ECLI:NL:RBDHA:2024:13294

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 augustus 2024
Publicatiedatum
20 augustus 2024
Zaaknummer
NL24.21623
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing visumaanvraag voor minderjarige Turkse eiseres met geringe sociale en economische binding in Nederland

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, wordt het beroep van een minderjarige Turkse eiseres tegen de afwijzing van haar visumaanvraag voor kort verblijf beoordeeld. De aanvraag was ingediend met het doel familiebezoek te brengen aan haar zus in Nederland. De minister van Buitenlandse Zaken had de aanvraag afgewezen op 1 september 2023, en het bezwaar daartegen werd op 23 april 2024 kennelijk ongegrond verklaard. De rechtbank heeft op 19 juli 2024 de zaak behandeld, waarbij de eiseres, die in Turkije verblijft, niet aanwezig was.

De rechtbank concludeert dat de minister terecht heeft geoordeeld dat de sociale binding van de eiseres met Turkije als gering moet worden aangemerkt. De eiseres is vijftien jaar oud, woont bij haar ouders in Turkije, en heeft geen economische binding met Nederland. De rechtbank oordeelt dat de minister niet ten onrechte heeft vastgesteld dat er geen zwaarwegende maatschappelijke verplichtingen zijn die de eiseres zouden dwingen om terug te keren naar Turkije. De rechtbank wijst ook op het feit dat de eiseres geen Nederlands of Engels spreekt en dat haar toekomst in Turkije ligt.

De rechtbank oordeelt verder dat de minister de hoorplicht niet heeft geschonden, omdat het bezwaar kennelijk ongegrond was. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de afwijzing van de visumaanvraag. Eiseres krijgt het betaalde griffierecht niet terug en ontvangt geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.21623

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 augustus 2024 in de zaak tussen

[eiseres], v-nummer: [nummer], eiseres

(gemachtigde: mr. Y.G.F.M. Coenders),
en

de minister van Buitenlandse Zaken

(gemachtigde: mr. R.S. Helmus).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag tot het verlenen van een visum voor kort verblijf, met als doel familiebezoek bij [referente] (referente).
1.1.
De minister heeft de aanvraag met het primaire besluit van 1 september 2023 – bekendmaking op 5 september 2023 – afgewezen. Met het bestreden besluit van 23 april 2024 heeft de minister het bezwaar dat eiseres daartegen heeft ingesteld, kennelijk ongegrond verklaard.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 19 juli 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres, de zus van eiseres (referente) en de gemachtigde van de minister. Eiseres verblijft in Turkije en was daarom niet aanwezig op de zitting.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de kennelijk ongegrondverklaring van het bezwaar en daarmee de weigering om aan eiseres een visum te verlenen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
2.1.
Het beroep is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Afwijzing van het visum
3. Eiseres is geboren op [geboortedatum] 2009, heeft de Turkse nationaliteit en heeft op 9 augustus 2023 een aanvraag ingediend voor het verlenen van een visum voor kort verblijf met als doel familiebezoek zodat zij haar zus (referente) en haar gezin in Nederland kan bezoeken. Eiseres heeft als verblijfsduur 20 januari 2024 tot 4 februari 2024 opgegeven.
3.1.
In het primaire besluit heeft de minister de visumaanvraag afgewezen op grond van artikel 32, eerste lid, aanhef en onder a, sub ii [1] en sub b [2] van de Visumcode [3] . In het bestreden besluit heeft de minister het bezwaar kennelijk ongegrond verklaard en de afwijzing van de visumaanvraag op dezelfde grondslag als in het primaire besluit gebaseerd.
Beoordelingskader
4. Vooropgesteld moet worden dat het stelsel voor de beoordeling van aanvragen voor visa, dat in artikel 32 van de Visumcode is neergelegd, dwingend voorschrijft dat de afgifte van een visum wordt geweigerd als zich één of meer van de in artikel 32 genoemde weigeringsgronden voordoet.
4.1.
De rechtbank toetst of de minister niet ten onrechte het bestreden besluit heeft kunnen nemen. Uit het toepasselijke Unierecht volgt dat het aan de aanvrager is om het verblijfsdoel en de tijdige terugkeer naar het land van herkomst aannemelijk te maken. Bij deze beoordeling komt de autoriteiten een ruime beoordelingsmarge toe. [4] De rechtbank toetst de beoordeling van het bestreden besluit daarom enigszins terughoudend.
Is er sprake van vestigingsgevaar?
5. Eiseres betoogt dat de minister haar sociale binding met Turkije ten onrechte aanmerkt als gering. De minister miskent dat eiseres pas vijftien [5] jaar is, is geboren en getogen in Turkije, bij haar ouders woont en dat haar broer en zus in dezelfde woonplaats wonen. Daarnaast gaat zij naar school in Turkije en speelt haar sociale leven zich in Turkije af. Eiseres spreekt geen Nederlands en Engels, zij wil haar school niet in Nederland afmaken en wil in de toekomst in Turkije studeren. Zij heeft met haar familierelaties en haar schoolcarrière in Turkije de sociale binding aangetoond. Ook gelet op haar leeftijd dient de minister zich af te vragen wat qua sociale binding verwacht kan worden. Eiseres verwijst naar de uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem van 22 juni 2018 [6] en van zittingsplaats Arnhem van 29 juli 2019 [7] . Eiseres heeft gelet op haar leeftijd zelf nog zorg nodig en er is geen enkele aanwijzing dat eiseres zich in Nederland zal vestigen. Wat betreft de economische binding met Turkije stelt de minister ten onrechte dat de vader van eiseres haar ook op afstand kan onderhouden en haar kosten kan betalen. De kosten van het levensonderhoud in Nederland liggen veel hoger dan in Turkije. Eiseres verwijst ter onderbouwing van dit betoog naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Rotterdam van 12 juli 2022 [8] .
5.2.
De minister stelt zich op het standpunt dat eiseres een geringe sociale binding heeft met Turkije en dat de economische binding met Turkije ontbreekt. De sociale binding met Turkije is gering omdat eiseres als vijftienjarige bij haar ouders woont en het volgen van onderwijs niet aan Turkije gebonden is, ook heeft zij geen verantwoordelijkheid in de vorm van zorg voor een eigen gezin. De economische binding ontbreekt omdat zij geen werk heeft, geen eigen economische verplichtingen en geen arbeidsverleden. Het feit dat de vader van eiseres haar financieel onderhoudt levert geen economische binding op, omdat haar vader deze financiële steun ook op afstand kan bieden.
5.3.
De rechtbank oordeelt dat de minister niet ten onrechte dit standpunt inneemt. Voor wat betreft de sociale binding stelt de minister niet ten onrechte dat eiseres algemeen onderwijs volgt wat kan worden opgeschort en onvoldoende is om binding met Turkije aan te nemen. De stelling van eiseres dat zij, onder verwijzing naar de overgelegde vertaalde schooldocumenten, nog drie jaar naar het lyceum in Turkije moet, doet hier geen afbreuk aan. Evenmin blijkt hieruit dat eiseres geen onderwijs in Nederland kan volgen, zodat alleen het feit dat zij in Turkije naar school gaat geen tijdige terugkeer garandeert. Ook stelt de minister niet ten onrechte op de zitting dat eiseres vijftien jaar is, dat niet van haar kan worden verwacht dat zij een eigen gezin heeft of de zorg voor directe familieleden uitvoert, maar dat ook niet is gebleken van maatschappelijke binding in de vorm van verenigingsleven of een sportclub. Er is daarom niet gebleken van zwaarwegende maatschappelijke verplichtingen, die eiseres ertoe dwingen om terug te keren naar Turkije. Voor wat betreft de economische binding stelt de minister niet ten onrechte dat het begrijpelijk is dat eiseres geen inkomen heeft maar dat haar vader haar ook op afstand kan onderhouden. Eiseres brengt hiertegen in dat de koers van de Turkse lira en de levenstandaard anders ligt dan in Nederland, volgens haar is daarom niet gebleken dat haar vader haar op afstand in Nederland kan onderhouden. De rechtbank oordeelt dat de minister zich niet ten onrechte op het standpunt stelt dat de economische binding met Turkije ontbreekt, dat financiële steun niet landgebonden is en dat hogere kosten in Nederland geen afbreuk doen aan de mogelijkheid tot financiële steun op afstand.
Ook de verwijzingen van eiseres naar de uitspraken van 22 juni 2018, 29 juli 2019 en 12 juli 2022 slagen niet. De rechtbank ziet hierin geen aanleiding voor de conclusie dat de minister het toetsingskader niet op juiste wijze zou hebben toegepast.
5.4.
Eiseres heeft verder in de beroepsgronden opgenomen dat de visumaanvraag van de andere zus van referente (en van eiseres) vorig jaar ook is afgewezen op dezelfde gronden, dat daar geen bezwaar tegen is aangetekend en dat dit beleid van de minister betekent dat referente geen van haar zussen persoonlijk kan ontmoeten. Dit is volgens eiseres humanitair gezien moeilijk te verteren.
De rechtbank merkt over deze grond/opmerking op dat het hier gaat om de beoordeling van het beroep van eiseres en niet de beoordeling van een weigering om aan de zus van eiseres en referente een visum te verlenen. Voor zover dit moet worden aangemerkt als een beroepsgrond, slaagt de grond niet.
Is er een garantstelling?
6. Eiseres betoogt dat het klopt dat haar zus (referente) zich in de bezwaarprocedure niet garant heeft gesteld. Referente heeft namelijk zelf (nog) geen inkomen en kan daarom niet voor eiseres garant staan. Het was referente niet duidelijk dat haar echtgenoot ook garant kon staan. De echtgenoot van referente heeft zich daarom in bezwaar garant gesteld. Hier zijn stukken van overgelegd namelijk het ‘Bewijs garantstelling en/of particuliere logiesverstrekking’. Uit de overgelegde salarisspecificaties blijkt dat de echtgenoot voldoende solvabel is. Er is daarom sprake van meer dan alleen garant willen stellen. De minister heeft daarnaast de nauwe familierelatie en daarmee de betrouwbaarheid onvoldoende in het bestreden besluit meegenomen.
6.1.
De minister wijst er naar het oordeel van de rechtbank terecht op dat in het formulier ‘Bewijs van garantstelling en/of particuliere logiesvertrekking’, alleen is ingevuld dat referente logies verstrekt aan eiseres. Bij de vraag betreffende de garantstelling is nee ingevuld, zodat geen sprake is van een (extra) waarborg voor de tijdige terugkeer. De minister stelt zich ook niet ten onrechte op het standpunt dat nog afgezien van de vraag of de man van referente solvabel is, dit niet voldoende is om de gerezen twijfel over referente en het vestigingsgevaar van eiseres weg te nemen. Deze twijfel bestaat bij de minister omdat is gebleken dat referente zonder visum voor kort verblijf dan wel een nationaal visum Nederland is ingereisd, asiel heeft aangevraagd en gekregen. De beroepsgrond slaagt niet.
Doel en omstandigheden van het verblijf – herhaald en ingelast?
7. De gemachtigde van eiseres voert ter zitting aan dat zij (indirect) ook een grond heeft gericht tegen de aparte afwijzingsgrond van het visum dat het doel en de omstandigheden van het verblijf niet duidelijk zijn. De gemachtigde van eiseres verwijst hiervoor naar de motivering in de gronden van bezwaar en de opname in de beroepsgronden dat de gronden van bezwaar als herhaald en ingelast moeten worden beschouwd. Verder stelt zij op de zitting dat de minister in het bestreden besluit niet inhoudelijk is ingegaan op wat zij in bezwaar tegen deze afwijzingsgrond heeft aangevoerd, dus dat zij in de beroepsgronden hier dan niet inhoudelijk op kan en hoeft in te gaan.
7.1.
Naar het oordeel van de rechtbank stelt de minister zich op de zitting niet ten onrechte op het standpunt dat eiseres geen beroepsgronden heeft gericht tegen de afwijzingsgrond dat het doel en de omstandigheden van het verblijf niet duidelijk zijn, terwijl het wel om een aparte afwijzingsgrond gaat. Ook heeft de minister in het bestreden besluit op pagina 6 gemotiveerd dat het begrijpelijk is dat referente de familie in Turkije mist, maar dat niet aannemelijk is gemaakt waarom specifiek haar minderjarige zus (eiseres) naar Nederland komt. De rechtbank overweegt dan ook dat de minister in het bestreden besluit is ingegaan op de argumenten van eiseres in bezwaar. De enkele verwijzing in beroep naar de gronden van bezwaar, zonder daarbij aan te geven in welk opzicht de reactie van de minister daarop in het bestreden besluit tekortschiet, is onvoldoende om te spreken van een beroepsgrond waar de rechtbank op in moet gaan.
Heeft de minister de hoorplicht geschonden?
8. Eiseres betoogt dat haar bezwaarschrift onterecht is aangemerkt als kennelijk ongegrond, de minister heeft de hoorplicht geschonden. Op grond van vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) is horen in bezwaar immers de hoofdregel. Eiseres heeft aangegeven op welke punten referente of eiseres zelf haar bezwaarschrift hadden kunnen toelichten om de vraagpunten van de minister te kunnen beantwoorden/verhelderen. De minister heeft met het afzien van het horen het zorgvuldigheidsbeginsel geschonden. Ter onderbouwing van dit standpunt verwijst eiseres naar een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Rotterdam van 26 januari 2012. [9]
Toetsingskader
8.1.
De Afdeling heeft in haar uitspraak van 6 juli 2022 [10] het toetsingskader van de hoorplicht in vreemdelingenzaken uiteengezet. Samengevat volgt uit deze uitspraak dat het uitgangspunt is dat de minister een vreemdeling hoort in bezwaar. [11] Van deze hoorplicht kan worden afgezien als het bezwaar kennelijk ongegrond is. [12] Uit vaste jurisprudentie volgt dat hiervan sprake is als er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat het in bezwaar aangevoerde niet tot een ander standpunt kan leiden dan in het primaire besluit is vervat. [13]
Oordeel van de rechtbank
8.2.
Naar het oordeel van de rechtbank stelt de minister zich niet ten onrechte op het standpunt dat de minister mocht afzien van de hoorplicht omdat er sprake was van een kennelijk ongegrond bezwaar. Ondanks het verzoek van eiseres om te worden gehoord, stelt de minister niet ten onrechte dat een hoorzitting niet tot een ander oordeel zou hebben geleid. Een hoorzitting verandert namelijk niets aan de binding van eiseres met Turkije en er bestaat geen onduidelijkheid over het feitencomplex. Wat eiseres in bezwaar heeft aangevoerd over de reden van het familiebezoek, haar school in Turkije, haar vakantiebaan en de financiële afhankelijkheid van haar vader, verandert niet dat eiseres een geringe sociale binding heeft met Turkije en ook haar financiële afhankelijkheid blijft hetzelfde. Eiseres had weliswaar een en ander kunnen toelichten, maar ten tijde van het bezwaar en ook in beroep stelt de minister niet ten onrechte dat er geen onduidelijkheid was over het feitencomplex.
Daarom mocht de minister op grond van artikel 7:3, onder b, van de Awb van het horen afzien. De hoorplicht is niet geschonden. In de door eiseres genoemde uitspraak van zittingsplaats Rotterdam over schending van de hoorplicht, ziet de rechtbank geen aanleiding voor een andersluidend oordeel. Deze uitspraak is van voor de hierboven in 8.1 genoemde uitspraak van de Afdeling van 6 juli 2022, waarin het toetsingskader is uiteengezet.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat dat de minister terecht heeft geweigerd om aan eiseres een visum te verlenen. Eiseres krijgt het betaalde griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.H.W. Bodt, rechter, in aanwezigheid van F. Metz, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf zijn niet aangetoond.
2.Redelijke twijfel over het voornemen om het grondgebied van de lidstaten te verlaten voor het verstrijken van de geldigheid van het aangevraagde visum.
3.Verordening (EG) 810/2009 (Visumcode).
4.Zo blijkt uit HvJEU 19 december 2013, Rahmanian Koushkaki tegen Bundesrepublik Deutschland, ECLI:EU:C:2013:862.
5.Ten tijde van het bestreden besluit was eiseres veertien, inmiddels is zij vijftien jaar.
6.Rb. Den Haag, zittingsplaats Haarlem van 22 juni 2018, ECLI:NL:RBDHA:2018:7803.
7.Rb. Den Haag, zittingsplaats Arnhem van 29 juli 2019, ECLI:NL:RBDHA:2019:7817.
8.Rb. Den Haag, zittingsplaats Rotterdam van 12 juli 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:6776.
9.Rb. Den Haag, zittingsplaats Rotterdam van 26 januari 2012, AWB 11/29594.
10.ABRvS van 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1918.
11.Artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
12.Artikel 7:3 van de Awb.
13.Vergelijk ABRvS van 17 november 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2564.