ECLI:NL:RBDHA:2024:13379

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 augustus 2024
Publicatiedatum
22 augustus 2024
Zaaknummer
AWB 24/7629
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag Somaliër op basis van taalanalyse en herkomst

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 13 augustus 2024, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser, van Somalische nationaliteit, had op 4 juni 2022 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, welke door de minister op 23 april 2024 als kennelijk ongegrond werd afgewezen. De rechtbank behandelt het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening op 5 juli 2024. De rechtbank concludeert dat de minister de herkomst van eiser niet geloofwaardig acht, gebaseerd op een taalanalyse die aantoont dat eiser niet te herleiden is tot de spraakgemeenschap binnen Zuid-Somalië. Eiser stelt dat hij problemen heeft gehad met Al-Shabaab en dat zijn asielrelaas niet voldoende is getoetst. De rechtbank oordeelt dat de minister de vergewisplicht heeft nageleefd en dat de afwijzing van de asielaanvraag terecht is. Eiser heeft onvoldoende bewijs geleverd voor zijn medische klachten en de minister heeft terecht geen uitstel van vertrek verleend. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de afwijzing van de asielaanvraag.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 24/7629

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 augustus 2024 in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. H. Tadema),
en
de minister van Asiel en Migratie [1] ,
(gemachtigde: mr. S. Kowsari).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Eiser heeft op 4 juni 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft met het bestreden besluit van 23 april 2024 deze aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond. Ook heeft de minister ambtshalve besloten om aan eiser geen uitstel van vertrek te verlenen op medische gronden.
1.1.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep, samen met het verzoek om een voorlopige voorziening hangende dit beroep [2] , op 5 juli 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als kennelijk ongegrond. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. Het beroep is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het asielrelaas
4. Eiser legt – samengevat weergegeven – aan zijn asielrelaas het volgende ten grondslag. Eiser stelt van Somalische nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 2004 in Jilib (Somalië). Daar is hij ook opgegroeid. Hij behoort tot de [stam 1] , net als zijn ouders. [3] Het gebied was in handen van Al-Shabaab, die veel dingen verbood. Zijn koranleraar heeft hem geprobeerd te ronselen voor Al-Shabaab. Hij was toen ongeveer 13 jaar oud en heeft hier niet op gereageerd. Kort daarna zijn gewapende mannen van Al-Shabaab bij hem thuis binnengevallen. De mannen hebben zijn moeder en zussen mishandeld en alle bezittingen en vee meegenomen. Dit heeft zich nog tweemaal herhaald. Bij de laatste keer dreigden de mannen eiser, zijn moeder en zijn zussen te vermoorden als eiser zich niet aansloot bij Al-Shabaab. Op aandringen van zijn moeder is eiser samen met zijn oudere zus gevlucht. Hij kon niemand om bescherming vragen, omdat Al-Shabaab machtig is. In het verleden is de vader van eiser overleden. Eiser denkt dat zijn vader door Al-Shabaab is vermoord.
Het bestreden besluit
5. Het asielrelaas van eiser bevat volgens de staatsecretaris de volgende relevante elementen:
1. identiteit, nationaliteit en herkomst;
2. problemen met Al-Shabaab.
5.1.
De minister stelt zich hierover op het standpunt dat de identiteit en nationaliteit van eiser geloofwaardig zijn. De herkomst van eiser wordt niet geloofwaardig geacht. Uit het rapport taalanalyse van het Team Onderzoek en Expertise Land en Taal (TOELT) van 20 december 2023 (rapport taalanalyse) blijkt dat eiser eenduidig niet te herleiden is tot de spraakgemeenschap binnen Zuid-Somalië.
5.2.
Omdat de minister de gestelde herkomst uit Zuid-Somalië (element 1) niet geloofwaardig acht, acht de minister de verklaringen van eiser over de problemen die hij stelt te hebben gehad met Al-Shabaab (element 2) ook niet geloofwaardig. De door eiser gestelde problemen met Al-Shabaab bij terugkeer naar het herkomstgebied wordt niet aannemelijk geacht, vanwege het feit dat de herkomst van eiser niet geloofwaardig is bevonden. De minister concludeert daarom dat de asielaanvraag wordt afgewezen als kennelijk ongegrond.
5.3.
De minister concludeert verder dat er geen aanleiding is om eiser uitstel van vertrek vanwege medische redenen te verlenen zoals bedoeld in artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). De reden hiervoor is dat eiser niet met medische stukken heeft onderbouwd dat hij een medische behandeling ondergaat.
Heeft de minister de herkomst van eiser niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht?
6. Eiser voert aan dat de minister ten onrechte op basis van de taalanalyse heeft geconcludeerd dat hij niet te herleiden is tot de [stam 1] in Jilib in Zuid-Somalië. Eiser is van mening dat bij de interpretatie van de uitkomsten van de taalanalyse rekening had moeten worden gehouden met zijn persoonlijke omstandigheden. Eiser voert hiertoe aan dat hij is opgevoed door zijn moeder die tot de [stam 2] behoort. De [stam 2] bevindt zich in het noorden van Somalië, tegen Ethiopië aan. De taal van de [stam 2] werd thuis gesproken. Tijdens het afnemen van de taalanalyse is volgens eiser gevraagd om te spreken in de taal die thuis werd gesproken. Dat verklaart dat de woorden en de uitspraak die eiser gebruikte tijdens de taalanalyse niet overeenkomen met de door eiser opgegeven afkomst van de [stam 1] in Jilib. Eiser heeft tijdig, al tijdens het gesprek met de taalanalist, verwezen naar de [stam 2] -herkomst van zijn moeder. Eiser kan gelet op zijn leeftijd en de stress die hij ervoer niet overzien dat hij eerder duidelijkheid had moeten verschaffen over de etniciteit van zijn ouders. Eiser brengt ook naar voren dat hij sinds zijn dertiende levensjaar onderweg is geweest en daarbij ook taalelementen zal hebben opgepikt van de omgeving waarin hij zich bevond tijdens zijn reis. Ook heeft eiser een gedetailleerde beschrijving van zijn herkomst en herkomstgebied gegeven. Dit had de minister ertoe moeten brengen uit te gaan van geloofwaardigheid van eisers geboorteplaats, de leefomstandigheden en de problemen die eiser in en rond Jilib ondervond met Al-Shabaab. Er is ten onrechte niet getoetst of de informatie die eiser over Jilib heeft verschaft wel of niet klopt. Eiser voert verder aan dat de minister niet aan zijn vergewisplicht heeft voldaan. Omdat de argumenten van eiser tegen de conclusie van de taalanalyse voldoende inhoud hebben, kon de minister niet volstaan met het enkel overnemen van deze conclusie. Het besluit is gelet op het bovenstaande onvoldoende gemotiveerd.
6.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat de herkomst van eiser niet wordt gevolgd.
6.1.1.
De rechtbank stelt voorop dat het aan eiser is om zijn gestelde herkomst aannemelijk te maken. Eiser heeft geen documenten overgelegd ter staving van zijn herkomst. Door in het kader van het onderzoek naar de nationaliteit, dan wel naar het land of de plaats van herkomst van de desbetreffende vreemdeling, een taalanalyse te laten uitvoeren, komt de minister de vreemdeling tegemoet bij de voldoening aan de op hem rustende verplichting om de aan zijn aanvraag ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden aannemelijk te maken, als twijfel is gerezen aan de gestelde herkomst.
6.1.2.
Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) volgt dat een advies van TOELT [4] een deskundigenadvies is aan de minister ten behoeve van de uitvoering van zijn bevoegdheden. Het bestuursorgaan mag op het advies van een deskundige afgaan, nadat het is nagegaan of dit advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. [5] Als een partij concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies, de begrijpelijkheid van de in het advies gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop naar voren heeft gebracht, mag het bestuursorgaan niet zonder nadere motivering op het advies afgaan.
6.2.
De rechtbank is van oordeel dat uit het bestreden besluit en het verhandelde ter zitting blijkt dat de minister heeft voldaan aan de hiervoor genoemde vergewisplicht. Daartoe is van belang dat de minister de deskundigheid van de taalanalist en de zorgvuldigheid van de taalanalyse heeft gecontroleerd. Ook heeft de minister de geluidsopname van de taalanalyse beluisterd om te controleren of de taalanalist, zoals eiser stelt, aan eiser heeft gevraagd om te spreken “zoals hij thuis sprak”. Dit zou de reden zijn dat eiser tijdens de taalanalyse de [stam 2] -taal van zijn moeder sprak. Dit is echter niet aan eiser gevraagd. De minister stelt dat uit de geluidsopname blijkt dat aan eiser de instructie is gegeven om zo natuurlijk mogelijk te spreken zoals hij dat in het land van herkomst gewend was. De rechtbank is van oordeel dat - anders dan eiser op zitting heeft betoogd - deze instructie en hetgeen dat eiser stelt dat tegen hem is gezegd wezenlijk van elkaar verschillen. Ook volgt uit het rapport taalanalyse dat de taalanalist op de hoogte was van de verklaring van eiser dat zijn moeder [stam 2] is. Daargelaten dat eiser tijdens de taalanalyse pas voor het eerst de [stam 2] -etniciteit van zijn moeder heeft benoemd, gaat de rechtbank er daarom vanuit dat de taalanalist dit bij zijn beoordeling heeft betrokken. Eiser heeft dan ook onvoldoende concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming en de daaropvolgende conclusies van de taalanalyse naar voren gebracht. Ook heeft eiser de inhoud van de taalanalyse niet betwist aan de hand van een contra-expertise. [6] De minister gaat er ook terecht vanuit dat de conclusies in het rapport taalanalyse inzichtelijk zijn en dat het ook inzichtelijk is hoe tot die conclusies is gekomen. De minister mocht daarom uitgaan van de juistheid van de conclusies in het rapport taalanalyse en heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat het Somalisch van eiser niet te herleiden is tot de spraakgemeenschap binnen Zuid-Somalië.
6.2.1.
De vraag die zich vervolgens voordoet is of de minister op basis van het rapport taalanalyse terecht heeft geconcludeerd dat de gestelde Zuid-Somalische herkomst van eiser ongeloofwaardig is. De rechtbank is van oordeel dat de minister voldoende heeft gemotiveerd dat de conclusie uit het rapport taalanalyse afbreuk doet aan de door eiser gestelde Zuid-Somalische herkomst. De minister wijst er terecht op dat eiser gelet op de door hem aangevoerde Zuid-Somalische herkomst en levensloop, het Zuid-Somalisch op moedertaalniveau zou moeten beheersen, ook als zou worden aangenomen dat zijn moeder [stam 2] is. Eiser stelt namelijk tot zijn dertiende levensjaar in Jilib, Zuid-Somalië te hebben gewoond en op een koranschool te hebben gezeten waar hij les kreeg van Al-Shabaab. Ook deed hij boodschappen in de omgeving. Daaruit volgt dat eiser veelvuldig in aanraking is geweest met mensen die het Zuid-Somalische dialect spraken. Daarbij heeft de taalanalist aangegeven dat eiser niets weet te vertellen over de cultuur van zijn bevolkingsgroep [stam 1] en ook geen uitgebreide, correcte en gedetailleerde informatie weet te geven over zijn gestelde herkomstgebied. Dit wordt door eiser ook niet betwist. Dat eiser tijdens zijn combigehoor aanmeld- en nadergehoor juiste antwoorden heeft gegeven op herkomstvragen, betekent niet dat dit had moeten leiden tot een ander standpunt omtrent het herkomstgebied van eiser. De minister heeft namelijk opgemerkt dat dit – anders dan de vragen die zijn gesteld tijdens de taalanalyse – algemene vragen betreffen. Ook wijst de minister er terecht op dat eiser bij het aanmeld- en nadergehoor heeft verklaard dat zijn vader en moeder tot de etniciteit [stam 1] in Jilib behoren. Eiser heeft hierover bij de correcties en aanvullingen geen opmerking gemaakt. Pas voor het eerst bij de taalanalyse heeft eiser aangegeven dat zijn moeder tot de [stam 2] behoort. De minister wordt gevolgd in haar opvatting dat eiser hier niet consequent over heeft verklaard, terwijl dit wel van hem had mogen worden verwacht. Eiser heeft namelijk onvoldoende onderbouwd op welke wijze zijn gestelde medische en psychische omstandigheden een rol speelden tijdens de afname van de gehoren en taalanalyse. Hierbij merkt de rechtbank op dat uit het dossier niet blijkt dat eiser op enig moment tijdens het afnemen van de gehoren of de taalanalyse dermate last had van psychische problemen dat deze zijn verklaringen of manier van uitdrukken hebben beïnvloed. Tot slot volgt de rechtbank de minister dat het betoog van eiser dat zijn uitspraak is beïnvloed doordat hij - sinds zijn vertrek op dertienjarige leeftijd uit Zuid- Somalië - veel omgang heeft gehad met Ethiopiërs en andere Somali’s, onvoldoende aanknopingspunt biedt om tot een ander standpunt omtrent het herkomstgebied te komen. De rechtbank is daarom van oordeel dat de minister de gestelde Zuid-Somalische herkomst van eiser niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht.
Moest de minister het asielrelaas van eiser toetsen?
7. Eiser betoogt verder dat de minister ten onrechte het terugkeerrisico naar Zuid-Somalië niet heeft beoordeeld.
7.1
Eiser stelt dat zijn problemen met Al-Shabaab (het tweede relevante element) zich in Zuid-Somalië hebben voorgedaan en dat hij aldaar een reëel risico loopt op een schending van artikel 3 van het EVRM. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling volgt dat een asielrelaas enkel betekenis heeft tegen de achtergrond van de identiteit, nationaliteit en herkomst en dat de minister bij het ongeloofwaardig achten van – in dit geval – de herkomst niet verder hoeft te toetsen aan het asielrelaas. [7] Nu de minister de Zuid-Somalische herkomst van eiser niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht, is de minister dan ook terecht niet toegekomen aan de vraag of eiser bij terugkeer naar Zuid-Somalië een reëel risico loopt op een schending van artikel 3 van het EVRM.
Heeft eiser terecht geen uitstel van vertrek om medische redenen gekregen?
8. Eiser stelt dat hem, vanwege de ernst van zijn medische problematiek uitstel van vertrek moet worden verleend. Vanwege psychische problemen die veroorzaakt zijn door traumatische ervaringen uit het verleden, heeft hij geregeld gesprekken met een psycholoog. Ook heeft hij last van zijn urineweg. Eiser is van mening dat de minister meer aandacht had moeten besteden aan zijn medische omstandigheden en dan met name dat fysieke klachten hun oorsprong hebben in psychische problematiek. Ter onderbouwing heeft eiser een journaal van het Gezondheid Zorg Asielzoekers (GZA) overgelegd in de periode van 5 november 2022 tot en met 3 mei 2024 en informatie van [naam], physician assistent van de vakgroep urologie van het ziekenhuis Gelderse Vallei van 8 december 2022. Op zitting heeft eiser aangegeven dat hij in de noodopvang verblijft waar geen voorzieningen zijn voor (het starten van of doorverwijzen naar) een behandeling bij een psycholoog. Dat hij geen behandeling ontvangt voor zijn psychische problemen kan daarom niet aan hem worden tegengeworpen.
8.1
Op grond van paragraaf A3/7.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) verleent de minister uitstel van vertrek als de vreemdeling medisch gezien niet in staat is om te reizen of als er een reëel risico bestaat op schending van artikel 3 van het EVRM om medische redenen. Uit paragraaf A3/7.1.3. van de Vc 2000 volgt dat er uitsluitend sprake is van een reëel risico indien uit het advies van het Bureau Medische Advisering (BMA) blijkt dat het achterwege blijven van de medische behandeling naar alle waarschijnlijkheid zal leiden tot een medische noodsituatie.
8.1.1
Uit paragraaf A3/7.2.4 van de Vc 2000 volgt onder meer, dat door de vreemdeling in ieder geval bewijsmiddelen moeten worden overgelegd waaruit blijkt bij wie hij onder behandeling is, voor welke medische klachten hij wordt behandeld of wat de start, het beloop en de verwachtte duur van de behandeling is.
8.1.2
Uit paragraaf A3/7.2.6 van de Vc 2000 volgt dat de IND bij de beoordeling van de aanvraag om uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw 2000 het BMA in ieder geval niet om advies verzoekt, als de vreemdeling incomplete of ontbrekende bewijsmiddelen als genoemd in paragraaf A3/7.2.4 van de Vc 2000 overlegt en deze niet heeft aangevuld, ondanks dat de IND hem daartoe in de gelegenheid heeft gesteld.
8.2.
Om aanspraak te maken op uitstel van vertrek, is het aan eiser om stukken te overleggen waaruit in ieder geval blijkt dat, en bij wie, hij onder medische behandeling staat, voor welke medische klachten hij wordt behandeld en wat de start, beloop of verwachte duur is van de behandeling. De rechtbank is van oordeel dat de minister terecht heeft geconcludeerd dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij onder medische behandeling staat. Eiser heeft een journaal van de GZA en informatie van de vakgroep urologie overgelegd. Uit deze stukken blijkt weliswaar dat eiser medische problemen heeft en dat hij op 17 oktober 2023 heeft aangeven met een psycholoog te praten, maar hieruit volgt niet dat eiser onder behandeling staat. Gesprekken kunnen immers niet gelijk worden gesteld met een behandeling. Weliswaar verblijft eiser in de noodopvang en zullen de mogelijkheden voor een verwijzing naar een psycholoog mogelijk beperkter zijn. Dit laat onverlet dat aangenomen moet worden dat als voor hem een behandeling bij een psycholoog noodzakelijk is, hij die behandeling ook kan krijgen. Uit de overgelegde stukken blijkt niet dat er sprake is van een (acute) medische noodsituatie. Gelet hierop en gelet op paragraaf A3/7.2.6 van de Vc 2000 was de minister niet gehouden om het BMA om medisch advies te vragen. De rechtbank is ook van oordeel dat de minister terecht geen uitstel van vertrek om medische redenen heeft verleend.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de minister de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd terecht heeft afgewezen als kennelijk ongegrond. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.S. de Vries, rechter, in aanwezigheid van mr. R.P.H. Evers, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen een week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als de minister.
2.Zaaknummer AWB 24/7630.
3.Het gaat hier om het asielrelaas zoals eiser uiteen heeft gezet tijdens zijn aanmeldgehoor en nader gehoor van 12 september 2023 en aanvullend nader gehoor van 31 oktober 2024.
4.Team Onderzoek en Expertise Land en Taal.
5.Zie onder meer ABRvS 22 januari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:197 en 2 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3145.
6.ABRvS 23 maart 2016, ECLI:NL:RVS:2016:887)
7.Zie ook ABRvS van 24 december 2015, ECLI:NL:RVS:2015:4061, en 6 februari 2017, ECLI:NL:RVS:2017:292.