ECLI:NL:RBDHA:2019:7817
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing visumaanvraag kort verblijf op basis van onvoldoende sociale en economische binding met Iran
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 29 juli 2019, met zaaknummer AWB 19/2621, is de aanvraag van eiseres voor een visum kort verblijf voor familiebezoek aan haar volle nicht afgewezen door de minister van Buitenlandse Zaken. De rechtbank heeft overwogen dat het enkele feit dat eiseres alleenstaand is en geen zorgtaak heeft voor familieleden, onvoldoende is om te concluderen dat er geen sociale binding met Iran is. De rechtbank stelt dat er bijkomende omstandigheden nodig zijn om deze conclusie te onderbouwen, wat de verweerder niet heeft gedaan. De rechtbank benadrukt dat de mogelijkheid tot familiebezoek niet beperkt kan worden tot familieleden met een bijzondere of intense band.
De rechtbank heeft ook de economische binding van eiseres met Iran beoordeeld. Eiseres heeft aangetoond dat zij een pensioen ontvangt en over voldoende middelen van bestaan beschikt. De rechtbank oordeelt dat de twijfels van de verweerder over de economische binding onvoldoende zijn gemotiveerd. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit van de minister en verklaart het beroep gegrond. De rechtbank draagt de verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening gehouden moet worden met deze uitspraak. Tevens wordt de verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres en moet het griffierecht worden vergoed.
De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige afweging van de sociale en economische binding van een visumaanvrager met het land van herkomst, en dat een alleenstaande zonder zorgtaak niet automatisch als niet-bindend kan worden beschouwd.