Op 12 juli 2022 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak van eiseres, een Iraanse nationaliteit houdende vrouw, die een aanvraag voor een visum voor kort verblijf had ingediend. De aanvraag werd op 26 april 2021 door de Minister van Buitenlandse Zaken afgewezen, omdat eiseres het doel en de omstandigheden van haar verblijf onvoldoende had aangetoond. Het bezwaar tegen deze afwijzing werd op 6 juli 2021 ongegrond verklaard, waarna eiseres beroep instelde. Tijdens de zitting op 12 mei 2022 werd eiseres vertegenwoordigd door haar gemachtigde en familieleden. De rechtbank oordeelde dat de Minister onvoldoende rekening had gehouden met de sociale en economische binding van eiseres met Iran, en dat de motivering van de afwijzing niet deugdelijk was. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg de Minister op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de mogelijkheid van een visum voor kort verblijf opnieuw moet worden beoordeeld. Tevens werd de Minister veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiseres.