ECLI:NL:RBDHA:2018:7803

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 juni 2018
Publicatiedatum
29 juni 2018
Zaaknummer
AWB 17/13138
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing visumaanvraag voor minderjarig meisje met Nederlandse moeder wegens onvoldoende sociale binding en schending hoorplicht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 juni 2018 uitspraak gedaan in een geschil over de afwijzing van een visumaanvraag voor een minderjarig meisje, eiseres, die de Indiase nationaliteit heeft en in India woont met haar moeder, referente, die de Nederlandse nationaliteit bezit. Eiseres is in Nederland geboren en heeft daar zes jaar gewoond. De aanvraag voor een visum kort verblijf werd afgewezen door de minister van Buitenlandse Zaken, verweerder, op basis van onvoldoende sociale binding met India en het ontbreken van een toestemmingsverklaring van haar afwezige vader. De rechtbank oordeelde dat verweerder niet in redelijkheid tot deze conclusie had kunnen komen. Eiseres had haar sociale binding met India onderbouwd met documenten over haar school en sportactiviteiten. De rechtbank stelde vast dat verweerder onvoldoende had gemotiveerd waarom de aangevoerde factoren, in onderlinge samenhang bezien, vestigingsgevaar opleverden. Daarnaast oordeelde de rechtbank dat verweerder de hoorplicht had geschonden door eiseres niet te horen over haar bezwaren tegen de afwijzing. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen, met inachtneming van deze uitspraak. Tevens werd verweerder veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht en de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 17/13138
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 22 juni 2018 in de zaak tussen

[eiseres] ,

geboren op [geboortedatum] , van Indiase nationaliteit,
eiseres,
(gemachtigde: R.C. Sagane)
en

de minister van Buitenlandse Zaken, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 27 februari 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een visum kort verblijf voor de duur van drie maanden afgewezen.
Bij besluit van 29 juni 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres kennelijk ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 mei 2018. Eiseres en gemachtigde/referent zijn - met bericht - niet verschenen. Ook de gemachtigde van verweerder is - met bericht - niet verschenen.

Overwegingen

1.
Op 9 februari 2017 heeft referente namens eiseres, haar minderjarige dochter, voorliggende aanvraag ingediend. Referente heeft de Indiase en de Nederlandse nationaliteit en verblijft op dit moment samen met eiseres in India. Eiseres is in Nederland geboren en heeft na haar geboorte op grond van een verblijfsvergunning regulier wegens ‘verblijf als familie- of gezinslid’ gedurende zes jaar met referente in Nederland gewoond. Eiseres heeft de Indiase nationaliteit. Eiseres en referente willen een toeristisch bezoek brengen aan Nederland en andere Schengenlanden.
2. Verweerder legt aan de weigering om een visum te verstrekken ten grondslag dat er redelijke twijfel bestaat over het voornemen van eiseres om het grondgebied van de lidstaten te verlaten vóór het verstrijken van de geldigheid van het aangevraagde visum. Verweerder stelt dat niet is gebleken van een zodanige sociale binding van eiseres met haar land van herkomst, dat daardoor een tijdige terugkeer naar dit land gewaarborgd is te achten. Er wordt daardoor getwijfeld aan de uiteindelijke verblijfsduur en, in het verlengde daarvan, aan de juistheid van het opgegeven reisdoel.
3. Eiseres voert aan dat de Nederlandse ambassade in New Delhi ten onrechte heeft geweigerd om haar, ten behoeve van het maken van bezwaar, een kopie van haar aanvraagdossier te verstrekken. Eiseres verzoekt de rechtbank om de ambassade op te dragen om haar alsnog alle stukken die betrekking hebben op haar visumaanvraag te verstrekken.
3.1.
Voor zover eiseres heeft bedoeld een beroep te doen op het zorgvuldigheidsbeginsel of het recht op een eerlijk proces, overweegt de rechtbank dat niet is gebleken dat het bestreden besluit is gebaseerd op andere gegevens dan die zich al in het aan eiseres verstrekte dossier bevinden. De beroepsgrond slaagt niet.
4. Eiseres voert verder aan dat verweerder haar ten onrechte geen visum met territoriaal beperkte geldigheid op humanitaire gronden heeft verleend, zoals bedoeld in artikel 25 van de Visumcode. Eiseres wijst in dit verband op een brief van H.P. Heida van de Directie Migratiebeleid van 1 juli 2014, waarin is aangegeven dat eiseres voor haar dochter een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) op niet-tijdelijke humanitaire gronden kan aanvragen en dat hieraan geen kosten zijn verbonden.
4.1.
De rechtbank overweegt dat verweerder eiseres terecht geen visum met territoriaal beperkte geldigheid op humanitaire gronden zoals bedoeld in artikel 25 van de Visumcode heeft verleend. Eiseres voldoet niet aan de voorwaarde dat verlening van dit visum op grond van het nationale belang of vanwege internationale verplichtingen noodzakelijk moet worden geacht, zodat deze beroepsgrond niet kan slagen.
5. Eiseres voert daarnaast aan dat Richtlijn 2004/38 (de Verblijfsrichtlijn) haar als familielid van een Unieburger een van haar moeder afgeleid recht op toegang en verblijf in de Europese Unie geeft, zonder dat zij aan andere voorwaarden of formaliteiten hoeft te voldoen. De voorwaarden van de Visumcode, zoals het aantonen van het voornemen om weer tijdig naar het land van herkomst terug te keren, zijn op eiseres daarom niet van toepassing. Uit de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, van 7 oktober 2014, ECLI:NL:RBDHA:2014:12374, volgt dat het doel van het bezoek, ook als dit toerisme is, voor een verblijf op grond van de Verblijfsrichtlijn evenmin relevant is. Eiseres wijst erop dat dit ook al uit artikel 1, tweede lid, van de Visumcode en artikel 3 van de Schengengrenscode volgt, omdat daarin is opgenomen dat deze verordeningen alleen van toepassing zijn “onverminderd de rechten van vrij verkeer” die eiseres geniet als gezinslid van een Unieburger, dus de rechten die zij reeds geniet op grond van de Verblijfsrichtlijn.
5.1.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat uit artikel 3, eerste lid, van de Verblijfsrichtlijn volgt dat de richtlijn alleen van toepassing is op een burger van de Europese Unie die zich begeeft naar of verblijft in een andere lidstaat dan die waarvan hij de nationaliteit bezit. Nu referente de Nederlandse nationaliteit bezit en samen met eiseres Nederland wil bezoeken, voldoet zij niet aan de voorwaarde dat zij zich begeeft naar een
anderelidstaat dan die waarvan zij de nationaliteit heeft. Om die reden kan eiseres als familielid van referente, op grond van deze richtlijn geen van referente afgeleid visum verkrijgen.
5.2.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat uit artikel 3, eerste lid, van de Verblijfsrichtlijn volgt dat de richtlijn niet op referente van toepassing is, zodat eiseres aan deze richtlijn geen recht op verblijf in Nederland kan ontlenen. Het beroep op de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, van 7 oktober 2014 slaagt daarom ook niet. De beroepsgrond kan daarom niet slagen.
6. Eiseres voert verder aan dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt stelt dat sprake is van vestigingsgevaar. Eiseres heeft een dusdanige sociale binding met India dat een tijdige terugkeer daardoor gewaarborgd is. Eiseres woont in India bij haar grootouders, met wie zij een zeer sterke band heeft. De relatie met grootouders is in India gelijk te stellen aan de relatie met eigen ouders. Bovendien gaat eiseres in India naar school, waar zij zeer goede resultaten behaalt, en beoefent zij daar twee sporten op hoog niveau. Eiseres heeft dit met documenten aangetoond. Eiseres wil slechts in de schoolvakanties met haar moeder een toeristisch bezoek brengen aan Nederland en andere Schengenlanden. Daarnaast stelt referente zich ten behoeve van het bezoek van eiseres aan Nederland en een tijdige terugkeer (financieel) garant en is zij bereid om daartoe een geldsom te deponeren. Tot slot wijst eiseres erop dat niet valt in te zien waarom zij de toewijzing van haar toekomstige aanvraag voor een mvv op niet-tijdelijke humanitaire gronden door een illegaal verblijf in gevaar zou willen brengen. Referente wijst erop dat van een voorgaand illegaal verblijf door haar of een van haar gasten ook nooit sprake is geweest. Verweerder had dit bij de toetsing van het vestigingsgevaar moeten betrekken.
6.1.
Verweerder stelt zich op standpunt dat niet is gebleken van voldoende sociale binding van eiseres met India, omdat eiseres jong en schoolgaand is, samen met haar Nederlandse moeder naar Nederland reist en zij geen contact heeft met haar in India achterblijvende vader. Een tijdige terugkeer is hierdoor onvoldoende gewaarborgd. Daarnaast werpt verweerder eiseres tegen dat zij geen verklaring van haar school heeft overgelegd waaruit blijkt dat zij gedurende de schoolvakantieperiode zal reizen. Dat eiseres in India naar school gaat en daar sporten beoefent is voor het aannemen van voldoende sociale binding met India onvoldoende, nu onderwijs en sport ook buiten het land van herkomst kunnen worden gevolgd en beoefend. Dat referente bereid is tot het geven van waarborgen of garanties maakt dit niet anders, nu dit niet wegneemt dat eiseres niet aan de voorwaarden voor visumverlening voldoet.
6.2.
De rechtbank stelt vast dat uit de inhoud van het bestreden besluit kan worden afgeleid dat verweerder de visumaanvraag van eiseres (uitsluitend) heeft afgewezen wegens het bestaan van onvoldoende sociale binding van eiseres met haar land van herkomst. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in redelijkheid niet tot deze conclusie heeft kunnen komen. De rechtbank betrekt hierbij dat eiseres de door haar gestelde sociale binding met India met documenten betreffende haar school en de door haar beoefende sporten heeft onderbouwd en dat uit de overgelegde retourtickets blijkt dat eiseres en referente het voornemen hebben om Nederland en andere Schengenlanden gedurende de Indiase schoolvakanties te bezoeken. Niet valt in te zien waarom hiervoor toestemming van de school zou zijn vereist. De rechtbank volgt eiseres in haar standpunt dat verweerder bij de beoordeling van het vestigingsgevaar tevens had moeten betrekken de stelling van referente dat zij zich al diverse malen eerder een integere en betrouwbare garantsteller heeft getoond. De rechtbank overweegt verder dat niet valt in te zien wat van een meisje van 11 jaar ter onderbouwing van haar sociale binding in redelijkheid nog meer kan worden verlangd. De rechtbank concludeert dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom voornoemde factoren, in onderlinge samenhang bezien, maken dat sprake is van vestigingsgevaar. De beroepsgrond slaagt.
7. Eiseres voert daarnaast aan dat de Visumcode het overleggen van een toestemmingsverklaring van haar Indiase vader of een gerechtelijke uitspraak waaruit volgt dat referente alleen het wettelijk gezag over eiseres heeft, niet vereist. Voor zover verweerder dit wel als voorwaarde voor visumverlening stelt, dient verweerder analoog aan het bepaalde in artikel 14, zesde lid, van de Visumcode, hiervan vrijstelling te verlenen op grond van de eerder gebleken integriteit en betrouwbaarheid van referente. Behalve onwettig acht eiseres het eisen van een toestemmingsverklaring of een gerechtelijke uitspraak over gezag ook onredelijk, omdat de vader van eiseres nooit bij hen heeft verbleven of enig feitelijk gezag over eiseres heeft uitgeoefend. Eiseres wijst erop dat toestemming van haar vader ook niet was vereist bij het aanvragen van een Indiaas paspoort of haar eerdere verblijfsvergunning in Nederland. Eiseres wijst erop dat ook overigens niet valt in te zien hoe toestemming van een afwezige vader zou kunnen bijdragen aan een tijdige terugkeer naar India. Nu India geen verdragspartij is bij het Haags Kinderontvoeringsverdrag gaat een verwijzing naar dit verdrag niet op.
7.1.
Verweerder stelt zich - aanvullend op het ontbreken van voldoende sociale binding - op het standpunt dat toestemming van de vader van eiseres om naar Nederland te kunnen afreizen, ontbreekt, terwijl dit wel is vereist. Niet is gebleken dat het huwelijk tussen de ouders van eiseres is beëindigd, noch dat de moeder van eiseres alleen het juridische gezag over eiseres heeft. Ook is niet gebleken dat de verblijfplaats van de vader van eiseres onbekend of niet te achterhalen is. Gelet hierop meent verweerder dat conform artikel 14 juncto bijlage II, onder C, sub 1 van de Visumcode in samenhang met het Haagse Kinderontvoeringsverdrag, toestemming van de achterblijvende ouder is vereist. Dat deze toestemming voor het verkrijgen van een Indiaas paspoort of een eerdere verblijfsvergunning niet was vereist doet hieraan niet af, nu dit andere procedures met andere regelgeving betreffen.
7.2.
De rechtbank overweegt dat noch uit het bestreden besluit, noch uit het verweerschrift blijkt in welk kader verweerder eiseres het ontbreken van een toestemmingsverklaring van haar vader tegenwerpt. Niet duidelijk is of verweerder het ontbreken van deze verklaring tegenwerpt in het kader van de sociale binding van eiseres met haar land van herkomst of dat verweerder deze toestemmingsverklaring als zelfstandige voorwaarde voor visumverlening aanmerkt. Voor zover verweerder heeft bedoeld dat deze toestemmingsverklaring een zelfstandige voorwaarde voor visumverlening is, overweegt de rechtbank dat deze voorwaarde niet uitdrukkelijk uit de Visumcode kan worden afgeleid. Voor zover verweerder eiseres het ontbreken hiervan in het kader van de sociale binding tegenwerpt, overweegt de rechtbank dat verweerder hierbij geen inzicht heeft gegeven in het gewicht van deze tegenwerping, bezien tegen de achtergrond van hetgeen eiseres in het kader van de sociale binding wel heeft aangevoerd. Nu het bestreden besluit en ook het verweerschrift hieromtrent geen duidelijkheid verschaft, is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit ook hierom ondeugdelijk is gemotiveerd. Ook deze beroepsgrond slaagt daarom.
8. Voor zover eiseres in haar gronden van beroep onder 5.1, 5.12.1 en 5.13 heeft bedoeld aan te voeren dat verweerder haar gelet op de summiere motivering van het primaire besluit had moeten horen, overweegt de rechtbank dat verweerder in onderhavige zaak niet van het horen van eiseres heeft kunnen afzien. Van een situatie waarbij, naar objectieve maatstaven bezien, op voorhand geen twijfel bestond dat de bezwaren niet konden leiden tot een ander besluit, was geen sprake. Daarbij is van belang dat verweerder zich in het primaire besluit slechts in zeer summiere standaardbewoordingen op het standpunt heeft gesteld dat het voornemen van eiseres om het grondgebied van de lidstaat te verlaten vóór het verstrijken van het visum niet kon worden vastgesteld, omdat eiseres (onder meer) de sociale binding met haar land van herkomst onvoldoende heeft aangetoond. In het primaire besluit is niet ingegaan op de specifieke situatie van eiseres en de documenten die zij bij haar aanvraag en tijdens haar interview op de Nederlandse ambassade in New Delhi op 24 februari 2017 heeft overgelegd. Ondanks de summiere motivering in het primaire besluit heeft eiseres de afwijzingsgrond in bezwaar ook uitvoerig en gemotiveerd betwist. Verweerder heeft het bezwaar naar het oordeel van de rechtbank dan ook onterecht kennelijk ongegrond bevonden en heeft daarom niet van het horen van eiseres en/of referente kunnen afzien. Deze beroepsgrond slaagt daarom ook.
9. Gelet op de aard van de onder 6.2, 7.2 en 8 geconstateerde gebreken, overweegt de rechtbank dat deze niet met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kunnen worden gepasseerd. Niet aannemelijk is dat eiseres als gevolg van deze gebreken niet is benadeeld. Het beroep is daarom gegrond en de rechtbank zal het bestreden besluit wegens strijd met artikel 7:12 en 7:3 Awb vernietigen. De rechtbank ziet vanwege de aard en ernst van de gebreken evenmin aanleiding om de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen, met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van acht weken.
10. Met toepassing van artikel 8:74, eerste lid, Awb gelast de rechtbank dat verweerder het betaalde griffierecht moet vergoeden.
11. De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb verweerder veroordelen in de kosten die eiseres heeft gemaakt. De kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 501,- (1 punt voor het beroepschrift, wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen een termijn van acht weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaarschrift met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op € 168 te betalen aan eiseres als vergoeding voor het betaalde griffierecht;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten en draagt verweerder op € 501,- te betalen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.O. Markenstein, rechter, in aanwezigheid van Y.D. Ancion, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 juni 2018.
griffier rechter
afschrift verzonden aan partijen op:
Coll:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.