omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep van eiser gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit van 27 juli 2023;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
  • veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.750,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, rechter, in aanwezigheid van mr. M.M.A.F.C. Lienaerts, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
zaaknummer: NL23.24138
10
29 januari 2024

Documentcode: [Documentcode]