7.2.De rechtbank overweegt dat noch uit het bestreden besluit, noch uit het verweerschrift blijkt in welk kader verweerder eiseres het ontbreken van een toestemmingsverklaring van haar vader tegenwerpt. Niet duidelijk is of verweerder het ontbreken van deze verklaring tegenwerpt in het kader van de sociale binding van eiseres met haar land van herkomst of dat verweerder deze toestemmingsverklaring als zelfstandige voorwaarde voor visumverlening aanmerkt. Voor zover verweerder heeft bedoeld dat deze toestemmingsverklaring een zelfstandige voorwaarde voor visumverlening is, overweegt de rechtbank dat deze voorwaarde niet uitdrukkelijk uit de Visumcode kan worden afgeleid. Voor zover verweerder eiseres het ontbreken hiervan in het kader van de sociale binding tegenwerpt, overweegt de rechtbank dat verweerder hierbij geen inzicht heeft gegeven in het gewicht van deze tegenwerping, bezien tegen de achtergrond van hetgeen eiseres in het kader van de sociale binding wel heeft aangevoerd. Nu het bestreden besluit en ook het verweerschrift hieromtrent geen duidelijkheid verschaft, is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit ook hierom ondeugdelijk is gemotiveerd. Ook deze beroepsgrond slaagt daarom.
8. Voor zover eiseres in haar gronden van beroep onder 5.1, 5.12.1 en 5.13 heeft bedoeld aan te voeren dat verweerder haar gelet op de summiere motivering van het primaire besluit had moeten horen, overweegt de rechtbank dat verweerder in onderhavige zaak niet van het horen van eiseres heeft kunnen afzien. Van een situatie waarbij, naar objectieve maatstaven bezien, op voorhand geen twijfel bestond dat de bezwaren niet konden leiden tot een ander besluit, was geen sprake. Daarbij is van belang dat verweerder zich in het primaire besluit slechts in zeer summiere standaardbewoordingen op het standpunt heeft gesteld dat het voornemen van eiseres om het grondgebied van de lidstaat te verlaten vóór het verstrijken van het visum niet kon worden vastgesteld, omdat eiseres (onder meer) de sociale binding met haar land van herkomst onvoldoende heeft aangetoond. In het primaire besluit is niet ingegaan op de specifieke situatie van eiseres en de documenten die zij bij haar aanvraag en tijdens haar interview op de Nederlandse ambassade in New Delhi op 24 februari 2017 heeft overgelegd. Ondanks de summiere motivering in het primaire besluit heeft eiseres de afwijzingsgrond in bezwaar ook uitvoerig en gemotiveerd betwist. Verweerder heeft het bezwaar naar het oordeel van de rechtbank dan ook onterecht kennelijk ongegrond bevonden en heeft daarom niet van het horen van eiseres en/of referente kunnen afzien. Deze beroepsgrond slaagt daarom ook.
9. Gelet op de aard van de onder 6.2, 7.2 en 8 geconstateerde gebreken, overweegt de rechtbank dat deze niet met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kunnen worden gepasseerd. Niet aannemelijk is dat eiseres als gevolg van deze gebreken niet is benadeeld. Het beroep is daarom gegrond en de rechtbank zal het bestreden besluit wegens strijd met artikel 7:12 en 7:3 Awb vernietigen. De rechtbank ziet vanwege de aard en ernst van de gebreken evenmin aanleiding om de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen, met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van acht weken.
10. Met toepassing van artikel 8:74, eerste lid, Awb gelast de rechtbank dat verweerder het betaalde griffierecht moet vergoeden.
11. De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb verweerder veroordelen in de kosten die eiseres heeft gemaakt. De kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 501,- (1 punt voor het beroepschrift, wegingsfactor 1).